12
in opdracht van de gemeente Leeuwarden. Het bleek dat de gemeente Menaldumadeel niet be
reid of niet in staat was dat bedrag op te hoesten. Toen is in gezamenlijk overleg met het
gemeentebestuur van Menaldumadeel dit tracé gekozen. De gemeente Menaldumadeel heeft ook
een voorbereidingsbesluit genomen. Dat kon, want dit gedeelte behoorde tot de gemeente
Menaldumadeel. Het heeft alleen niet geresulteerd in een uitvoering, niet alleen omdat de
voorbereiding met betrekking tot de aanleg niet tijdig klaar was maar ook omdat wij de grond
niet ter beschikking hadden.
Er moet dus nu een nieuw voorbereidingsbesluit worden genomen, dat inderdaad een ju
ridisch uitvloeisel is van beslissingen die in het verleden al genomen zijn, waarover overleg
heeft plaatsgevonden met de buurgemeente en waarover volledig overeenstemming bestond.
Het lijkt mij niet zinvol die discussie op dit moment weer te openen. Ik wil er nog op wijzen
dat wij, als aan een andere oplossing zou worden gedacht, altijd te maken hebben met een
extra overgang over de spoorlijn. In de zojuist door mij genoemde raadsbrief is verwoord dat
de beveiligingskosten dan ongeveer twee ton zouden bedragen. Dat komt er dan dus ook nog
eens bij. De voorgestelde wijze lijkt mij het eenvoudigst en ook het beste en ik stel u dan
ook voor het voorbereidingsbesluit ongewijzigd vast te stellen.
De heer Dubbelboer: Alle waardering voor de woorden van de wethouder, maar ik had
uiteraard ook nagezocht wat er allemaal over deze kwestie is gezegd en geschreven. Formeel
heeft de wethouder gelijk. Mijn fractie voorziet alleen dat wij, als wij nu niet proberen met
degenen over wiens grond wij praten op één lijn te komen, in een eindeloze procedure te
recht komen via beroep- en bezwaarschriften en uiteindelijk Arob-bezwarenwaardoor de
aanleg van het fietspad nog een hele tijd duurt. Wij hebben getracht daaraan een andere
"zwaai" te geven, om in termen van mevrouw De Jong te blijven. Wij begrijpen echter dat het
college daar niet voor voelt. Wij realiseren ons ook dat het een vervolgbesluit is. Wij zullen
dan ook voor het voorbereidingsbesluit stemmen en wij komen te zijner tijd wel op deze
kwestie terug.
De Voorzitter: Ik stel u voor de stemming per onderdeel te doen plaatsvinden, aangezien
er weinig verband tussen de vier elementen bestaat.
Met betrekking tot de punten I, III en IV wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Met betrekking tot punt II wordt z.h.st. besloten overeenkomstig het voorstel van b. en
w. met aantekening dat mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma wenst te worden geacht tegen te
hebben gestemd.
Punt 14 (bijlage nr. 41).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Vaststelling Nota Decentralisatie Stadsvernieuwing.
Mevrouw Van Dijk-van Terwisga: Wij beoordelen het positief dat de zeggenschap van de
gemeente in het kader van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing groter wordt. Wij vin
den het juist dat de gemeente een grotere verantwoordelijkheid in de richting van de bur
gers krijgt met betrekking tot de stadsvernieuwing. Leeuwarden heeft door een goed beleid
in de afgelopen jaren met gebruikmaking van de Interim Saldo Regeling (ISR) grote vorde
ringen met de stadsvernieuwing gemaakt. Onze waardering voor allen die daaraan hebben
gewerkt
Wij kunnen instemmen met het voortzetten van het tot nu toe gevoerde beleid als uit
gangspunt voor 1985 en wellicht ook voor de jaren daarna. Een en ander geldt in ieder geval
als uitgangspunt voor het verdelingsplan van de gelden, die helaas schaarser zijn dan voor
gaande jaren, voor 1985. Inclusief de aanpassing ten behoeve van de verbetering van door
de eigenaars bewoonde woningen die door de te vroegtijdige opheffing van de rijksregeling
anders gedupeerd zouden worden.
Met de latere restauratie van de walmuur kunnen wij, zij het wat gedwongen, wel in
stemmen. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is daar ook over gesproken. De wet
houder heeft toen ook toegegeven dat er toch wel een zeker risico is voor eerder instorten
van de walmuur gezien de toestand daarvan. Maar enfin, wij stappen daar maar overheen.
Wij hopen er het beste van.
Wij wachten af hoe onze in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening gemaakte opmer
kingen over hoofdstuk 4 van de Nota Decentralisatie Stadsvernieuwing naar voren komen in
de voorstellen voor 1986, die het college ons binnenkort zal voorleggen. Vooral de visie op
de na-oorlogse wijken en de financiële afweging ten opzichte van de stadsvernieuwing van
voor-oorlogse wijken, die tot nu toe niet in de stadsvernieuwing zijn betrokken, zullen dan
grotere aandacht krijgen. Wij vinden het eigenlijk niet nodig om daar nu al op vooruit te lo
pen.
13
In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening heb ik ook nog even gesproken over de
vraag van concentratie of versnippering van geld en mankracht. Wij wachten voorstellen in
dat kader af. Ik heb toen begrepen van de wethouder dat deze vraag nog wel enige discus
sie zal vergen.
Ook nu dringen wij weer aan op globale plannen. Een en ander geldt zowel voor de leef
milieuverordeningen als voor de stadsvernieuwingsplannen. Wij zullen daar zeker nog op te
rugkomen.
Verder stemmen wij in met bijlage nr. 41, mijnheer de voorzitter.
De heer De Jong is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Timmermans: Ik denk dat het niet nodig is om in de raad nog een keer de nood
zaak van decentralisatie te bepleiten. Wel wil ik vaststellen dat decentralisatie van de stads
vernieuwing, zoals die op dit moment heeft plaatsgevonden, een stap in de goede richting is,
afgezien van de financiële problematiek en dan met name de financiële overgangsproblema
tiek. Wij hebben evenzeer waardering voor de nota die door het college is opgesteld en ook
voor de wijze waarop het college heeft gereageerd op de inspraakreacties in deze. Het zal
duidelijk zijn dat onze fractie instemt met zowel de nota als met de opmerkingen in de raads
brief.
Ik wil toch nog een paar kanttekeningen plaatsen bij de verdere aanpak van de stads
vernieuwing in verband met de gemeentelijke prioriteitsstelling dienaangaande. Voor 1985
kunnen wij spreken van een situatie waarin een voortzetting van het beleid, zoals dat tot nu
gevoerd is, zal plaatsvinden. Voor 1986 zullen wij toch duidelijke standpunten moeten gaan
innemen over de vraag waar onze politieke prioriteiten ten aanzien van de verdeling van de
gelden en de toepassing van die gelden zullen liggen. Ik wil daar vast namens onze fractie
een voorschotje op nemen. Wij willen een aantal kanttekeningen plaatsen bij de dit jaar op te
stellen nota met betrekking tot de stadsvernieuwing 1986 en volgende jaren.
Wij hebben geconstateerd dat, hoewel de gemeente duidelijk een eigen beleid heeft kun
nen voeren, het rijksbeleid - met name de beschikbare subsidiemiddelen bij het rijk - bepa
lend is geweest voor de richting waarin een deel van het geld het afgelopen jaar in de ge
meente is gebruikt. Gelet op het feit dat er achterstand is op bepaalde onderdelen van de
stadsvernieuwingsactiviteiten, zouden wij nu al een prioriteit willen aangeven in de richting
van de woningverbetering. Voor alle duidelijkheid, een en ander geldt voor de particuliere
woningverbetering en de verbetering van woningen in de huursector en met name ook voor
de woonomgevingsverbetering en wat minder op het terrein van de infrastructurele werken.
Een ander punt is - mevrouw Van Dijk heeft dat ook al geconstateerd en ik denk dat ie
dereen dat wel heeft gemerkt de afgelopen jaren - dat er een duidelijke problematiek bestaat
met betrekking tot delen van onze na-oorlogse wijken. Ten behoeve van de op te stellen nota
moet nadrukkelijk gekeken worden welke delen van welke na-oorlogse wijken onder de wer
kingssfeer van de stadsvernieuwing voor 1986 zullen moeten gaan vallen.
Het laatste punt in dit opzicht, mijnheer de voorzitter, is dat - ik heb dat al aangege
ven - de overgangsproblematiek met name ook een financiële problematiek is. Wanneer wij
kijken hoe de financiële situatie nu is in verhouding tot de nota's die wij de afgelopen jaren
hebben opgesteld, dan moet je constateren dat de financiële inspanning lager zal uitvallen
dan wij aanvankelijk gedacht hebben. Daarna, dus na 1990/1991, zou er wat meer ruimte
zijn. Maar een en ander zou toch kunnen betekenen dat wij te maken krijgen met een stukje
tempovertraging van de stadsvernieuwing in Leeuwarden. Wij vinden het van belang dat nog
eens nadrukkelijk wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om de eigen gemeentelijke stor
tingen wat te intensiveren in de eerstkomende jaren en welke consequenties dat heeft.
Rest mij nog een laatste punt, mijnheer de voorzitter, dat wij ook al in de Commissie
voor de Ruimtelijke Ordening naar voren hebben gebrachtnamelijk de sociaal-culturele ac
commodatie in de binnenstad. In de accommodatienota staat terecht aangegeven dat er in de
binnenstad behoefte bestaat aan een kleinschalige accommodatie; daar willen wij op dit mo
ment ook helemaal niet aan tornen. De prioriteitsstelling ten aanzien van de realisatie van de
accommodatie is naar onze indruk sterk bepaald door het feit dat van de zijde van het Minis
terie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) werkgelegenheidsgelden beschikbaar
waren, die gebruikt moesten worden in de toenmalige Interim Saldo Regeling (ISR)-gebieden.
Dergelijke gebieden hebben wij niet meer, met andere woorden: een wat van buitenaf beïn
vloede prioriteitsstelling en geen rechtstreekse waardenvrije prioriteitsstelling binnen de ge
meente. Tenslotte een feitelijk gegeven. De planvorming voor de accommodatie is de afgelo
pen jaren op zijn minst problematisch geweest. Het blijft gewoon een moeilijke zaak om een
vrij dure accommodatie in dit gebied met nogal wat overheidssubsidie te financieren. Boven
dien blijft er dan nog sprake van onrendabele toppen van bij de accommodatie te bouwen wo
ningen.
Kortomallemaal argumenten waarvan wij zeggenis het nu wel zo nodig om op dit mo
ment zo'n hoge prioriteit te geven aan de realisatie van die accommodatie op die plaats. Wij
zouden het college daarom de volgende suggestie willen doen, uiteraard met wat voorwaarden