Punt 29 (bijlage nr. 90). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 30 (bijlage nr. 95). De Voorzitter: Dit punt luidt: Enige bouwkundige voorzieningen ten behoeve van de openbare lagere Ferdinand Bolschool te Leeuwarden. De heer Bron: Ten aanzien van één onderdeel van de voorgenomen voorzieningen loopt er nog een beroepsprocedure bij de Raad van State. Dit betreft de eerdere afkeuring van het gymnastieklokaal. Terecht wordt met deze aanpassing gewacht tot na de uitspraak van medio april. Mijn vraag is de volgende. Wanneer nu de uitspraak dusdanig is dat het gym nastieklokaal niet wordt afgekeurd, hoe ziet dan de bestemming van dit lokaal er uit? Alleen een speellokaal voor de kleuters of een multi-functionele aanpassing op zodanige wijze dat ook de gymnastieklessen daar kunnen worden gegeven? Het zijn met name de medezeggen schapsraad en het personeel van de school die graag deze laatste mogelijkheid openlaten, dit om te voorkomen dat de leerlingen elders hun gymnastieklessen zouden moeten volgen. Ik wil graag een antwoord op deze vraag. De heer De Vries (weth.): Het gymnastieklokaal in de Ferdinand Bolschool voldoet niet meer aan de eisen die in 1985 in het kader van het basisonderwijs worden gesteld en vooral niet wat betreft de bovenbouw. Het lokaal is klein hoewel het jarenlang als gymnastieklokaal dienst heeft gedaan. Het onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad verzetten zich tegen het geven van gymnastieklessen elders, op een afstand van circa 800 meter, omdat de kinderen daardoor een route moeten lopen waarvan men vindt dat die tamelijk gevaarlijk is. Twee buslijnen lopen namelijk langs die route. Wij hebben op zich zelf weliswaar begrip voor dit argument, maar wanneer dit gymnastieklokaal bij beschikking van de Raad van State wordt afgekeurd, dan zullen wij alsnog opnieuw bestek moeten opmaken. Dan zullen wij moe ten kijken in hoeverre wij de ouders er van kunnen overtuigen dat een beter gymnastieklo kaal elders, met inbegrip van het lopen van een wandelroute van circa 800 meter door de kinderen, te verkiezen is boven de huidige situatie. Dit is een proces waar wij momenteel middenin zitten. Wij zijn het niet met elkander eens geworden. Van de kant van het college is aan de medezeggenschapsraad gezegd dat wij de beslis sing afwachten van de Raad van State. Zodra die bekend is zullen wij het gesprek herope nen. Wij zijn bereid deze zaak in de Commissie voor het Onderwijs nog eens met elkander door te praten, want wanneer dit gymnastieklokaal inderdaad wordt afgekeurd - en wij me nen dat daar aanleiding voor is - dan zullen wij moeten bekijken wat voor mogelijkheden er verder zijn. Wij denken dat wij er verstandig aan doen, hangende de uitspraak van de Raad van State, om even een afkoelingsperiode in te lassen. Maar wij willen wel graag dat wij in goed overleg en in harmonie met de ouders en het onderwijzend personeel tot een oplossing kunnen komen. De heer Bron: Ik hecht erg aan de laatste zin van de wethouder en aan de toezegging dat een en ander nog een keer in de commissie aan de orde komt. De heer Siemonsma: Als wij nu al besluiten om het gymnastieklokaal anders in te richten dan voor de bestemming gymnastieklokaal, dan zullen wij straks, wanneer wij in goed over leg tot de conclusie komen dat het lokaal toch niet meer voldoet - ook al zou het lokaal de bestemming gymnastieklokaal mogen houden -, een deel van de beslissing moeten terugdraai en. Het lijkt mij niet juist op dit moment ter zake een beslissing te nemen, nu er is afgespro ken - dat blijkt ook uit een verslag dat ik heb gekregen - dat de uitspraak van de beroeps procedure bij de Raad van State zal worden afgewacht. Wij kunnen misschien nu wel beslis sen, maar dat is natuurlijk niet juist. Want stel dat het gymnastieklokaal die bestemming houdt, dan zal er op een andere wijze in de kleutervoorziening voorzien moeten worden. In feite zal er dan een ander besluit door de raad genomen moeten worden dat door het ministe rie goedgekeurd zal moeten worden. De twee alternatieven zijn niet in de raadsbrief ver woord. Er is slechts één alternatief opgenomen, namelijk de afkeuring van de gymnastiekzaal voor het geven van gymnastiek. Dat betekent ons inziens dat wij op dit moment een dergelij ke beslissing niet kunnen nemen. De heer Visser: Als het enkel gaat om het treffen van voorzieningen bij de radiatoren, dan denk ik dat wij dat besluit rustig kunnen nemen. Uit andere hoofde is mij namelijk be kend dat juist deze situatie mede bepalend is geweest bij het afkeuren van een ander gym nastieklokaal. Volgens mij hoeft het geen bezwaar op te leveren om hiermee akkoord te gaan. 25 De heer De Vries (weth.): De heer Visser heeft gelijk. Als dit gymnastieklokaal niet wordt afgekeurd bij besluit van de Raad van State, dan zal het lokaal weer opnieuw als zo danig moeten functioneren. Wordt het gymnastieklokaal wel afgekeurd, dan wordt het lokaal een peuterspeelzaal en is het ook nodig de radiatoren af te schermen. In beide gevallen is het treffen van de voorziening dus nodig. (De heer Siemonsma: Mag ik vragen wat "het op enige wijze inrichten van het gymnastieklokaal ten behoeve van de kleuters" dan inhoudt? Ik neem aan dat er dan sprake zal zijn van een speel-/werklokaal en niet meer van een gymnas tieklokaal. Als het om roerende zaken gaat dan hoort dat in dit besluit niet thuis. Wanneer het bouwkundige voorzieningen betreft, - ik neem aan dat het daar in dit voorstel om gaat - dan wil ik graag weten om wat voor voorzieningen het gaat.) Het gaat om eenvoudig spel- en klimmateriaal voor kleutergymnastiek, naast het afdekken van de radiatoren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 31, 32 en 33 (bijlagen nrs. 71, 97 en 100). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 34. De Voorzitter: Dan is thans aan de orde de aangevraagde en toegestane interpellatie. Er is hierover een zeer duidelijke brief verschenen. Bestaat er behoefte om nog iets aan de brief toe te voegen? De heer Duijvendak: PAL en D'66 hebben gemeend een interpellatie te moeten aanvragen omtrent de afwikkeling van het faillissement van de manege. Interpelleren doe je niet zo maar. In onze brief motiveren wij daarom ook waarom naar onze mening b. en w. ter verant woording moeten worden geroepen. De hele kwestie komt eigenlijk op het volgende neer. De gemeentelijke manege dreigde failliet te gaan. En toen een rendabele exploitatie ook in de toekomst er voor de gemeente niet meer in zat, hebben wij met elkaar besloten dat een fail lissement onafwendbaar zou zijn. Tegelijkertijd stelden wij vast dat Leeuwarden wel een ma nege behoorde te hebben en dat wij vast zouden moeten houden aan de bestemming manege voor het terrein waar de gemeentelijke manege gehuisvest was. Met de curator werd daarom de afspraak gemaakt dat hij, voordat hij tot verkoop van de manege zou overgaan, aan het college zou voorleggen of de eventuele koper acceptabel zou zijn. Het college zou dit moeten toetsen aan twee punten. Ten eerste: heeft de eventuele koper inderdaad de intentie om een manege te realiseren. Ten tweede: ligt het bod van de eventuele koper boven het bedrag dat de gemeente als een minimum heeft gesteld. Vandaar ook dat, toen b. en w. in de Commissies voor Sport en Recreatie en Financiën kwamen met het voorstel in te gaan op het enig serieu ze bod van iemand die de intentie had daar een manege te realiseren en dat bod ook ho ger lag dan het vereiste minimumhet vanzelfsprekend was voor de gehele commissie om daarmee akkoord te gaan. Door de wethouder werd tijdens de vergadering expliciet beves tigd dat de heer Kreuze, want die was de hoogste bieder, een manege wilde exploiteren en dat de financiering daarvan rond was. Allerlei verhalen en speculaties over de persoonlijk heid van de koper, zijn financiële inzichten en zijn verleden, die later rijkelijk binnen en buiten de commissie en met name ook door de wethouder zelf zijn rondgestrooid, kwamen in deze eerste vergadering terecht niet als factoren naar voren die relevant zouden kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag of de koper wel of niet acceptabel was. De eventuele koper hoefde namelijk de gemeente helemaal geen exploitatie-opzet voor te leggen of anderszins de gemeente te overtuigen van de rentabiliteit van het geheel. De curator had ons immers mee gedeeld dat de financiering rond was en dat zelfs op een voor ons heel acceptabel niveau. Einde van deel éénde commissie adviseert unaniem om de manege aan de heer Kreuze te verkopen. Wat er daarna gebeurd is, is voor de meeste mensen onbegrijpelijk, zo ook voor ons. Een groep mensen, die het uitbrengen van een bod overwoog, wordt daarbij actief door het colle ge van b. en w. aangemoedigd, bereidwillig ter zijde gestaan en zelfs met een premie be loond. Het college van b. en w. verlaagt het minimum verkoopbedrag met f. 75.000,tot f. 250.000,Tegelijkertijd wordt het besluit genomen om in ieder geval niet tot verkoop aan de heer Kreuze over te gaan. De commissies worden opnieuw bijeen geroepen en ook daar geschiedt een klein wonder. Op grond van onzorgvuldige en niet onderbouwde beschuldigin gen en andere zwartmakerij gaat een deel van de commissie om. Argumenten die in de eerste ronde terecht geen rol speelden, worden nu ingezet tegen de persoon van de heer Kreuze. De wethouder speelt hoog spel. Niet alleen moet hij kunnen rechtvaardigen waarom wij f. 75.000,laten lopen, maar hij moet de commissie ook zover krijgen dat wij ons niet aan vaardbaar alsnog uitspreken over de persoon Kreuze. Tot hun schande doen enkele raadsle den dat ook nog. De vraag van de curator of een van de potentiële kopers onacceptabel is, wordt nu plotseling bevestigend door een deel van de commissie beantwoord. Kreuze exit; Popma c.s. kunnen kopen. Einde van deel twee.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 13