12
De gemeente gaat aan haar eigen positie niet voorbij in de nota. Er wordt gesproken
over de gemeente als marktpartij. In dit verband wil ik de volgende opmerking maken. Mo
menteel speelt bij onze gemeente het functiewaarderingsonderzoek. Sommige geruchten dui
den er op dat die functiewaardering de gemeente als marktpartij niet op alle punten in aan
zien doet stijgen. In de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden willen wij graag hierop
binnenkort nog eens een keer terugkomen.
In de herziene nota wordt ook melding gemaakt van de mogelijkheden die het Europees
Sociaal Fonds (ESF) biedt. In dit stadium zou je je kunnen afvragen of wij als gemeente in
het verleden wel steeds voldoende actief een beroep op het ESF hebben gedaan. Ik denk aan
de rondvaart van Vredeling enige jaren geleden, waarbij hij werd aangesproken om medewer
king voor de zuidtangent. Kennelijk is dat soort fondsen ook voor kleinere doeleinden be
schikbaar. Voor 1985 heeft het college 7 projecten voorgedragen voor een bijdrage uit het
ESF. Wij vragen eigenlijk speciale aandacht voor het LHNO-projectHet gaat daarbij om
meisjes die onvoldoende gediplomeerd van het beroepsonderwijs af komen. Deze categorie
mensen moet, wat het werkgelegenheidsaspect betreft, helaas tot de echte kansarmen worden
gerekend.
In hoofdstuk III van de eerste herziening van de Nota Werkgelegenheid wordt begonnen
met een analyse van de jeugdwerkloosheid. In dat verband zegt het college dat het gaat om
een probleem van grote omvang ten aanzien waarvan zeer rigoreuze maatregelen moeten wor
den genomen waarvoor een breed draagvlak bestaat. Bij de algemene beschouwingen hebben
wij als fractie gesproken over jeugdwerkloosheid in ruim verband. Het is ons opgevallen dat
leden van de raad toen kennelijk de indruk hebben gekregen dat wij de neiging zouden heb
ben om emancipatie te stellen tegenover - sommigen dachten waarschijnlijk zelfs weg te stre
pen tegen - jeugdwerkloosheid. Die indruk, dat heb ik toen ook gezegd, is bepaald onjuist.
Wij hebben alleen maar prioriteitencategorieën genoemd uit het collegeprogramma. Vervolgens
hebben wij gefilosofeerd over mogelijkheden die de volgorde in het collegeprogramma op zich
strikt genomen met zich brengt.
Ik merk in dit verband met nadruk op dat emancipatie in wezen is: de gelijke behande
ling van mannen en vrouwen. De groep jongeren wordt nu eenmaal gevormd door vrouwen en
mannen. In zoverre leent het emancipatiehoofdstuk zich zeer wel voor bestrijding van met
name de jeugdwerkloosheid. Om nou te voorkomen dat ook maar de geringste twijfel rond het
emancipatievraagstuk zal ontstaan wat de opvatting van mijn fractie daaromtrent betreft, zal
ik niet de motie indienen die bij de algemene beschouwingen door ons onder voorwaarden in
het vooruitzicht werd gesteld. Bovendien vraagt een rigoureuze maatregel een draagvlak dat
breder is dan dat wat zich in december j.l. hier aftekende. Niettemin blijven wij van oordeel
dat jeugdwerkloosheid een gigantisch probleem is, waarvan het belang eigenlijk nauwelijks is
te onderschatten. De angst moet je om het hart slaan als je zo links en rechts om je heen
hoort praten over de mensen van de verloren generatie. Wij zullen zelf iets moeten doen en
er geld voor beschikbaar moeten stellen.
Onze gedachten gaan in dat verband, vooral vanwege de jeugdwerkloosheid, uit naar
projecten, die bestemd zijn voor diegenen die de nota als de drop-outs omschrijft. In dat
verband zou mijn fractie de grootste nadruk willen leggen op de werkprojecten en de leerlin
genbouwplaatsen. Het is wat dat betreft misschien ook goed om op te merken dat in het hele
probleem van de basiseducatie, zoals door de ministers Brinkman en Deetman ten uitvoer
wordt gelegd, er mogelijkheden lijken te zijn om ook hier op het punt van de jeugdwerkloos
heid actief in te spelen. De vraag die daarbij opkomt is wat wij als gemeente, in het licht van
die regelingen, zelf aan initiatieven kunnen ontplooien en welke bereidheid het college con
creet heeft om hierop in te spelen. Als je praat over bestrijding van werkloosheid, dan is
het op de rails zetten van bepaalde projecten naast een immateriële vooral een materiële zaak.
Daarvoor zullen wij zelf, via ons fonds werkgelegenheid, de beurs moeten opentrekken.
Er is nog een ander punt dat genoemd zou kunnen worden. In veel gevallen wordt naar
de gemeente gekeken alsof die op vele punten richtinggevend zou kunnen optreden. Als dat
zo zou zijn op met name het gebied van de jeugdwerkloosheid, dan dient de gemeente inder
daad het achterste van de tong te laten zien. Nu de nota spreekt over het voorwaarden
scheppend bezig zijn van de gemeente, roepen wij de omstandigheid in herinnering dat er
nog steeds sprake is van de zogenaamde achterste kaartenbak op het Arbeidsbureau. Kenne
lijk is er sprake van een soort van kwalitatieve indeling van arbeidslozenDe nare indruk
bestaat dat mensen in de laatste kaartenbak ook het laatst, en dus nooit, aan de bak zullen
komen. Het zou ons als gemeente sieren als wij ons, wanneer er vacatures zijn, over die le
den uit de achterste kaartenbak zouden ontfermen. Per slot van rekening zijn wij als ge
meente ook nog steeds werkgever. Wij zouden door dat te doen waarschijnlijk naar buiten toe
richting geven in prioriteitsstelling voor anderen.
Tot slot nog de volgende opmerking, mijnheer de voorzitter. De nota spreekt met nadruk
over het voorwaardenscheppend bezig zijn. Bij de algemene beschouwingen hebben wij, via
de motie met betrekking tot rijksweg 32, aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid van de
stad vanaf de buitenkant. Dat betekent natuurlijk dat je de bereikbaarheid van de stad als
zodanig buiten beschouwing moet laten. In zoverre is misschien voor de toekomst een nadere
13
standpuntbepaling over het verkeersstructuurplan 1978 geboden, maar dat valt buiten het
kader van deze nota.
Dit waren mijn opmerkingen, mijnheer de voorzitter.
De heer Janssen: Mijnheer de voorzitter, in grote lijnen kan gesproken worden van een
goede herziening van de Nota Werkgelegenheid. Vooral het hoofdstuk Vrouwen en Werkgele
genheid is vanuit een goed uitgangspunt geschreven, met een duidelijk vrouwelijke visie.
Een prima zaak! Ik kom later nog wel even op dit hoofdstuk terug.
De elf inspraakreacties zijn naast algemeen positief ook op een aantal punten duidelijk
kritisch. Iets wat eruit springt is het al dan niet werken met behoud van uitkering. De Fe
deratie Nederlandse Vakbeweging (FNV), de Jonge Socialisten, het Centraal Orgaan Leeuwar
den (COL) en de Bouw- en houtbond van de FNV wijzen deze werkvorm duidelijk af, tenzij
het gaat om zuiver educatief aan opleiding verbonden werk. De bezwaren spitsen zich toe op
de toetsing en de mate van controleerbaarheid van het concurrerend zijn, zowel naar de be
drijven als naar de werknemers. In de nota wordt daarom ook duidelijk gewag gemaakt van
de nieuwe wet die op stapel staat, namelijk de Wet onbeloonde arbeid uitkeringsgerechtigden.
Deze wet staat haaks op de nu toegepaste richtlijnen. Als de wet ongeschonden door de Ka
mer komt - met een zo volgzame Kamermeerderheid lijkt mij niets anders mogelijk - zal de be
slissingsbevoegdheid bij een regionale toetsingscommissie komen te liggen. Dan zal de ge
meente ook met minder schroom projecten aan kunnen dragen en zal zij niet de verdenking
op zich laden dat alles in en door de gemeente bedisseld wordt.
Verschillende insprekers staan een beleid voor - het college sluit zich daarbij aan - dat
zich meer richt op het terugploegen van uitkeringsgelden. Het grote voordeel hiervan is dat
het werk in normale arbeidsverhoudingen wordt uitgevoerd en met inschakeling van normale
bedrijven. De FNV heeft de opmerking geplaatst dat de gemeente als voorwaarde de toepas
sing van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) moet opnemen bij het verstrekken van
werk. Het college wijst dat af, omdat dat oncontroleerbaar zou zijn. Ik denk dat de FNV be
doeld heeft te zeggen dat de gemeentelijke overheid er op dient toe te zien dat het werk naar
goede bedrijven gaat die als regel de CAO goed toepassen en het werk onder goede omstan
digheden laten uitvoeren.
Verder is het een goede zaak dat het college tracht gelden uit het Europees Sociaal
Fonds (ESF) te krijgen, om daarmee projecten op te zetten. De heer Pruiksma heeft daar ook
al op gewezen.
Uit de cijfers blijkt verder dat de jeugdwerkloosheid een probleem op zich vormt. Het
percentage werkloze vrouwen blijkt extreem hoog te zijn. Het is een goede zaak dat in het
kader van het jeugdwerkplan de mogelijkheden voor het volgen van een beroepsopleiding
worden gestimuleerd. Het werken in het leerlingstelsel dient een grote aandacht te houden,
evenals de plaatsing in de praktijkervaringsplaatsen. De structurele werkloosheid wordt
hiermee weliswaar niet in directe zin aangepakt, maar door bij- en herscholing zullen de
plaatsingskansen voor de jeugd zeker stijgen.
De plaatsing bij tijdelijke werk-oriëntatieplaatsen zal via het uitzendbureau START ge
schieden. Dat is op zich een goede zaak. Maar in het bouwbedrijf bijvoorbeeld worden geen
uitzendkrachten toegelaten. Daar zou misschien de mogelijkheid opgepikt kunnen worden om
via het leerlingstelsel te werken.
Het voorstel om te komen tot een gemeentelijk jeugdwerkplan is een goede zaak. De
PvdA-fractie zal daar van harte aan meewerken. Wij wachten dan ook de verdere ontwikke
ling met belangstelling af.
Ik wil nu nog een aantal opmerkingen maken, mijnheer de voorzitter, over het hoofdstuk
Vrouwen en Werkgelegenheid. De huidige economische omstandigheden werken belemmerend
ten opzichte van het verkrijgen van werk door vrouwen. De cijfers tonen aan dat er onder
de vrouwen een hoog percentage werklozen zit. Het gaat dan wel om de geregistreerde ge
vallen. Daarnaast blijkt dat tal van mensen werkloos zijn zonder dat dat geregistreerd
wordt. Te denken valt aan de mensen boven de 57£ jaar en de mensen die buiten een uitke
ring vallen en dus ook geen registratieplicht hebben. Ook hierbij steken de cijfers van de
vrouwen ongunstig af ten opzichte van die van de mannen. Naar schatting zijn er in Neder
land 175.000 verborgen werklozen, onder wie 150.000 vrouwen. Deze cijfers gelegd op de
Leeuwarder situatie zouden betekenen: 2.000 vrouwen en 550 mannen. Dus bijna net zoveel
vrouwen als er in werkelijkheid geregistreerd staan in Leeuwarden. Daarnaast is er sprake
van betaald en onbetaald werk. In 1980 was de verhouding betaald werk door mannen en
vrouwen 64% 36%. Bij onbetaald werk lag die verhouding toen nog ongunstiger, namelijk
16% 84%. Daarmee is de achterstand die vrouwen hebben op de arbeidsmarkt voldoende ge
schetst. Ik wil het dan nog niet eens hebben over de verhouding tussen mannen en vrouwen
in de hogere functies.
In het begin van mijn verhaal heb ik al aangegeven waarom ik het hoofdstuk Vrouwen en
Werkgelegenheid een goed en belangrijk hoofdstuk vind. Ik vind dat bovendien omdat nu
duidelijk de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt op papier is gezet. De afdeling Leeu
warden van de FNV heeft in haar reactie gepleit voor het instellen van een sociaal-economi-