De heer Bron: De Hefvo-notitie en de verwachting dat het leerlingenaantal in het voort
gezet onderwijs zal teruglopen met zo'n 30% hebben nogal wat paniek veroorzaakt bij de
scholen voor voortgezet onderwijs. Je zou kunnen zeggen dat de strijd om de leerling is be
gonnen. Het is mede de taak van het gemeentebestuur, als hoeder van het totale onderwijs,
om een echte schoolstrijd in deze stad te voorkomen. De wijze van leerlingenwerving in
Leeuwarden-Oost, zoals die door het bijzonder onderwijs heeft plaatsgevonden, heeft voor
begrijpelijke commotie gezorgd binnen de kringen van het openbaar onderwijs. Kennelijk is
het nodig tot duidelijke afspraken te komen. Wij hebben in dit verband twee vragen. Waren
er tot nu toe bepaalde regels met betrekking tot het wervingsbeleid of was er veeleer sprake
van een "gentlemen's agreement"? En aan welke uitgangspunten denkt het college wanneer
gesproken wordt over het opnieuw komen tot afspraken met het bijzonder onderwijs? In dit
overleg kunnen wij dan wellicht ook een antwoord krijgen op de vragen van de Vereniging
voor Openbaar Onderwijs zoals die vanavond op onze tafels zijn gekomen. Wij hopen in ieder
geval dat een dergelijke onverkwikkelijke zaak zich in de toekomst niet zal herhalen en wij
rekenen daarbij toch wel op de toezegging die het bijzonder onderwijs in een gesprek met de
hoofden van scholen heeft gedaan.
Overigens, mijnheer de voorzitter, gaan wij akkoord met het gestelde in uw antwoord op
de brief van de medezeggenschapsraad van de gemeentelijke school voor leao.
De heer Siemonsma: Ik had wel het woord gevraagd, maar na hetgeen de heer Bron heeft
gezegd heb ik daar niets meer aan toe te voegen.
De heer De Vries (weth.): Ik wil graag de volgende kanttekening plaatsen. Overal waar
op een gegeven moment schaarste ontstaat komt druk op de ketel. De heer Bron heeft een en
ander gememoreerd aan de hand van het teruglopende leerlingenaantal. Dat neemt niet weg
dat het college ten aanzien van de ieerlingenwerving voor het voortgezet onderwijs op het
standpunt staat dat er spelregels in acht genomen moeten worden, waardoor men elkaar over
en weer niet op de ziel trapt. De Vereniging voor Openbaar Onderwijs, afdeling Leeuwarden,
en de medezeggenschapsraad van de gemeentelijke school voor leao hebben hierover een
adres gericht aan onze raad.
Het is juist dat er in Camminghaburen propaganda-activiteiten zijn ontwikkeld die op
zich zelf niet door de beugel konden. Inmiddels heeft er tussen de desbetreffende scholen
voor openbaar voortgezet onderwijs en protestants-christelijk voortgezet onderwijs een ge
sprek plaatsgevonden. Men heeft ons gemeld dat men elkaar heeft gevonden en dat men de
praktijken zoals die hebben plaatsgevonden betreurt. Verder heeft men toegezegd dat men
zich daar verder op deze wijze van zal onthouden. Er was hier inderdaad sprake van een on
gebruikelijke gang van zaken, maar formeel bestonden er dienaangaande geen afspraken.
Een en ander berustte min of meer op een "gentlemen's agreement". Wanneer blijkt dat zich
in de nabije toekomst opnieuw spanningen rondom deze zaak zullen voordoen, dan zal het
college zich met de besturen van de desbetreffende scholen in verbinding stellen. Voors
hands nemen wij aan dat deze kwestie naar aanleiding van genoemd gesprek is geregeld.
Iets anders is dat wij over deze kwestie kortelings ook hebben gesproken in het be
stuurlijk overleg voor het lager onderwijs. De leerlingen werving bleef namelijk niet beperkt
tot het voortgezet onderwijs. Ook bij het lager onderwijs bleek ongenoegen te zijn over de
werving van leerlingen. In dat kader is de afspraak gemaakt dat men gelijktijdig de werving
ter hand neemt en dat men de methode als zodanig op elkaar zal afstemmen. In een aantal
wijken, zoals Camminghaburen, Heechterp en Aldlan, gebeurt dat al en in de praktijk vol
doet dat uitstekend. Er is een heel goede verhouding tussen het openbaar en het bijzonder,
met name het protestants-christelijk, onderwijs. Wij hebben het idee dat klachten als deze,
wanneer men over de gehele stad op dezelfde sportieve wijze met elkaar omgaat als in ge
noemde wijken het geval is, tot het verleden zullen behoren.
De heer Siemonsma: De wethouder is niet ingegaan op een opmerking van de heer Bron
betreffende de in de brief van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs gestelde vragen.
Verzocht wordt daarbij tevens deze vragen mee te nemen naar het overleg met de besturen
van de betreffende scholen en na te gaan op welke wijze de selectie van leerlingen die zijn
aangeschreven tot stand heeft kunnen komen. Er is wat dat betreft een vrij interessante se
lectie gemaakt uit de leerlingen van de zesde klassen van de lagere scholen. Is het college
bereid een en ander te onderzoeken?
De heer Visser: Ik heb een beetje de indruk gekregen of zou hier sprake zijn van het
ontstaan van een nieuwe schoolstrijd. Daar is volgens mij geen enkele reden voor. Het op
vragen van namen van leerlingen via een uitdraai van het bevolkingsregister is niet onge
woon in Leeuwarden. In elk geval gebeurt dat bij het bijzonder onderwijs al jaren. Voor die
verrichting wordt ook betaald. Ik heb er geen bezwaar tegen dat men tot bepaalde afspraken
zou komen, maar de zaak moet niet zo gesteld worden of zou hier sprake zijn van het oplaai
en van een schoolstrijd. Als de wethouder te zijner tijd in overleg treedt met de schoolbe
7
sturen, dan zou het misschien ook verstandig zijn om deze materie in een wat breder vlak te
bespreken. Het zou best kunnen zijn dat er dan ook van de andere kant, van het bijzonder
onderwijs, bepaalde irritaties naar boven komen. Ik sluit dat niet uit; ik ben daar zelfs van
overtuigd.
De heer De Vries (weth.): Ik heb de brief van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs
nog niet kunnen bestuderen, want ik krijg die namelijk net onder ogen. De heer Visser heeft
gelijk als hij zegt dat er afspraken zijn omtrent het verkrijgen van adressenmateriaal. Maar
ik weet niet precies hoe hetgeen nu aan de orde is gelopen is en kan daar dus op dit mo
ment dan ook geen nadere mededelingen over doen. Ik kan mij wel vinden in de opmerking-
van de heer Visser dat, wanneer wij eens om de tafel gaan zitten, het best mogelijk is dat er
ook van de andere kant een stuk irritatie aanwezig is. Wij zullen een en ander met het nodi
ge begrip voor elkanders standpunt bespreken. Ik heb het idee dat er wat deze materie be
treft geen enkel probleem meer is in het veld van het lager onderwijs. Ik heb de indruk dat
wij, wanneer wij op dit stuk van zaken met het voortgezet onderwijs om de tafel gaan zitten,
elkaar wel zullen vinden. (De heer Siemonsma: Kunnen de resultaten van die besprekingen
dan nog een keer in de Commissie voor het Onderwijs aan de orde worden gesteld en kan
daarbij dan ook deze brief worden betrokken?) Ik heb er geen enkele moeite mee, mijnheer
de voorzitter, die suggestie op te volgen.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toe
zegging van de wethouder.
Sub N.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 13 februari j.l. van de Werkgroep Zuidelijk Afri
ka, waarin wordt gevraagd bij de Friesland Bank, zijnde de bankrelatie van de gemeente
Leeuwarden, te protesteren tegen de verkoop van de Zuidafrikaanse beleggingsmunt, de
Krugerrand.
De heer Bijkersma: Formeel is er weinig aan te merken op het antwoord van het college
op de brief van de Werkgroep Zuidelijk Afrika. De werkgroep wenst te protesteren tegen de
verkoop van Krugerrands in Nederland. Dat is haar goed recht en dat zal ik haar ook niet
ontzeggen. Ik wil bij de te beantwoorden brief toch een kanttekening plaatsen. Aan het ein
de van de brief van de Werkgroep Zuidelijk Afrika wordt opgemerkt dat de gemeente Leeu
warden een belangrijke rekeninghoudster is bij de Friesland Bank. De werkgroep nodigt ons
uit op grond van dat feit te protesteren bij de Friesland Bank. Dat riekt naar mijn gevoel
naar chantage en daar heb ik helemaal geen boodschap aan.
Ik wil ook nog iets anders opmerken. Ik begrijp namelijk niet aan wie het college het
antwoord op de brief zal sturen, want in de ter inzage gelegde brief staat helemaal geen
adres, alleen maar een naam van een bepaald iemand. Het verwondert mij dat het college
daar niet op is ingegaan. Of wordt het antwoord geschreven in de vorm van een open brief?
De heer Buurman: Mijnheer de voorzitter, ik moet u zeggen dat ik geen waardering kan
opbrengen voor de wijze waarop het college de zaak rondom de verkoop van de Krugerrand
heeft afgehandeld. Ligt het op de weg van de gemeente op instigatie van de Werkgroep Zui
delijk Afrika bij de Friesland Bank te gaan informeren of men daar nog Krugerrands ver
koopt? Dat de gemeenteraad zich op de een of andere manier laat betrekken in een protestac
tie tegen banken op grond van politieke standpunten lijkt mij geen goede zaak.
De heer Heere (weth.): Ik wil beginnen met de beantwoording van de praktische vraag
van de heer Bijkersma. Er is inderdaad geen adres vermeld op de brief, maar wel op de en
velop. Het antwoord zullen wij daar dan ook naar toesturen.
De heren Bijkersma en Buurman hebben in feite inhoudelijk ongeveer dezelfde teneur in
hun verhaal gelegd. De heer Buurman spreekt over "geen goede zaak" en de heer Bijkersma
gebruikt nog sterkere taal en spreekt van "chantage". (De heer Bijkersma: Ik heb gezegd:
"Dat riekt naar mijn gevoel naar chantage..." U moet mij geen andere woorden in de mond
leggen, mijnheer Heere.) Ik heb een en ander uit uw mond gehoord, mijnheer Bijkersma.
(De heer Bijkersma: Ik heb mij juist heel voorzichtig uitgedrukt.) Ik heb in ieder geval het
woord "chantage" duidelijk verstaan. Natuurlijk heeft het college helemaal niet de bedoeling
om op chantage in te gaan. De bedoeling van het college komt denk ik heel goed tot uitdruk
king in de eerste zin van het voorgestelde antwoord op de brief van de Werkgroep Zuidelijk
Afrika. Daarin staat namelijk: "Wij zijn met adressant van mening, dat de verkoop van de
Krugerrand direct of indirect een bijdrage levert aan de ondersteuning van het huidige re
giem in Zuid-Afrika.
Wij hebben bij de Friesland Bank ter zake geïnformeerd en de vraag gesteld of men nog
steeds de Krugerrand verkoopt. Er is meegedeeld dat de Friesland Bank inmiddels geen