14
begonnen met te zeggen dat dat toch al jaren een beetje in het verwachtingenpatroon heeft
meegespeeld.
Ik denk dat ik hiermee de vragen wel heb beantwoord. Mocht dat niet het geval zijn,
dan verneem ik dat graag in tweede termijn.
Mevrouw Brandenburg-SjoerdsmaMijnheer de voorzitter, u bent niet ingegaan op de
relatie van dit alles met het stadsgewest. Maar misschien wilt u dat in tweede termijn nog
doen. Wij vleien ons niet met de gedachte dat de gemeenten, waar ik in eerste instantie op
doelde, ten zuiden van onze stad en de gemeente Tietjerksteradeel bereid zullen zijn met
Leeuwarden in één regio te gaan zitten. Wij zien op dit moment een tweedeling ook niet tot
stand komen. Het verschil tussen het standpunt van onze fractie en dat in de raadsbrief be
treft niet een verschil in principe maar in gradatie. Wij zijn van mening dat onze wensen, die
u ook aan het eind van uw verhaal weer eens naar voren bracht, wat sterker naar de pro
vincie moeten worden geventileerd omdat die nog een besluit moet nemen. Het gaat hier ten
slotte om, zoals u aan het begin zei, een inspraakronde. Ik vind dat je in een inspraakronde
moet zeggen wat je op je hart hebt en niet allerlei zaken achter je kiezen moet houden, om
dat je denkt dat die toch niet haalbaar zijn. Ook voor de toekomst lijkt mij dat niet verstan
dig.
U bent mij in zoverre tegemoet gekomen, mijnheer de voorzitter, dat u aan het eind van
uw verhaal zegt dat u bereid bent om, wanneer de regio-indeling zal worden aangetast of
wanneer deze zaak om wat voor reden ook weer aan de orde zal komen, de belangen van
Leeuwarden, die toch erg samenhangen met die van de andere ons omringende gemeenten,
weer aan te kaarten en in ieder geval aan te dringen op een andere oplossing in de toekomst.
Het lijkt mij niet verstandig wanneer ik op dit moment een motie indien om de raad te vragen
verder te gaan dan u nu heeft toegezegd. Ik meen dat u mij een eind bent tegemoet geko
men, mijnheer de voorzitter. Ik wil het hierbij laten.
De heer Bijkersma: Uit de laatste woorden van mevrouw Brandenburg begrijp ik dat de
keus zoals die in de raadsbrief naar voren komt ook de keus is van de PvdA-fractiemaar
wel met de door haar gemaakte kanttekening. Mevrouw Brandenburg heeft in haar betoog in
eerste instantie gezegd dat haar eerste keus iets anders zou moeten zijn. Ik heb gezegd dat
onze keus de driedeling is en dat die uit realiteit is geboren. Ik blijf achter die keus staan,
want ik zie die gewoon als de enig haalbare. Het andere is niet haalbaar en ik vind het on
verstandig als je dat uitspreekt als een eerste keus. Het is volkomen terecht dat er gezegd
wordt dat dat feit, als deze zaak later weer aan de orde komt, ook weer wordt meegenomen.
Ik wil uitspreken dat de keus van mijn fractie uit realiteit geboren is: drie regio's zoals de
werkgroep dat voorstelt. Bovendien spelen er natuurlijk ook heel andere aspecten, maar die
doen hier niet ter zake.
De heer Siemonsma: Ik moet constateren dat de voorzitter mij niet weerspreekt waar ik
gezegd heb dat zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als de werkgroep
nalaat iets te doen aan de sluipende normstelling. Vinden deze instanties het ook zaak dat er
vanuit de provincies de nodige invloed wordt uitgeoefend op de normstelling? Ik zou daar
nog wel iets over willen horen.
De voorzitter heeft ook gezegd dat er ontwikkelingen zijn in andere plattelandsprovin
cies - hij noemt Groningen, Drenthe en Zeeland - en dat daar een driedeling vrij voor de
hand ligt. Friesland zou zich daar maar bij moeten aansluiten. Ik ken op bepaalde terreinen
ook wel tradities ten aanzien waarvan plattelandsprovincies gezamenlijk optreden in het be
werkstelligen van differentiatie en normen. Ik hoef wat dat betreft maar te wijzen op het
terrein van het onderwijs. Ik zie niet in waarom dat in deze zaak niet zou kunnen. Is er wat
betreft de normstelling sprake van een gepasseerd station - uit de woorden van de voorzit
ter maak ik op dat dat het geval is - of kunnen wij daar nog invloed op uitoefenen? Is er
sprake van een gepasseerd station dan is mij dat volstrekt ontgaan en is dat jammer. Maar
als er geen sprake is van een gepasseerd station dan zou ik toch wel wat meer willen horen
over de vraag of er ook interprovinciaal overleg is over de manier waarop de provincies ge
confronteerd worden met normstellingen in wettelijke kaders. Een dergelijke normstelling is,
zoals ook de werkgroep constateert, toch eigenlijk een aantasting van de bevoegdheid van de
provincies tot indeling in regio's. Het gaat misschien wel om een mooi principe maar, zoals de
voorzitter zelf ook al zei, als je daardoor straks de financiële boot mist dan krijgt die be
voegdheid natuurlijk een stuk minder inhoud. In het kader van de decentralisatie bestrijden
wij dat nu juist altijd. Wat dat betreft vind ik de reactie van de voorzitter op de dingen die
ik ter zake naar voren heb gebracht nogal lauw.
Ik wil ook nog even ingaan op de accenten in de raadsbrief. Het lijkt mij dat wij toch tot
een omkering zouden kunnen komen in de standpuntbepaling, in die zin dat wij bepleiten wat
in eerste instantie het belang van Leeuwarden is en dat als eerste optie naar voren brengen.
Wij kunnen daarbij net zo goed vermelden dat wij, als bestaande samenwerkingsverbanden
niet doorbroken worden, dan met het voorstel van drie regio's in zee kunnen gaan. Materieel
15
gezien komt dat op hetzelfde neer, maar een en ander is toch even duidelijker dan hetgeen
de voorzitter mevrouw Brandenburg en mij in eerste instantie heeft voorgehouden. Ik zou
toch wel op realisatie van mijn pleidooi willen aandringen, want dat maakt duidelijk dat wij in
eerste instantie een eigen belang inbrengen. In tweede instantie kunnen wij onze eigen be
langen - in hoeverre die reëel zijn moet je, gezien de voorgeschiedenis, maar afwachten - la
ten vallen ten gunste van de tweede optie, maar dat is afhankelijk van de vraag in hoeverre
andere gemeenten de specifieke belangen ook vooropstellen dan wel de bestaande samenwer
kingsverbanden zwaar laten wegen.
De Voorzitter: Ik ben mevrouw Brandenburg nog een reactie verschuldigd met betrek
king tot de problematiek van het stadsgewest. De aanwezigheid van bestuurlijke samenhan
gen is een extra argument dat kan worden gehanteerd, wanneer je bepleit om ook de stads
gewestelijke status te krijgen. Daarenboven ben ik van mening dat er, ook zonder dat er een
bestuurlijke samenhang in zuidelijke richting plaatsvindt, nog voldoende argumenten zijn om
het predikaat stadsgewest te bepleiten. Wat ik heb getracht aan te geven is dat wij in het
verleden een en andermaal akkoord zijn gegaan met de indeling zoals die in de loop der jaren
is gegroeid. Dat geldt richting Tietjerksteradeel en ook in de richting van de thans reeds
heringerichte gemeenten. Dat feit maakt het moeilijker om de discussie opnieuw op te tuigen,
maar dat neemt naar mijn smaak niet weg dat je best kunt verwijzen naar onder anderen het
stadsgewest. Maar ik zou niet alles op die kaart willen zetten, want wanneer je niet datgene
bereikt wat je zou willen bereiken dan ondergraaf je je eigen argumenten. Ik denk dat wij
voldoende argumenten hebben, ook in de actuele situatie, om te zeggen: er is voldoende sa
menhang met een beduidend omringend gebied om de stadsgewestelijke status te bepleiten.
Ik geloof dat er nauwelijks verschil van inzicht bestaat en dat wij eigenlijk precies het
zelfde bedoelen. Wat hebben wij namelijk gezegd? Wanneer de kaart blanco zou zijn - als je
dus niet gehinderd zou worden door gegroeide samenhangen, gemaakte keuzen en wat dies
meer zij - dan zou je nu, maar dat zou je ook al eerder hebben kunnen doen, moeten zeggen:
het is, los van de vraag of een stadsgewestelijke discussie aan de orde is of niet, een onge
lukkige zaak dat Leeuwarden in zijn samenwerkingsverband afgesneden is van drie van de
vijf buurgemeenten. Als je vrijelijk de kaart zou kunnen invullen, dan zou je dat niet op
nieuw doen. Vandaar dan ook dat wij gezegd hebben: er moet nog niets gebeuren in de pro
vincie of dat argument moet op tafel. Wat betreft de reactie naar de provincie toe kan ik u
rustig toezeggen dat wij dat argument best voorop willen zetten. Wij kunnen zeggen dat wij
ongelukkig zijn met het feit dat Leeuwarden afgesneden is van het merendeel van zijn buur
gemeenten, niet als gevolg van de indeling die er aan zit te komen, maar als gevolg van de
indeling zoals die heeft plaatsgevonden. Dat zo zijnde en wanneer dat geen aanleiding geeft
tot andere beschouwingen - en daar lijkt het op -, dan zijn wij van mening dat de voorge
stelde driedeling voor ons de enig aanvaardbare indeling is, omdat een verdere opdeling van
de provincie naar ons gevoelen de zeggingskracht veel te gering maakt. Wij zijn ook van me
ning dat je dan moet vasthouden aan de bestaande driedeling.
De heer Bijkersma zegt dat de driedeling de eerste keus van zijn fractie is. Hij heeft ook
de haalbaarheid van andere keuzen genoemd. Ik denk dat het inderdaad gaat om een kwestie
van afwegen: wat vind je haalbaar, als wij daar op koersen dan zit het wel goed. Wij zijn van
mening dat een driedeling een haalbare trek moet zijn en waar de gemeenten in vrij grote
meerderheid mee akkoord zullen zijn. Dat maakt het voor de provincie moeilijker om op een
andere, kleinere schaal te gaan zitten. Wij denken dat de haalbaarheid van een opnieuw
exerceren en een opnieuw intekenen van de kaart geringer is. Maar ja, nou gaat het erom
welk argument je het eerst gebruikt. Als je een en ander toespitst op het belang van Leeu
warden dan moet je volgens mij voorop zetten dat je, bij het opnieuw inkleuren van de kaart,
de regio anders zou vormen om Leeuwarden daardoor veel duidelijker een centrumfunctie in
het hele gebeuren te geven. Als dat niet gebeurt dan is de driedeling, zoals die in de nota
van de werkgroep wordt voorgesteld, de enig aanvaardbare oplossing.
De heer Siemonsma heeft gevraagd wat men doet aan de sluipende normstelling. Ik moet
een vraag terugspelen. Wat hebben wij daar in het verleden aan gedaan, want er is niets
nieuws wat hier aan de orde is. Als de heer Siemonsma vraagt of hierover eens met andere
provincies kan worden gepraat, dan moet ik hem er wel op wijzen dat wij al vanaf het begin
van de jaren zeventig - eigenlijk is het al veel eerder, vanaf de jaren zestig, maar misschien
nog wel eerder - met elkaar praten over de vraag hoe het moet met de bestuurlijke organisa
tie van Nederland. In dat hele gesprek is aanvankelijk een oprekking van de Wet gemeen
schappelijke regelingen aan de orde geweest. Op grond van deze wet zou je op algemene titel
kunnen samenwerken. Het zal u bekend zijn dat daar door ingrijpen van de Kamer ineens
een andere wending aan is gegeven. Wij kregen gewesten en een wet op de gewesten; de ge
westen moesten een eigen status krijgen. Toen dat zo langzamerhand ook niet meer haalbaar
bleek te zijn, hoewel aanvankelijk de signalen de andere kant uitgingen, kregen wij het gro
te aantal kleinschalige provincies. Naar mate de tijd verstreek daalde het aantal provincies
steeds verder. Uiteindelijk werd het aantal van 11 genaderd, waarmee wij weer bij het punt
van uitgang terug waren, zij het dat inmiddels het oude idee van oprekking van de Wet ge-