6 De heer Buurman: Er is terecht verontrusting over de herstructurering van het voort gezet onderwijs. Er komt een kaalslag van scholen. Is de ondergang nog te voorkomen? De ontwerp-motie spreekt over de verhoging van de opheffingsnorm, de zogenaamde 60-norm. Deze norm is een fictief gegeven en is zuiver ingegeven door economische motieven. Het is een bezuinigingsmaatregel met een vernis van enkele schoon schijnende argumenten. De staatssecretaris voor het voortgezet onderwijs noemt voor haar plan in de eerste plaats de sterk teruglopende leerlingenaantallen in het voortgezet onderwijs in de komende jaren, een gevolg van de sterke daling van het aantal geboorten. Waarom moeten de opheffingsnormen dan verhoogd worden als het aantal leerlingen van scholen daalt? In de tweede plaats be weert de staatssecretaris dat door de daling van de leerlingenaantallen onderwijskundige verschraling zal optreden. De mogelijkheid voor de pakkettenkeuze zou verminderen en de spanning op het terrein van de organisatie zou toenemen. Nog nooit is met feiten aangetoond dat die onderwijskundige verschraling juist en alleen optreedt bij kleine scholen. Nog nooit is met cijfers bewezen dat op een kleine school de keuzepakketten voor de examens in de knel komen of dat daar de organisatorische spanningen te groot zijn of worden. Uit de plan nen komt een duidelijk streven naar schaalvergroting naar voren. Schaalvergroting heeft echter sterk negatieve effecten. Een onderwijskundige zaak moet anders tegemoet getreden worden. Ik hoop dat alle raadsleden hiervan doordrongen zijn en dat het niet alleen een zaak is voor de onderwijsdeskundigen in ons midden. Vandaar mijn betoog. Deze zaak regardeert zonder meer de gemeente. De ouders, de leerlingen en de inwoners zijn de direct belanghebbenden. De zaak betreft zowel het openbaar als het bijzonder onder wijs. De vrijheid van richting is in het geding. Ik verwijs ook naar de aan de raad gerichte brief van de Gereformeerde Schoolvereniging. Ik heb begrepen dat de brief niet op tijd bin nengekomen is en ik zal hem derhalve even voorlezen. "Het Beried Fuortset Underwiis Frys lan heeft u in een brief verzocht stelling te nemen tegen een al te drastische verhoging van de opheffingsnormen. Het is ook de wens van het bestuur van de Prof. Dr. S. Greijdanus- school voor mavo, Drachtsterweg 8 te Leeuwarden, dat u deze motie indient en aanvaardt." De brief is getekend door A. Prins, voorzitter, en J. Bijma, secretaris. Bezuinigingen mogen geen middel zijn om de vrijheid van onderwijs te beperken en daardoor de ontzuiling van het onderwijs te bevorderen. Leeuwarden vervult een centrumfunctie. De stad zal de pluriformi teit in het onderwijs dienen te waarborgen. Dat er bezuinigd wordt is begrijpelijk, gezien de hoge kosten van het onderwijs. Dat er een norm wordt gesteld is op zichzelf niet onbillijk, evengoed als er een stichtingsnorm geldt. De door de staatssecretaris gestelde opheffings norm is echter onnodig en onaanvaardbaar hoog. Er is een brief van het "Beried fuortset ünderwiis Fryslan" - ik hoop niet dat ik als "gjin oprjochte Fries" taalgevoelige Friezen be zeer met mijn randstadsdialect -, waaraan een ontwerp-motie is toegevoegd. Het voorstel daarmee in te stemmen ondersteun ik van harte. De heer Siemonsma: Ik kan mij in grote lijnen aansluiten bij het betoog van de heer Buurman. Over één punt wil ik nog iets zeggen. Ik ben het van harte met de heer Buurman eens dat de schaalvergroting geen ontzuiling mag bewerkstelligen. Die schaalvergroting is bij het basisonderwijs, naar het zich laat aanzien, in feite wel gebruikt om de verhouding tussen openbaar en bijzonder onderwijs te veranderen. Het lijkt er op dat het bijzonder on derwijs is ontzien. Verder wil ik nog opmerken dat het om een erg nette motie gaat, die wat ons betreft nog wel wat aangescherpt had mogen worden, omdat de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het voortgezet onderwijs met name op het platteland verslechteren. Toch liggen de klein schalige onderwijsvoorzieningen mij na aan het hart, omdat daar vaak een veel persoonlijker band met de leerlingen kan worden onderhouden. Wij zien bij het basisonderwijs dat leerlin gen, die op grotere scholen niet gedijen, juist op een kleine school goed gedijen. Naar mijn informatie en inzicht geldt dat tot op zekere hoogte ook voor het voortgezet onderwijs. Het lijken mij onder andere ook onderwijskundige argumenten om te pleiten voor de verlaging van de normen. De heer Visser: Nog een korte opmerking. Inhoudelijk kunnen wij ons met het antwoord van b. en w. wel verenigen. Wanneer het voornemen van Den Haag werkelijkheid wordt, dan is ook Leeuwarden daarbij betrokken, naar ik denk in de vorm van een herschikking. Veel moeilijker ligt het voor het platteland, waar een x-aantal scholen moet verdwijnen. Ik heb nog één vraag, die de gevolgde procedure betreft. Bij moties die de raad berei ken wordt vaak onder het motief van rijksbeleid of wat dan ook verwezen naar een overkoe pelende organisatie. Mijn vraag is of de kwestie waarover het hier gaat ook in behandeling is bij de Vereniging van Friese Gemeenten. Voor Friesland gaat het namelijk om een heel tere, gewestelijke zaak. De heer De Beer: Wij staan ook achter de naar voren gebrachte argumenten en wij zullen derhalve als fractie de motie ondersteunen. 7 Mevrouw De JongIk sluit mij bij de woorden van de vorige spreker aan De heer De Vries (weth.): De heer Buurman heeft een vrij uitvoerig exposé gegeven van de bezwaren die hij heeft tegen de Hefvo-notitie van mevrouw Ginjaar-Maas. De kwestie is nog niet in behandeling in de Kamer, er zit nog beweging in. Een aantal weken geleden had den wij Tweede Kamerleden op bezoek, met wie wij deze kwestie ook hebben opgenomen. Wij hebben hen gewezen op de ontvangst van dit voorstel door het "Beried fuortset ünderwiis Fryslan". Een deskundig Kamerlid op het terrein van het onderwijs heeft gezegd dat een dergelijke motie uit onze raad van harte zal worden geaccepteerd, omdat daarmee nog eens nadrukkelijk bij de staatssecretaris kan worden gewezen op de gevolgen die deze zaak heeft voor Leeuwarden en Friesland. Het platteland komt er immers nog aanmerkelijk ongunstiger af dan onze stad, hoewel aan de andere kant in het oog moet worden gehouden dat de ophef fingsnorm van 60 ook voor Leeuwarden bepaalde repercussies zal hebben. Daarom heeft het college gemeend de betreffende motie van harte te moeten ondersteunen. Aan het adres van de heer Visser kan ik zeggen dat wij dit hebben gedaan als recht streeks betrokkene bij deze zaak, als bevoegd gezag van de scholen. Wanneer dat niet het geval zou zijn geweest, dan zouden wij ons aan de normaal gangbare procedure hebben ge houden. In deze situatie heb ik het idee dat dit een zaak is die door de gehele raad zal wor den gedragen en wij zullen ons graag kwijten van het verzoek de motie ter kennis te bren gen van de Tweede Kamer. Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. Sub O en P. Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 4 (bijlage nr. 39). De Voorzitter: Dit punt luidt: Benoeming leden Commissie Welstandszorg. De heer De Beer: Het betreft hier een commissie die gaat over het welstandsadvies in de gemeente Leeuwarden. Het is een goede gewoonte dat wij voor dergelijke commissies leden proberen te zoeken die woonachtig zijn in de gemeente Leeuwarden, een enkele uitzondering daargelaten. Nu prijkt op de raadsbrief als plaatsvervangend lid de heer C. Huese uit Hee renveen. Mijn vraag is: Wat is de reden waarom een kandidaat van buiten onze gemeente wordt voorgedragen? Uit de ter inzage gelegde stukken bleek dat een aantal leden uit onze gemeente voorhanden is. De heer Buurman: Ik wil even zeggen dat ik een tijdje geleden een zelfde opmerking heb gemaakt De Voorzitter: Dat herinneren wij ons levendig. In het geval waar de heer Buurman over spreekt ging het echter om een onderwijssector waarbij het element van de ouders in het ge ding was. De heer Buurman heeft zojuist treffende woorden gesproken over de centrumfunc tie die Leeuwarden heeft en men kan er niet omheen dat Leeuwarden ook op onderwijsgebied een centrumfunctie te vervullen heeft. In dit geval gaat het niet om onderwijs, maar om welstandstoezicht. Daarbij is de vraag aan de orde geweest hoe de stoelen van de deskundigheid, in dit geval van de architectuur, zo goed mogelijk kunnen worden opgevuld, waarbij de keus is gevallen op de heer Huese als man die op dit terrein ook zijn sporen heeft verdiend, namelijk als lid van de proviciale schoonheidscommissie. Een punt van overweging is geweest of een samenloop tussen beide commissies enig bezwaar zou kunnen opleveren. Onze conclusie is: Integendeel. Alles tegen elkaar afwegende zijn wij van mening dat op deze deskundigheidsstoel de heer Huese, on danks zijn woonplaats, niet zou misstaan. Daar komt nog bij dat het vaak gaat om plannen van in de lokale sfeer werkzaam zijnde architecten. Dat heeft echter niet de doorslag gege ven. De doorslag heeft gegeven de overweging van deskundigheid, de grote mate van be trokkenheid bij het welstandstoezicht en het feit dat de heer Huese deel uitmaakt van de provinciale schoonheidscommissie. Dat alles tezamen voegend hebben wij gemeend de vrijheid te moeten nemen de heer Huese voor te dragen. De heer Niemeijer is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer De Beer: Een en ander kan problemen oproepen. Het is namelijk wel de gewoon te dat men, wanneer een welstandsadviescommissie van de gemeente er niet uit kan komen, advies vraagt aan de provinciale welstandsadviescommissie. Bovendien is het zo dat het plaatsvervangend lid automatisch doorschuift. De heer Eisma treedt af en op het lijstje dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 4