In de brieven die zijn binnengekomen van de wijkorganisaties en andere belanghebben
den, is nogal wat kritiek geleverd op de gevolgde procedure en de plaats van de inspraak
daarbij. Zoals bekend is, hebben wij bij de vaststelling van de verordening ten behoeve van
de inspraak bij de stadsvernieuwing andere voorstellen gedaan, maar ik wil daar nu niet op
terugkomen. Uit de raadsbrief blijkt dat het college bereid is in samenspraak met het Oude
Stadswijken Overleg (OSO) en andere wijkorganisaties deze problematiek nog eens te bezien
en daarop in het kader van de nota 1986 terug te komen. Wij zullen ons licht daar dan nog
eens over laten schijnen.
Ik wil mijn waardering uitspreken voor de samenstellers van de Nota Decentralisatie
Stadsvernieuwing, die veel werk onder grote tijdsdruk hebben moeten uitvoeren. Bovendien
een woord van dank speciaal aan die ambtenaar die zeer snel en adequaat op de gevraagde
nadere informatie antwoord kon geven. Ik vond het namelijk een vrij ingewikkelde materie.
De heer Buurman: Met het in werking treden van de Wet op de stads- en dorpsvernieu
wing is een belangrijke stap gezet op dit beleidsterrein. Het geeft niet alleen aan dat de In
terim Saldo Regeling (ISR)-periode voor Leeuwarden is afgelopen, maar dat tevens een nieu
we bestuursstructuur haar intrede heeft gedaan. Ik heb tijdens de algemene beschouwingen
in december j.l. al opgemerkt dat mijn fractie in principe positief staat tegenover decentrali
satie. Taken die bij de gemeente horen, dienen ook daar te worden afgewogen. Zo bezien
ben ik er gelukkig mee dat de centralistische teneur, die uit de eerste wetsvoorstellen op
het gebied van de stadsvernieuwing naar voren kwam, is bezworen en nu een sterk decen
traal getinte wet in werking treedt.
Het gaat bij de stadsvernieuwing om zaken die van zeer wezenlijk belang zijn. Onderdak
behoort naast voedsel en kleding tot de eerste en dagelijkse levensbehoefte, zonder welke
geen mens normaal kan functioneren in zijn taakuitoefening. De kwaliteit van de woningen in
engere zin maar ook van de woonomgeving draagt daar toe bij of doet daar afbreuk aan.
Een belangrijk stuk instrumentarium is aan de gemeente toegevoegd als aanvulling op de
Wet op de ruimtelijke ordening. Het zal de burger duizelen zoals het mij als burger duizelt.
Een eerste indruk bij die burger kan zijn dat hij niet begrijpt hoe dit zich nu verdraagt met
het overheidsstreven naar dereguleren. In plaats van minder regelgeving komt er juist meer
bij. Ik wil daarvan zeggen dat, wanneer het voor een bepaald beleidsterrein dienstig is om
tot meer regelgeving over te gaan, het algemene streven naar deregulering dat eerste niet
zal mogen tegenhouden. Wat nodig of nuttig is moet gebeuren. Van zo'n situatie is hier mijns
inziens sprake.
Een andere zaak is hoe deze nieuwe gereedschapskist in de praktijk zal bevallen. Valt er
mee te werken? De praktijk leert immers dat achter elke nieuwe wet van betekenis een gewel
dig stuk jurisprudentie wegkomt. De vakbladen kunnen weer vooruit. Om eens wat te noe
men, hoe zal de bankgarantie, genoemd op pagina 5 van de Nota Decentralisatie Stadsver
nieuwing, uitpakken in een weerbarstige praktijk? Zal het onteigenen soepeler werken dan in
de huidige toestand? Er zou meer aan te voeren zijn.
Tegenover het voordeel dat besluitvorming en afweging dichter bij huis kunnen plaats
vinden, staat de verslechterde inkomstensituatie voor Leeuwarden. Decentraliseren en be
zuinigen moeten helaas hand in hand gaan.
Een onzekere factor blijft de meerjarenplanning van het rijk, neergelegd in het meerja
renplan stadsvernieuwing. Hoewel de opzet is om de gemeenten meer zekerheid te bieden op
langere termijn, blijven er veel ongewisse factoren. Wat gaat het rijk doen met de rapporta
ges van de gemeenten en de provincies? Welke wijziging in behoeften brengt dit met zich
mee, losgelaten op de Leeuwarder situatie? Wanneer van rijkswege de wil tot decentralisatie
er wél is, maar de zak met geld er niet naast gezet wordt dan schiet deze operatie haar doel
voorbij. Ik vertrouw er op dat het college dezelfde slagvaardigheid aan de dag zal leggen om
extra gelden in de wacht te slepen als in de afgelopen jaren toen de nadruk is gelegd op de
ISR-gelden. Jammer genoeg laat het gemeentelijk huishoudboekje het niet toe om uit eigen
zak sterk bij te passen; de dekking ervoor is er niet. Ik heb er volledig begrip voor dat nog
geen nadere prioriteitsstelling heeft kunnen plaatsvinden.
Terloops wil ik nog iets zeggen over de inspraakverordening. Deze mag niet meer maar
ook niet minder beogen dan het geven van de spelregels ten aanzien van de inspraak. In
spraak is een goede zaak en moet zoveel mogelijk worden gehonoreerd. Zij is van groot be
lang voor de commissies, het college en de raad. Inspraak moet echter niet ontaarden. In
spraak betekent niet mee beslissen. Wanneer inspraak gaat betekenen dat het college en/of
de raad als regel geacht worden te voldoen aan verlangens van burgers en/of instellingen,
dan zijn wij wel een eind van huis. "De buurt beslist" kan niet. Elk stadsdeel heeft een ver
klaarbare neiging voor zijn eigen belangen op te komen. Op ons rust de taak hierboven uit
te stijgen en de belangen van de hele gemeente te behartigen.
Ik wil nog op een detail wijzen, mijnheer de voorzitter. Op pagina 17 van de Nota Decen
tralisatie Stadsvernieuwing lees ik dat de gegevens van de volkstelling 1971 worden gebruikt
ter versleuteling van de gelden, waarschijnlijk bij gebrek aan beter materiaal ofschoon ook
een kwalitatieve woningregistratie en een woningbehoefte-onderzoek uit 1981 worden aange
17
dragen ter beoordeling van de gemeentelijke behoefte. Een integrale telling is na 1971 niet
meer gehouden. Als gevolg van politiek-maatschappelijke druk is toen besloten de volkstel
ling uit te stellen, wat in de praktijk afstel zal betekenen. De wrange vruchten plukken wij
nu. Een verdeling op grond van actueel materiaal, voor alle gemeenten vergelijkbaar, is nu
niet te maken. Dit is het gelag dat wij nu moeten betalen.
Het geheel overziende, mijnheer de voorzitter, waardeer ik de nota positief en stem er
mee in.
De heer Sijbesma: De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is nu een feit. Leeuwarden
heeft onder de Interim Saldo Regeling (ISR) niet slecht geboerd en dat had nog wel wat door
mogen gaan. Aan de andere kant heeft de gemeente nu een grotere zelfstandigheid. Een om
en nabij bekend bedrag voor de komende vijf jaar geeft een stuk continuïteital zal dat be
drag al met al wel wat minder zijn dan wij in onze eigen planningen hadden gehoopt. De
doelstellingen van de wet zijn ruimer dan die van de regeling en vergen van ons een eigen
belangenafweging en prioriteitsstelling. Onze nota stadsvernieuwing is hiermee grotendeels
overhoop gehaald.
De door het college ingestelde werkgroep moest in korte tijd het plan voor 1985 maken.
Die nota ligt nu ter beslissing voor ons en ik vind dat een knap stuk werk. De prioriteiten,
de onderlinge afstemmingen, zijn goed afgewogen. Het geheel is inzichtelijk. Onze fractie
kan dan ook instemmen met het verdelingsvoorstel en de subsidieverordening.
Een aantal organisaties heeft op deze nota gereageerd. Een en ander is tot twee keer toe
in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening aan de orde geweest. Er is weinig kritiek op
het plan voor 1985. Wel wordt er een groot aantal wensen voor de toekomst geuit. Met name
noem ik de wens ten aanzien van de na-oorlogse wijken. De problematiek van de Meenthe is
door onze fractievoorzitter tijdens de laatste algemene beschouwingen al aan de orde gesteld.
Deze wijken vragen om ook in de prioriteitsstelling mee te worden genomen.
De heer Timmermans heeft zonet al een aantal punten aangegeven waar wij in de loop van
dit jaar beslissingen over zullen moeten nemen. De heer Van der Wal heeft het nieuwe in
strumentarium genoemd dat in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt aangedragen.
Wat betreft de planning voor 1986 en volgende jaren volsta ik met de opmerking dat wij
de voorstellen van het college met belangstelling afwachten. Het lijkt mij niet zinvol daar nu
al voorschotten op te nemen. Ik zie graag een afgewogen geheel, hopelijk met alternatieven,
in de loop van de komende maanden tegemoet. In de commissie hebben wij een heel globaal
schema gezien. Ik heb begrepen dat wij deze materie dit jaar een aantal malen aan de orde
zullen krijgen.
Mevrouw De JongHet overhevelen van rijkstaken naar de lokale overheid is een van de
belangrijkste instrumenten om te komen tot democratisering van het politieke bestel. Beslis
singen die de burgers direct aangaan, moeten zo dicht mogelijk bij en in samenspraak met de
betrokken burgers genomen worden. Dit is een doelstelling waar mijn partij haar bestaans
recht aan dankt. Wij zijn dan ook bijzonder blij dat het overhevelen van rijkstaken zich gaat
uitstrekken op het terrein van de stadsvernieuwing. Onze blijheid wordt echter aanmerkelijk
getemperd, mijnheer de voorzitter, door het feit dat de rijksoverheid juist deze decentrali
satie weer aangrijpt om die te laten samenvallen met bezuinigingen op haar en helaas nu
Leeuwarder uitgaven. Daarnaast blijft de rijksoverheid nogal wat invloed houden, daar be
paalde regelingen en subsidiebepalingen in haar hand blijven. Ook de criteria met betrek
king tot doeluitkeringen worden door het rijk vastgesteld.
Toch beoordelen wij de Nota Decentralisatie Stadsvernieuwing zoals die nu voor ons ligt
zeer positief. De in de nota opgenomen wijzigingen en de in de raadsbrief toegezegde onder
zoeken en bijstellingen geven een prima aanzet voor de oplossing van de problematiek in de
na-oorlogse wijken. Wel hopen wij dat er ten aanzien van vragen en onduidelijkheden die er
op dit moment zijn snel klaarheid komt. Wij wachten een nadere prioriteitsstelling af.
Het is helder en duidelijk wat de beschikbare financiële stadsvernieuwingsmiddelen zijn
voor deze periode. Daarna ontstaat er een nogal gapend gat. Mijn partij vraagt zich dan ook
af hoe het college dit op langere termijn denkt op te vangen. Want één ding mag duidelijk
zijn: met financiële gaten werk je over het algemeen geen stadsgaten weg. Juist in verband
met de ingrijpende financiële gevolgen willen wij er met nadruk op aandringen dat de be-
stuurskosten ten behoeve van stadsvernieuwing beter zichtbaar worden gemaakt. Het is aan
vaardbaar dat er in 1985 enige terughoudendheid wordt betracht met het opstarten van nieu
we plangebieden. Wel moeten deze, zodra zich mogelijkheden voordoen, worden benut.
Wij verwachten veel van de leefmilieuverordening, juist omdat de laatste jaren het verval
en de sloop van panden ons nogal triest hebben gestemd. Deze leefmilieuverordening moet
het naar ons gevoel mogelijk maken beter en controleerbaarder aan totale stadsvernieuwing
te doen, zodat wij niet steeds voor trieste en voldongen feiten worden geplaatst.
Deze nota is een goede aanzet voor een stadsvernieuwingsbeleid. Wij hopen dat er de ko
mende jaren met stadsvernieuwing kan worden doorgegaan en dat vooral de betrokkenheid
van de burgers zich verder ontwikkelt.