26 Wij, PAL en D'66, hebben ons tegen geen van de kandidaat-kopers uitgesproken. Wij zijn niet voor Kreuze of tegen Popma, wij zijn niet voor Popma of tegen Kreuze. Wij zijn voor een zakelijke en rechtvaardige procedure, waarin aan heldere criteria wordt getoetst welke koper in aanmerking komt. In dit geval was de heer Kreuze de enige die aan de gestelde toetsingspunten voldeed. Wij zouden graag wat meer zicht willen hebben op hetgeen zich nu eigenlijk tijdens deel twee heeft afgespeeld. Hoe kon het college een unaniem advies van een commissie naast zich neerleggen? Waarom is überhaupt nog naar andere kandidaten gezocht, toen een koper aan wezig was die aan de criteria, die wij zelf hadden gesteld, voldeed? Waarom zijn b. en w. de andere kopers een beetje gaan helpen door de prijs te verlagen? Waarom wordt de heer Kreuze uitgesloten met het argument dat er twijfels zijn aan zijn exploitatie-opzet op grond van een bod dat in ieder geval hoger was dan f. 325.000,op het moment dat de vraagprijs door b. en w. zelf verlaagd wordt tot f. 250.000,Zo kun je natuurlijk iedereen gaan uit sluiten die het hoogste biedt. Je stelt als gemeente een prijs vast, iemand biedt die prijs en dan zeg je: als iemand zoveel kan bieden, dat kan nooit goed zijn, dan moet het wel mis gaan, dat kan nooit uitkomen. Een andere vraag die je kunt stellen is waarom de heer Kreuze geen rendabele manege zou kunnen bedrijven bij een bod dat hoger is dan f. 325.000,--. Is dat een vraag die wij op dat moment moesten beoordelen? Konden en moesten wij beoordelen of een exploitatie mogelijk zou zijn? Het antwoord is nee, want dat moesten wij niet toetsen, wij moesten toetsen of het bod hoog genoeg was en of de intentie aanwezig was om daar een manege te vestigen. Nog een interessante vraag zou de volgende kunnen zijn. Stel dat de heer Kreuze de persoon was geweest die een bod had gedaan van f. 275.000,Was het college van b. en w. dan ook bereid geweest de minimumprijs te laten zakken? Ik vrees dat andere factoren een rol hebben gespeeld dan die welke relevant zijn voor een eerlijke en heldere beslissing. De gedrevenheid van de wethouder in de tweede commissievergadering om verkoop aan de heer Kreuze te voorkomen en het verbijsterende gemak waarmee sommigen hun standpunt 180 graden omdraaiden in de commissie, doen vermoeden dat deze hele zaak niet met de nodige politieke voorzichtigheid is benaderd. Ik zeg het dan nog heel netjes. Andere Leeuwarders zeggen: het stinkt. Ik ben daarom benieuwd of de wethouder, die in de krant een reeks van misplaatste, niet ter zake doende en op de man spelende argumenten heeft gebruikt, alsnog die politieke zorgvuldigheid zal weten op te brengen. Zo niet dan zal de raad zich in tweede instantie wel moeten uitspreken over deze handelwijze van b. en w. Mevrouw Brandenburg-SjoerdsmaIk heb een vraag van orde, mijnheer de voorzitter. Uit de brief die wij van de burgemeester hebben gekregen heb ik begrepen dat er eerst door het college zou worden gereageerd op de schriftelijk ingediende vragen en dat daarna door iedereen in één instantie zou worden gesproken. Ik vraag mij nu echter af hoeveel instanties wij hebben. De Voorzitter: Dat is heel eenvoudig, mevrouw Brandenburg. Men hoeft eigenlijk alleen maar aan te kondigen dat men een interpellatie over een concreet aangegeven onderwerp wil houden. Als die interpellatie wordt toegestaan dan heeft men de gelegenheid om mondeling zijn of haar vragen te formuleren. Vervolgens geeft de wethouder antwoord. Volgens artikel 48 van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de gemeente Leeu warden, kunnen, nadat de inlichtingen zijn gegeven, eerst het lid dat de inlichtingen heeft gevraagd en vervolgens de overige leden over het onderwerp van die inlichtingen nog in één instantie het woord voeren. Dat is de gang van zaken. Nu is de vragenronde aan de orde van degenen die de interpellatie hebben aangevraagd. De heer Duijvendak heeft wat dat be treft het woord gevoerd. Mevrouw De Jong krijgt direct het woord. Daarna vindt de beant woording plaats. Vervolgens kunnen de heer Duijvendak en mevrouw De Jong, als zij dat wensen, reageren en daarna de andere leden van de gemeenteraad die daartoe de wens te kennen geven. Dan komt er een antwoord in tweede termijn en dat is dan het eind van het verhaal. Ik geef dan nu het woord aan mevrouw De Jong. Mevrouw De Jong: Mijnheer de voorzitter, de fracties van PAL en D'66 hebben bij het verzoek om deze interpellatie duidelijk gemeend de discussie te moeten richten op het zuiver zakelijke aspect in de afwikkeling rond het faillissement van de manege. Onze fracties hebben dat bewust en weloverwogen gedaan, omdat wij menen dat alleen politiek relevante zaken aan de orde behoren te komen. Juist van college en raad'mag verwacht worden dat deze de ui terste terughoudendheid en discretie aan de dag leggen zodra het gaat om personen en hun persoonlijke aangelegenheden. Voor de fracties van PAL en D'66 is dit een vanzelfsprekende spelregel, die wij dan ook met klem willen benadrukken. Helaas valt te constateren dat het college in het onderhavige geval onze mening niet deelt, er althans niet naar gehandeld heeft. Immers, door de vreemde manoeuvres bij de afwikkeling van deze zaak en de presen tatie van het resultaat naar betrokken personen en naar buiten toe is het college er mede oorzaak van dat er privé-deuren zijn geopend, die voor anderen gesloten hadden dienen te 27 blijven. In veel afleveringen zijn persoonlijke zaken niet langer persoonlijk gebleven, maar gemeengoed waarover publiekelijk kon worden geoordeeld. De verbijstering, de machteloos heid, de wanhoop en de pijn die mensen hiermee is aangedaan, daar heeft dit college blijk baar geen enkele boodschap aan. Dat het college een puur zakelijke aangelegenheid zo in het menselijke vlak heeft weten te sleuren, noem ik diep diep treurig. Een beschamende zaak, vooral voor een college met deze signatuur. (De Voorzitter: Komt u wel tot de formulering van uw vragen? U bent nu bezig een oordeel uit te spreken dat in de tweede termijn thuis hoort.) Ik meen dat ik toch wel even de aanvraag van de interpellatie zou mogen toelichten, mijnheer de voorzitter. Aan de vraagstelling gaat toch wel het een en ander vooraf. Ik hoop, mijnheer de voorzitter, dat u mij nog even de gelegenheid geeft voor de toelichting. De hele gang van zaken rond deze affaire is hoogst merkwaardig te noemen. In het openbaar kunnen wij citeren uit de verslagen van besloten commissievergaderingen. Sterker nog, de pers heeft de laatste besloten vergadering al genotuleerd zodat ambtenaren dit stuk werk uit handen is genomen. (De Voorzitter: Ik moet u nu weer onderbreken en wil u wijzen op artikel 48 van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van de ge meente Leeuwarden. In lid 1 van dit artikel staat: "Indien een lid over een onderwerp, dat vreemd is aan de orde van de dag doch het door burgemeester en wethouders gevoerde be stuur van de huishouding der gemeente betreft, mondeling inlichtingen, als bedoeld in arti kel 216 van de gemeentewet, aan dat college wenst te vragen, heeft hij daarvoor verlof van de raad nodig." U kunt nu mondeling inlichtingen vragen. In tweede termijn kunt u, naar aanleiding van de verkregen inlichtingen, nog een keer het woord voeren. Als u daarbij dan allerlei oordelen formuleert, dan bent u daar vrij in, maar ik sta er op dat u nu uw monde linge inlichtingen vraagt.) Goed, mijnheer de voorzitter, maar ik vind dat wel een beper king, want ik ben van mening dat de zaak dusdanig is dat een toelichting van de beide frac ties wel op zijn plaats is. Zeker ook gezien de publiciteit die deze kwestie helaas heeft ge had. Het enige wat klaar en duidelijk is is dat f. 75.000,meer in de manege-put is blijven hangen dan, voor zover onze informatie strekt, strikt nodig was. f. 75.000,-- gemeenschaps geld is niet niks. En dat rechtvaardigt dan ook zeker de volgende vragen. Voldeed het bod van de hoogste bieder aan de oorspronkelijke randvoorwaarde van minimaal f. 325.000,Had de hoogste bieder de intentie om in de voormalige manege daadwerkelijk een manege te reali seren? Een klaar en duidelijk antwoord op deze vragen is voor PAL en D'66 van essentieel belang voor de beoordeling of het college op een zorgvuldige wijze met gemeenschapsgeld heeft gehandeld. De heer De Vries (weth.): Vanaf het begin heeft het in de bedoeling van de gemeente gelegen om een manege-voorziening tot stand te brengen en deze in stand te houden, zonder dat daarvoor een exploitatiesubsidie van de gemeente benodigd zou zijn. Het was tegen die achtergrond dat eertijds ook de bijdrage a fonds perdu werd verstrekt. In deze bedoeling is met het faillissement van de stichting in principe geen wijziging opgetreden. Daarom ook werd er voor gekozen om de manege, waarop de gemeente het recht van eerste hypotheek had, niet openbaar te verkopen. Openbare verkoop zou er immers toe hebben geleid dat de manege automatisch aan de hoogste bieder verkocht zou moeten worden. Enige garantie voor een goede en bestendige exploitatie in de toekomst zou nooit bij voorbaat verkregen kunnen worden. In overleg met de curator in het faillissement werd daarom besloten om via hem over te gaan tot onderhandse verkoop. Daarbij werd als voorwaarde gesteld dat slechts verkocht mocht worden aan gegadigden die voor de gemeente aanvaardbaar werden geacht. Dit impli ceerde dat niet van tevoren vaststond dat de manege ook aan de hoogste bieder zou worden verkocht. Deze voorwaarde, waarmee ook de rechter-commissaris instemde, maakte een afwe ging mogelijk tussen de gegadigden, met name gericht op zekerheid ten aanzien van de con tinuïteit van de exploitatie van de manege zowel in zakelijk als inhoudelijk opzicht en ook ge let op het kwetsbare gebied waarin de manege is gesitueerd. Alles was er derhalve op ge richt om ook de toekomstige situatie zoveel mogelijk in de hand te houden. Tijdens de eerste vergadering van de Commissie voor de Financiën en de Commissie voor Sport en Recreatie, waarin een advies werd gevraagd over de onderhavige verkoop - die vergadering was op 13 februari -, was bekend dat er één definitief bod en één bod onder een aantal voorbehouden waren uitgebracht en dat er tenslotte een groep was die in principe wel belangstelling had voor het kopen van de manege maar nog geen formeel bod had uitge bracht. Gegeven deze informatie was de commissie van oordeel dat geen overwegende bezwa ren bestonden tegen verkoop van de manege aan de eerstbedoelde gegadigde. Het is het college daarna gebleken dat, blijkens de brief van de curator, de zaak niet voldoende was uitgewerkt. Gebleken was namelijk dat bij de derde gegadigde nog een aantal vragen leefden die, alvorens een definitief bod zou kunnen worden uitgebracht, door het college beantwoord zouden kunnen worden. Aangezien er ook met de tweede gegadigde reeds enige informatieve gesprekken waren gevoerd, werd besloten ook aan de derde gegadigde gelegenheid te bieden de verlangde informatie te verkrijgen. Nadat met deze gegadigde, de groep Popma, op 18 februari een gesprek had plaatsgevonden, besloten b. en w. op 19 fe bruari mede gelet op de verkregen aanvullende informatie de voorkeur uit te spreken voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 14