8
ter inzage ligt staat een architect uit Leeuwarden die hiervoor best in aanmerking zou kun
nen komen. Omdat deze naam niet in de raadsbrief wordt genoemd maar wel op het ter inzage
gelegde lijstje voorkomt, is mijn vraag welke procedure moet worden gevolgd. Wij willen in
dit geval namelijk graag een andere kandidaat noemen. Is dat mogelijk? (De Voorzitter: Het
gaat hier om een voordracht en daarvan mag niet worden afgeweken. Dat staat met zoveel
woorden in de verordening.) Het probleem is dat wij, als wij gebonden zijn aan de voor
dracht van één persoon, vrij beperkt zijn in onze mogelijkheden. Ik had graag wat meer na
men op de lijst gezien, zodat wij een keuze zouden kunnen maken. Die mogelijkheid wordt
ons nu ontnomen. Ik wil u daarom verzoeken ons alsnog in de gelegenheid te stellen die keu
ze te maken, maar dan een volgende keer.
De Voorzitter: Even terug naar de heer Huese. Het is niet zo dat de provinciale schoon
heidscommissie een hogere beroepsinstantie is voor de lokale welstandsadviescommissie. Inte
gendeel, daarvoor hebben wij de Hogere Schoonheidscommissie. Nog niet zo lang geleden is
hierover trouwens ook al een besluit genomen. Dat wat dit punt betreft.
Het is verder zo dat er op grond van de daarvoor geldende verordening sprake is van
een voordracht. Dat wil zeggen dat u niet buiten de voordracht om kunt gaan. Als het om
een aanbeveling zou gaan, dan zou u de vrijheid hebben andere namen in te vullen. Ik neem
er nota van dat de tevredenheid bij de heer De Beer niet optimaal is, gelet op de beperkt
heid van de keuze, maar ik teken daarbij terstond aan dat dit in het verlengde ligt van de
gang van zaken zoals die tot dusver met betrekking tot deze commissie is geweest. Blijft
over het feit dat de heer De Beer een andere naam had willen invullen. Dat is dan jammer.
Het college heeft dat niet gedaan, het heeft het voorstel gedaan de heer Huese te benoemen.
De heer De Beer kan slechts zeggen dat hij de voordracht verwerpt en de naam van de heer
Huese doorstreeptDaarmee geeft hij te kennen dat hij protesteert tegen het voorstel dat
het college doet.
Ik verzoek u thans uw stem uit te brengen.
Benoeming leden Commissie Welstandszorg.
Voordracht van burgemeester en wethouders:
leden de heer H.D. van den Berg;
de heer E. Monsma;
mevrouw F. Keulen-Dijkstra,
plaatsvervangend lid: de heer C. Huese.
voorzitter de heer B. Odinga.
Benoemd worden de voorgedragen leden met algemene stemmen, het voorgedragen
plaatsvervangend lid met 26 stemmen (6 stemmen blanco) en de voorgedragen voorzitter
met 31 stemmen (1 stem blanco).
De heren De Beer en Siemonsma vormden met de voorzitter het stembureau.
Punten 5 t.e.m. 10 (bijlagen nrs. 29, 37, 21, 22, 23 en 27).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 11 (bijlage nr. 40).
De Voorzitter: Aan de orde is het preadvies inzake de eventuele verkoop van nabij de
Kanaalweg gelegen grond met opstallen.
Mevrouw De Jong: In dit preadvies verwijst het college onder andere naar het antwoord
op de in het kader van het beleidsplan 1984-1988 gestelde vraag 147. Dit geeft mij de vrij
heid die vraag en het antwoord daarop even na te lopen. In de vraag ligt namelijk mijns in
ziens het probleem en in het antwoord de ontkenning daarvan opgesloten. Het college stelt
dat de situering van het bedrijf Meeter niet als gevaarlijk wordt ondervonden. Dat is heel
merkwaardig, omdat deze kwestie al meer dan tien jaar regelmatig door de schippers wordt
aangekaart en ook door het college is opgevangen. Ik verwijs wat dat betreft naar de corres
pondentie die het college daarover heeft gevoerd met gedeputeerde staten van Friesland, de
Dienst Stadsontwikkeling, de Dienst voor het Marktwezen en de Frieslandhal en de Schip
persvereniging Schuttevaer. Als ik kijk naar de brieven van 2 mei 1977 aan gedeputeerde
staten en de Dienst Stadsontwikkeling, dan stel ik dat het college het probleem heel duide
lijk aangeeft. Het college schrijft in het antwoord op vraag 147: "Van ongelukken is ons
niets bekend." Ook dat is zeer merkwaardig, want op 12 januari 1983 heeft de Schippersver
eniging Schuttevaer het college zowel op de situatie ter plaatse - de gevaarlijke situatie, wel
te verstaan - als op het gebeurde ernstige ongeval gewezen, waarbij de betrokken schipper
9
een schrijven en een situatieschets, die aan duidelijkheid niets te wensen overliet, had bij
gevoegd. Het college heeft de schippersvereniging op 11 maart 1983 geantwoord en in die
brief de vereniging in overweging gegeven het verzoek om de ligplaatsen daar op te heffen
voor te leggen aan de provincie, omdat het vaarwater waar het in dit geval om gaat bij de
provincie in beheer is. Ik stel dat er van een gevaarlijke situatie wel degelijk sprake is. Het
feit dat het aantal ongelukken beperkt is gebleven is te danken aan het optreden van de
schippers.
Blijkbaar heeft ook de provincie het gevaar onderkend, want in november 1984 is zowel
een zwaaiverbod voor schepen langer dan 60 meter als een ligplaatsenverbod voor de kade
anders dan voor lossen en laden van kracht geworden. Ondanks dat ligverbod ligt er op dit
moment voor het bedrijf van Meeter 80 a 90 meter aan schepen. Voor mijn partij is het een
uitgesproken zaak dat het bedrijf op deze plaats niet gehandhaafd kan blijven. De veiligheid
van de beroepsvaart weegt voor ons zwaarder. Bovendien lijkt het ook voor de heer Meeter
uitgesloten om zijn bedrijf uit te oefenen als vóór zijn bedrijf een ligverbod geldt. Ik bepleit
dan ook om voor het genoemde bedrijf een oplossing te zoeken en dit in de Commissie voor de
Dienst voor het Marktwezen en de Frieslandhal aan de orde te stellen.
Ik heb nog een reden om met klem nu voor een afdoende maatregel te pleiten. Er gaan
namelijk steeds meer stemmen op om de moordende concurrentie voor de binnenvaart door
met name het containervervoer bij de Spoorwegen het hoofd te bieden door over te gaan op
tweebaksduwvaartDe provincie zou dan ontheffing moeten verlenen. Informatie heeft mij
geleerd dat de provincie in principe daartoe graag bereid is, omdat sleepvaart met twee bak
ken grotere problemen oplevert dan de tweebaksduwvaart. Ook in de evenredige vrachtver
deling zijn er mogelijkheden, zo is mij gebleken, om tot deze ontheffing te komen. Ik ben
van mening dat wij voor deze ontwikkeling zeker niet de ogen kunnen en mogen sluiten. Re
geren, maar ook besturen is vooruitzien. Nu door middel van tweebaksduwvaart Caf en
Koopmans worden bevoorraad, is het bedrijf Meeter niet alleen een belemmering maar ook
zeer gevaarlijk. Ik ben dan ook tegen dit preadvies en ik bepleit dat een en ander in de
commissie wordt gebracht en naar een afdoende maatregel wordt gezocht.
Mevrouw Van Dijk-van Terwisga: Wij werden door de Schippersvereniging Schuttevaer
nog geattendeerd op het provinciale ligplaatsenverbod, dat ter plaatse voor de wal behorend
bij het betreffende terrein geldt, hetgeen niet steeds door de heer Meeter in acht wordt ge
nomen. Er zouden dus moeilijkheden kunnen ontstaan als dit ligplaatsenverbod zou worden
genegeerd. Ik heb mij in deze kwestie lang niet zo verdiept als de vorige spreekster en ik
stel dan ook maar een eenvoudige vraag. Is het mogelijk in de verkoopovereenkomst beper
kende voorwaarden op te nemen? Wij zouden daarvoor zeker pleiten, gezien de moeilijke situ
atie ter plaatse.
De heer Pruiksma: Is het ook verstandig om in de onderhandelingen met de heer Meeter
het ligplaatsenverbod in de beschouwing te betrekken?
Mevrouw Brandenburg Sjoerdsma: Wij sluiten ons hierbij aan.
De heer Geerts (weth.): Ik dacht dat wij het hadden over een verkoop van grond aan de
heer Meeter op basis van eerder gemaakte afspraken, zoals ook verwoord in de in het kader
van het beleidsplan 1984-1988 gestelde vraag en antwoord 147. Daarin is het voornemen tot
verkoop ook al aangegeven. Een en ander is ook in de Commissie voor het Grondbedrijf aan
de orde gesteld. In het verleden is er vrij lang nagedacht over de vraag of deze twee be
drijfjes zouden kunnen blijven gehandhaafd. Uiteindelijk is gezegd dat dat wel mogelijk moet
zijn. Er is een bestemmingsplan gemaakt waarop ook de mogelijkheid is aangegeven ook
groenstroken aan te leggen, waardoor de buurt een redelijk aanzien krijgt. Ook is aangege
ven dat de heer Meeter zijn bedrijfje kan uitoefenen. Dat is ook hetgeen nu aan de orde is.
Er wordt echter een ander probleem naar voren gebracht, namelijk het probleem dat er sche
pen langs de wal liggen. Het lijkt mij overigens noodzakelijk dat een bedrijfje dat ook een
werffunctie heeft de mogelijkheid heeft om schepen langs de wal te hebben. Ik hoor nu - ik
heb mij er niet op voorbereid dat deze kwestie aan de orde zou komen - dat er problemen
zijn met betrekking tot het liggen van die schepen langs de wal. Ik wil er wel op wijzen
dat het college erg hoge prioriteit aan de zwaaikom geeft, zodanig dat de schepen vóór dit
punt kunnen zwaaien. Een en ander is ook hoog opgevoerd bij de ISP-projecten die wij heb
ben aangemeld. Ik kan mij voorstellen dat dan een belangrijk deel van het probleem is opge
heven
Mevrouw Van Dijk en de heer Pruiksma hebben de concrete vraag gesteld of het mogelijk
is het ligplaatsenverbod op te nemen in de onderhandelingen over de verkoop. Het zou mis
schien zelfs als voorwaarde in de overeenkomst kunnen worden opgenomen. Het lijkt mij al
tijd mogelijk, als tenminste de uitspraak wordt gedaan dat er inderdaad geen schepen voor
de wal mogen liggen. Ik kan op het moment niet helemaal beoordelen of het bedrijf kan func
tioneren als er geen schepen voor de wal mogen liggen. Daarom wil ik toch een enigszins