20 sie tussen deskundigen op het gebied van het onderwijs en de ruimtelijke ordening zou di vergeren. Welnu, tegen die achtergrond is dit rapport tot stand gebracht. Het is geschre ven en nog eens een keer herschreven. Daar tussendoor dient zich dan plotseling een compleet veranderde situatie aan, in die zin dat moet worden afgezien van vestiging van een faculteit in Leeuwarden en dat het rijk op dat moment zit met een Bouhofcomplex waar aanmerkelijk veel ruimte overblijft. In ver band daarmee heeft de Directie Bouwzaken gezegd dat wij Camstraburen-Zuid wel kunnen vergeten, omdat zij een heel andere intentie heeft. Genoemde directie vindt dat wij, als er nieuwbouw gepleegd moet worden ten behoeve van de MPA, ook eens moeten kijken naar de Bouhof. Tegen deze achtergrond is dit hele proces op gang gekomen. Nog een andere com plicerende factor zijn de processen op het gebied van schaalvergroting, taakverdeling en concentratie die zich binnen het hoger beroepsonderwijs gaan voltrekken. Al deze factoren hebben gespeeld bij het feit dat wij met deze zaak veel langer hebben moeten worstelen dan aanvankelijk de bedoeling was. Nu ligt hier de neerslag van het overleg met de Directie Bouwzaken. Wij zullen nu moe ten beslissen. Wij zijn er zeker van dat, wanneer wij de normale procesgang zullen moeten volgen, de MPA niet voor 1991 op financiële middelen van het rijk kan rekenen voor de nieuwbouw. Ten aanzien van de Bouhof weten wij dat er mogelijkheden zijn om aanpalend te bouwen. Welnu, tegen die achtergrond hebben b. en w. gekozen voor deze laatste mogelijk heden, niettegenstaande het feit dat er toch een gevoel is van spijt dat hier het nuttige en het aangename niet konden worden verenigd. Maar wij weten dat dat op zich zelf onder deze omstandigheden een gepasseerd station is. Op dit moment rekenen wij er op dat wij op redelijk korte termijn financiële middelen zul len kunnen krijgen om alsnog te komen tot de realisatie van de MPA aanpalend bij het Bou hofcomplex, hetgeen wil zeggen dat een-derde deel van de ruimte die nodig is zich al be vindt binnen de Bouhof en dat twee-derde deel van de benodigde ruimte alsnog bijgebouwd zal moeten worden. Daarin moeten alle voorzieningen ondergebracht worden die specifiek no dig zijn om een mpa te maken tot een mpa. Wij hebben in deze tussenliggende jaren, mijnheer de voorzitter, al met al aanmerkelijk vertraging opgelopen. Ik deel de mening van die raadsleden die gezegd hebben: nu maar met vaart verder, want de situatie van de MPA gedoogt niet dat er langer gewacht wordt op nieuwbouw dan nodig is. In verband daarmee kiezen wij voor de optie die er ligt. Wij gaan er vanuit dat deze zaak, wanneer een en ander om welke reden ook niet door zou gaan en wij weer op het normale scholenplan teruggeworpen worden, opnieuw wordt heroverwogen. Voorshands achten wij in de toezeggingen van de kant van de Directie Bouwzaken voldoende handvaten aanwezig dat wij op redelijk korte termijn de financiële mogelijkheden op ons af kunnen zien komen om tot nieuwbouw over te gaan. Ik wil nu ingaan op de verschillende opmerkingen die gemaakt zijn. De heer Bron heeft gezegd dat zijn fractie met het voorstel akkoord gaat, zij het dat zij toch ook graag die an dere situatie benut had willen zien. Zowel van de kant van de heer Bron als van de heer Siemonsma wordt gezegd dat het desbetreffende rapport een overbelichting is in de richting van de belangen van het muziekonderwijs. Zij mogen dat zo ervaren, maar ik wil er wel op wijzen dat het rapport tot op zekere hoogte ook een reactie is op het onderzoek naar de huisvestingsproblematiek zoals dat door Bouw '75 is verricht. Daardoor lijkt een en ander misschien minder objectief dan in wezen het geval is wanneer men de zaak inhoudelijk verge lijkt met de rapportage van Bouw '75, waarin een aantal elementen apert van de hand gewe zen moest worden. Het verhaal van de heer Bron is dus dat zijn fractie het voorstel accep teert maar dat het college ook moet proberen gebruik te maken van de additionele middelen die mogelijk nog voorhanden zijn. Wij zullen bekijken in hoeverre een en ander te realiseren is. Het verhaal van de heer Siemonsma is ontzettend ambivalent. Aan de ene kant is hij met iedereen van mening dat de MPA bijzonder ongunstig is gehuisvest en dat daar zo spoedig mogelijk in moet worden voorzien. Aan de andere kant zou hij toch het liefst willen vasthou den aan de lokatie bij de Bonifatiuskerk. Als de heer Siemonsma dan vraagt of het ministerie bezig is ons de Bouhoflokatie in de maag te splitsen, dan vind ik dat in de richting van de rijksoverheid een opmerking die naar mijn gevoel buiten de normale proporties valt. Het gaat de Directie Bouwzaken om niets anders dan ervoor te zorgen dat in Leeuwarden een onder wijsinstituut kan functioneren op het terrein van de muziek. Dat vraagt nogal wat werk in de praktijk. Zo iets kan maar niet even op een achternamiddag worden geschud. De heer Boelens heeft duidelijk en klaar gezegd dat zijn fractie voor aanpalende bouw is bij de Bouhof. Hij heeft een en ander ook nadrukkelijk aangetoond aan de hand van de rand voorwaarden die in de rapportage staan vermeld en zegt dat de keuze ook het beste aansluit bij het proces inzake schaalvergroting, taakverdeling en concentratie. Hoe de plannen met betrekking tot dit proces eruit komen te zien kunnen wij op dit moment nog niet expliciet zeggen. Wij rekenen er op dat wij in Leeuwarden zullen komen tot een concentratie van het hoger beroepsonderwijs. In dat verband is het zo dat momenteel al een paar leslokalen in de Bouhof door de MPA worden gebruikt. Tot nu toe is het zo dat de studerende jonge mensen 21 van de MPA zich daar bijzonder wel bevinden. Het is een onderwijsvoorziening die wat be treft de studiemogelijkheden een aantal faciliteiten heeft waar men op een andere plaats van verstoken zou blijven. De heer De Beer onderschrijft de noodzaak om de huisvesting van de MPA zo snel moge lijk te realiseren. Mevrouw De Jong blijft bij het standpunt dat zij duidelijke voorkeur heeft voor de loka tie bij de Bonifatiuskerk. Zij wil dat wij opnieuw de zaak gaan onderzoeken. Wij kunnen niet aan het onderzoeken blijven. Wij moeten nu op dit moment vooruit. Ik zou haar voorstel dan ook met klem willen ontraden. Naast financiële argumenten, die in dit geheel toch wel dege lijk een rol spelen, zijn het met name ook overwegingen van onderwijskundige aard - men heeft de brief van de medezeggenschapsraad van de MPA kunnen lezen die de raad daarop attendeert - dat wij nü moeten beslissen en moeten proberen zo snel mogelijk van de moge lijkheden die aanwezig lijken te zijn gebruik te maken. De heer Bron: Ik wil mijn tweede instantie beginnen door aan te haken bij een uitspraak van de heer Siemonsma. Hij zegt dat het gaat om een kwestie van afwegen van stedebouw- kundige en onderwijskundige belangen. Dat lijkt eigenlijk op een keuze in één richting, ter wijl wij denken dat beide componenten - dus de onderwijskundige en de stedebouwkundige - op de Bonifatiuslokatie verenigbaar zijn of althans verenigbaar zijn te maken. Het pakket van eisen moet volgens de raadsbrief ook op de Bonifatiuslokatie haalbaar blijven. Ik loop hiermee even vooruit op het antwoord op een vraag van de heer Boelens in onze richting. Ook bij het gebruik van de Bouhoflokatie zal de Grote Kerk een rol blijven spelen. Als de heer Boelens dan wijst op het proces inzake schaalvergroting, taakverdeling en concentratie - alsof het hoger beroepsonderwijs daar zo gelukkig mee is - dan uit hij de vrees dat door dislokatie de hele zaak weieens op losse schroeven zou kunnen komen te staan. Ik denk dat naar aanleiding van een gesprek met de Directie Bouwzaken deze vrees is weggenomen. Uit dat gesprek is namelijk gebleken dat de dislokatie op zich geen probleem hoeft te zijn voor realisering van de MPA op de Bonifatiuslokatie. Bovendien, bij multi-sectoraal hoger be roepsonderwijs zal sprake zijn van nogal wat dislokaties. Mevrouw De Jong heeft gevraagd welke alternatieven er zijn voor de Bonifatiuslokatie. Ik zou van de kant van het CDA en de VVD wel enige suggesties willen hebben aangaande mogelijke alternatieven, want deze fracties wijzen de optie om de zaak open te houden in de richting van de Bonifatiuslokatie nogal stringent van de hand. Wethouder De Vries deelt de uitspraak die gaat in de richting van de Bouhof. Ik heb be luisterd dat eigenlijk geen enkele fractie definitief nee heeft gezegd tegen de Bouhof. Ook wij blijven in dezen bij onze in eerste instantie ingenomen stellingname De heer Siemonsma: Ik ben toch wel verrast door een aantal opmerkingen van de wet houder. Hij heeft gezegd dat het nuttige en het aangename verenigen een gepasseerd station is en dat wij niet aan het onderzoeken kunnen blijven. Dat is volgens mij nou essentieel. Ik heb de opvatting van het college in de raadsbrief een soort Salomonsoordeel genoemd. Ik wil graag weten wat de betekenis is van de alinea in de raadsbrief die begint met: "Resumerend zijn wij van oordeel,. Naar mijn idee gaat de wethouder in plaats van op een dubbel- of tweesporenbeleid op een eensporenbeleid zitten en dat via een hink-stap-sprong-manoeuvre. Hij verwijdert zich echter in alle gevallen van het standpunt zoals het college dat verwoord heeft in de raadsbrief. Ik vind dat uiterst merkwaardig. Maar misschien hangt dat samen met wat de wethouder eerder noemde als redenen van de vertraging die in het verleden is opge treden, namelijk dat de meningen tussen onderwijs en ruimtelijke ordening divergeerden. Als de meningen nog steeds divergeren dan wil ik, nu de sector onderwijs namens het college het woord voert, ook graag de andere sector namens het college horen. Ik mis ook een antwoord op mijn vraag wat het onderzoek naar de mogelijkheid van extra financieringsbronnen inhoudt. Wat wordt het realiteitsgehalte van een dergelijk onderzoek geacht? Op welke termijn kunnen wij uitsluitsel verwachten over de financiering? In het licht daarvan is het realistisch om onderzoek te plegen. Wat is de waarde van dat onderzoek? Uit de beantwoording komen de stedebouwkundige aspecten, die voor de verschillende fracties zwaar wegen - zij praten allemaal over tweesporenbeleid, dubbelsporenbeleid en dergelijke -, volstrekt niet uit de verf. Ik wil de wethouder vragen daar in tweede termijn nadrukkelijk op in te gaan. Wij hebben nog steeds het gevoel dat hier sprake is van een eensporenbeleid. Betekent het onderzoek ook het opstellen van plannen betreffende de Bonifatiuslokatie of betekent dat dat er hier en daar eens wordt gepraat en dat wij tegen de tijd, als blijkt dat de Bouhoflokatie niet doorgaat, wel zien of wij dan verder gaan? Dan is er niet sprake van een tweesporenbeleid zoals de heer Bron denkt - hij mag zich dan ook nog wel eens goed achter zijn oren krabben -, maar van een aanhangsel bij een beslissing om op dit moment te kiezen voor de Bouhoflokatie. Wij vinden dat er sprake moet zijn van een dubbelbesluitMet andere woorden, in het besluit dat wij nemen moet sprake zijn van gelijkwaardige componen ten. Normaliter zou er wat betreft de nieuwbouw van de MPA vertraging zijn gezien de situ atie rond het scholenplan. Nu lijkt de deur op een kier te staan vanwege de vele vorst die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 11