30 college ertoe gebracht hebben om toch in deze procedure mee te gaan zijn de volgende. B. en w. vinden het belangrijk dat het provinciaal apparaat zijn vestigingen in de provinciale hoofdstad heeft. Wij kunnen de concentratiegedachte volgen. Bij de overwegingen heeft ook meegespeeld het feit dat wij er niet helemaal zeker van zijn wat er met dit gedeelte van de stad gebeurt als dit bouwplan niet tot uitvoering gebracht zou worden. Daarbij wordt ook ge zien naar de vrij nabije omgeving van het provinciaal apparaat. Er is dan sprake van een af wegingsproces: maak je, als je met het bouwplan instemt, zaken zodanig kapot dat dat niet kan en dat het volstrekt niet past bij hetgeen wij ons voorstellen bij de stad. Het is juist dat de raad in het verleden een aantal uitspraken heeft gedaan in het Struc tuurplan voor de Binnenstad en in het uitvoeringsplan 1980. Die uitspraken hebben juist de afweging en de onderhandelingen met het provinciaal apparaat zo moeilijk gemaakt. Het colle ge heeft echt getracht om zoveel mogelijk conform de wensen die in het verleden zijn geuit een gebouw gerealiseerd te krijgen. Geconstateerd kan worden dat er ook het een en ander uit die onderhandelingen gekomen is. Met name gaat het dan om de schaal en de grootte van de gebouwen op de plaats waar nu de panden Oude Oosterstraat 11 en 13 staan en het feit dat er toch winkels gerealiseerd zijn. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is ge zegd dat dit resultaat niet op basis van onderhandelingen is bereikt, maar dat een en ander al eerder bekend was. Dat is niet juist. De onderhandelingen zijn in een heel vroeg stadium begonnen. In de eerste bespreking is met name het feit naar voren gebracht dat de winkels ook gerealiseerd zouden moeten worden. Dat resultaat is dus wel degelijk op basis van on derhandelingen bereikt. Daarmee is ook bereikt dat de levendigheid van de Oosterstraat ge handhaafd blijft. De suggestie moet namelijk niet gewekt worden dat hier een dode hoek zal ontstaan. De winkels blijven op straatniveau. Het voormalige ziekenfondsgebouw zal worden voorzien van een betere gevel. Deze feiten hebben het college ertoe gebracht om met de bouwaanvraag in te stemmen en dienaangaande de wettelijke procedures te volgen. Een ander punt is of het college deze beslissing mag nemen en of het zich onfatsoenlijk gedraagt - de heer Van der Wal heeft dat woord gebruikt - als het gebruik maakt van bij de wet gegeven mogelijkheden. Je kunt dat nooit stellen. Je zou alleen kunnen stellen dat het college in zijn overwegingen niet zorgvuldig is geweest, dat het niet goed geluisterd heeft of dat het bij de uiteindelijke beslissing hetgeen naar voren is gebracht in de besloten verga dering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening niet op een voldoende wijze heeft ge wogen. Ik kan de raad verzekeren - dat blijkt ook wel uit de stukken - dat dat wel gebeurd is en dat het college heel zorgvuldig heeft afgewogen of aan het bouwplan medewerking kon worden verleend. Hier wordt de suggestie gewekt alsof de raad het met dit voorstel oneens zou zijn; dat is mij nog niet gebleken. Kreten als onfatsoenlijk vind ik dan ook zeer voorba rig en onjuist. Als b. en w. gebruik maken van een bevoegdheid die hun wettelijk is gegeven, dan is het terecht dat zij daar gebruik van maken. Men kan het betreuren dat de wet er zo uitziet en verheugd zijn dat de wet mogelijk per één januari 1986 zodanig gewijzigd wordt dat b. en w. bedoelde bevoegdheid niet meer hebben; ik wil er slechts op wijzen dat het college op correcte wijze van zijn wettelijke mogelijkheden gebruik heeft gemaakt. In dat kader passen geen kwalificaties als onfatsoenlijk. De heer Ten Hoeve heeft gezegd dat er twee kanten aan deze zaak zitten, namelijk een procedurele en een inhoudelijke kant. Ik heb geprobeerd op beide aspecten in te gaan. De parkeernorm is inderdaad aan de orde geweest. Daarbij heeft sterk het feit gespeeld dat het provinciaal apparaat op een andere plaats, namelijk bij het gebouw van Provinciale Waterstaat, de mogelijkheid heeft die parkeernorm in te vullen. Een en ander heeft het colle ge ertoe gebracht om gebruik te maken van de in de verordening opgenomen vrijstellingsmo gelijkheid. Ik wil dan nu ingaan op de moties. In de motie van de PvdA staat dat de bouwaanvraag van het provinciaal bestuur voor de uitbreiding van het provinciehuis in strijd is met door de raad uitgesproken beleidsuitgangspunten. Als de indiener van de motie hiermee bedoelt dat er strijd is met het uitvoeringsplan zoals dat in 1980 is vastgesteld en met het Struc tuurplan voor de Binnenstad, dan is dat feitelijk een juiste constatering. Daar is gewoon niets op af te dingen. Ik heb alleen gezegd dat het college een heroverweging heeft gemaakt en op basis van zich voordoende omstandigheden heeft onderzocht of hetgeen nu besloten is acceptabel is. De tweede overweging van de motie is dat het college op basis van zijn eigen verant woordelijkheid - ik ben blij dat dat in de motie staat, want het gaat inderdaad om een eigen verantwoordelijkheid; de raad ontzegt het college die ook niet - en zonder de mening van de raad daarover te vragen de bouwaanvraag toch wil honoreren. Dat laatste is niet waar. Wij hebben daarover in juni met elkaar gepraat. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is de mening gevraagd over de bouwaanvraag van de provincie en er is toen heel uitgebreid gereageerd. Deze reacties hebben bij de uiteindelijke beslissing van b. en w. meegespeeld. Het college wist heel goed wat het besliste op het moment dat er beslist moest worden, want de notulen van de commissievergadering zijn daar heel uitgebreid bij betrokken. Ik ben het er dus niet mee eens dat in de motie wordt gesteld dat de raad niet om een mening is ge 31 vraagd. (De heer Van der Wal: De Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is de raad niet!) Formeel heeft u gelijk, mijnheer Van der Wal. (De heer Van der Wal: U beroept zich constant op de formele kant van deze zaak.Het gaat hier om een beslissing van b. en w. De Commis sie voor de Ruimtelijke Ordening in besloten zitting dient als adviescommissie aan het colle ge. Hier is de volledig juiste procedure gevolgd. Het is feitelijk juist, mijnheer Van der Wal, als u zegt dat de raad in pleno er niet bij betrokken is. Als u dat zo bedoelt, dan zijn wij het daar ook over eens. Tenslotte wordt in de motie van de PvdA verzocht de overwegingen ter kennis te bren gen van de Initiatiefgroep Wonen in de Binnenstad. Wij moeten ons goed realiseren wat wij dan moeten schrijven, namelijk dat de bouwaanvraag in strijd is met de uitgangspunten zoals die verwoord zijn en dat b. en w. van hun eigen bevoegdheden gebruik hebben gemaakt. Dat is allebei waar. Als men niet meer heeft te beweren, dan zeg ik: wat zouden wij daar voor moeite mee hebben. Dan is er een motie van PAL, waarin een heel andere benadering staat. De heer Van der Wal wil de raad laten uitspreken - ik zeg het even in mijn eigen woorden - dat in het toekom stig vast te stellen bestemmingsplan de bestemming zodanig zal zijn dat het bouwplan van de provincie daar niet in past. Ik moet de heer Van der Wal er op wijzen dat het op dit moment de bevoegdheid is van b. en w. na te gaan - je kunt dat jammer vinden - of een bouwplan past in een toekomstig vast te stellen bestemmingsplan. Ik kan nu reeds zeggen dat b. en w. van plan zijn, wat er ook in de motie staat, de desbetreffende verklaring af te geven op ba sis van hun eigen verantwoordelijkheid. Je kunt dan de situatie krijgen - ik weet dat er nog allerlei bezwaarprocedures mogelijk zijn, maar ik ga er vanuit dat er wel gebouwd gaat wor den - dat dit gebouw in de toekomst onder de overgangsregeling zal vallen, als het al lukt om een nieuw bestemmingsplan, dat niet inspeelt op de feitelijke situatie, door gedeputeerde staten goedgekeurd te krijgen. Ik denk dat belanghebbenden dan met succes een bezwaar procedure kunnen volgen. (De heer Van der Wal: Het gaat juist om een bestemmingsplan dat er al ligt.) Het college heeft verklaard dat dit bouwplan past in de toekomstige aanpassing van het bestemmingsplan en dat is de bevoegdheid van het college. Op basis daarvan ge schiedt de anticipatieprocedure zoals die in de wet is verwoord. Ik vind de PAL-motie dus weinig zinvol. Ik zie ook niet wat de raad met het daarin gestelde zou willen bereiken en ik ontraad de motie dan ook. Het lijkt mij overigens niet zo erg zinvol om nog verder op een aantal afwegingen in te gaan. Ik heb naar voren gebracht wat de overwegingen van het college zijn geweest. De raad heeft uitgebreid kennis kunnen nemen van de onderhandelingen van het college met het provinciaal bestuur. Die onderhandelingen hebben geleid tot het resultaat dat staat vermeld in de raadsbrief. Het college is van oordeel dat dit resultaat bevredigend is. De heer Ten Hoeve: Het vervelende bij deze zaak en ook bij een aantal andere zaken is - ik zeg dit vooral in de richting van het CDA, de VVD en het college - dat wij in de raad vaak lang (soms te lang) heel mooi praten over globale abstracte plannen, maar dat, wanneer de plannen concreet worden, er een soort inbreker komt, zoals in dit geval, waardoor de mooie doelstellingen verdwijnen. Ik heb het Structuurplan voor de Binnenstad er nog eens op nagelezen. Soms schoten mij daarbij de tranen in de ogen: wat zeggen wij het allemaal mooi en wat bedoelen wij het allemaal goed. Maar alles is heel vrijblijvend. Wanneer er dan iets gebeurt en de belangen tegen elkaar moeten worden afgezet, dan kunnen de mooie ver heven doelstellingen wel aan de kant geschoven worden. Dergelijke situaties treden hier va ker op. Ik vind het spijtig dat dan die afweging niet plaatsvindt en dat dit soort dingen zo gemakkelijk - nogmaals zeg ik dit in de richting van het CDA en de VVD - gebeuren. Ik kom dan ook nog even op het voorbereidingsbesluitwant daar is ook iets vervelends mee aan de hand. De heer Dubbelboer heeft gezegd dat wij hier veel vaker dingen afwegen en opnieuw tot andere beslissingen komen. Ik vind dat dat kan en moet. Een en ander komt ook voor bij voorbereidingsbesluitenWij hebben iets vastgesteld en dan nemen wij op grond daarvan een voorbereidingsbesluit. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening praten wij daar ook lang over. Maar aangaande de zaak waar wij het nu over hebben hebben wij als raad in het uitvoeringsplan.een en ander vastgelegd. Op basis van dat uitvoeringsplan, met op de achtergrond die doelstellingenhebben wij als raad het voorbereidingsbesluit geno men. De raad heeft geen voorbereidingsbesluit genomen met als doelstelling deze verdere uitbouw van het provinciaal apparaat mogelijk te maken. In die zin komt de raad er ook niet aan te pas. Het college heeft ook niet geluisterd naar de raad en ook niet naar datgene wat gezegd is in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening waar een ander plan aan de orde is geweest. In de commissie is niet, zoals gebruikelijk is, een discussie geweest. Er was sprake van een horen in één instantie. Op de argumenten van de commissieleden is toen niet door de wethouder ingegaan. Op zich ging het om een heel andere situatie dan wij gewend waren. De wethouder heeft de afwegingen nog eens op een rij gezet. Wij zijn het met die afwe gingen niet eens. Ik heb ook nog een vraag. Wanneer het bouwplan zal worden gerealiseerd dan zullen de gebouwen van de Provinciale Planologische Dienst (PPD) en het Economisch Technologisch

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 16