16
meen schappelijke regelingen opnieuw gestalte heeft gekregen. Maar in die hele tijd hebben in
Nederland samenwerkingsverbanden hun bedding gevonden.
Daarom is het op het ogenblik een beetje irreëel om te zeggen dat wij eens met andere
provincies moeten praten over de vraag wat wij tegen de sluipende normstelling moeten doen.
Te constateren valt dat die behoefte in grote delen van het land helemaal niet bestaat. In
beduidende delen van het land, ook in de plattelandsgebieden, heeft men samenwerkingsver
banden gehad die veel harder, veel zwaarder en veel ingrijpender waren - ook in het be
knotten van de bevoegdheden van de gemeenteraden - en die zich veel nadrukkelijker inscho
ven tussen gemeente en provincie als een extra bestuurslaag, dan in Friesland het geval is.
De schaal en het karakter van de samenwerking in Friesland zijn toonaangevend, normstel
lend geweest voor datgene wat zich nu op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen
in Nederland gaat afspelen. Als er ergens enige discussie is dan is dat in de provincies waar
men veel zwaardere samenwerkingsverbanden had, waar men nu een aantal stappen terug
moet doen en waar men niet meer aparte politieke organen mag hebben, maar waar de directe
relatie met de gemeenteraden weer gestalte gaat krijgen. In dat klimaat is het weinig zinvol
om te zeggen dat wij weer eens met elkaar moeten praten over de vraag of wij niet nog een
paar stappen terug kunnen zetten. Want de stappen die men in bedoelde provincies terugzet,
zijn beduidend groter dan bij ons, omdat in Friesland in wezen niets anders gebeurt dan het
kiezen van een nieuwe indeling. Deze indeling houdt rekening met voldoende draagvlak en
samenhang en speelt ook een beetje in op de gegroeide verbanden. Dat is aan de orde.
Ik heb goed begrepen dat een deel van de raad zegt dat heel nadrukkelijk moet worden
geaccentueerd dat het een belangrijk nadeel is dat Leeuwarden afgesneden dreigt te raken
van drie van de vijf aangrenzende gemeenten. Ik zeg graag toe dat wij een en ander zullen
accentueren. Voor het overige heb ik begrepen dat u zegt dat, als het niet anders kan, al
leen de driedeling voor u een aanvaardbare indeling is die uittorent boven alle andere aan
tallen die in dit verband genoemd zijn.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toe
zegging van de voorzitter.
Punt 21 (bijlage nr. 83).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Garanderen van een door de Stichting Wielenpólle
aan te gane geldlening.
De heer IJestra: Mijnheer de voorzitter, wat betreft het verstrekken van een extra ex
ploitatiesubsidie ten behoeve van de uitbreiding van het buurthuis de Kobbekooi wil ik het
volgende opmerken. Onze fractie gaat bij wijze van uitzondering akkoord met de extra ex
ploitatiesubsidie. Mocht iets dergelijks zich in de toekomst vaker voordoen, dan zullen wij
een en ander in voorkomende gevallen kritisch beoordelen.
Voor het overige gaan wij van harte akkoord met de raadsbrief.
De heer Heere (weth.): Ik kan niet anders zeggen dan dat het hier inderdaad om een
uitzondering gaat. Uitzonderingen hebben nu eenmaal de eigenschap zelden voor te komen.
Ik neem aan dat de heer IJestra, wanneer hetgeen nu aan de orde is zich weer eens voor
doet, dan een kritisch geluid zal laten horen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 22 t.e.m. 27 (bijlagen nrs. 82, 81, 70, 94, 74 en 72).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
De Voorzitter schorst, om 20.55 uur, de vergadering voor de eerste pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.15 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
Punt 28 (bijlage nr. 98).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Preadvies inzake het rapport Huisvesting Stedelij
ke Muziekpedagogische Akademie Leeuwarden (MPA) in het Bonifatiuscomplex.
De heer Bron: Mijnheer de voorzitter, onze fractie heeft nooit onder stoelen of banken
gestoken dat zij met betrekking tot de huisvesting van de MPA twee uitgangspunten centraal
wil stellen. Enerzijds de zorg voor een goede bestemming voor het vanuit stedebouwkundig
17
en cultuur-historisch oogpunt aantrekkelijke maar ook kwetsbare gebied rond de Bonifatius-
kerk, anderzijds een voortvarend en verantwoord beleid gericht op de zo noodzakelijke huis
vesting van de MPA. Dat daarbij in onze gedachten het kerkgebouw een grotere multi-func
tionele functie zou hebben dan nu onderwijskundig verantwoord wordt geacht, doet niets af
aan het feit dat wij de slotconclusie van de ambtelijke werkgroep onderschrijven. Het resumé
van haar rapport, waarin naar onze mening de onderwijskundige component wel wat overbe
licht is, spreekt uit dat nieuwbouw voor de MPA op de Bonifatiuslokatie wenselijk is om de
stadsvernieuwingsproblematiek te verlichten en verkrotting in het betreffende gebied tegen
te gaan. Uit bouwkundig oogpunt is gebleken dat nieuwe huisvesting op deze lokatie mogelijk
is.
Het is dan ook hoofdzakelijk de financiële factor die uiteindelijk, na het gesprek met de
Directie Bouwzaken voortgezet onderwijs van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap
pen, de doorslag heeft gegeven in de richting van de Bouhof. Uit dat gesprek is ook duide
lijk geworden dat dislokatie van de MPA bij eventuele keuze voor de Bonifatiuslokatie geen
bezwaar hoeft te zijn. In de commissievergadering zijn stemmen opgegaan dat de passage,
waarin de optie op de Bonifatiuslokatie openblijft, eigenlijk wel geschrapt zou kunnen wor
den. Wij wijzen deze suggestie bij voorbaat en met klem van de hand. Immers, de redactie
van het gedeelte in de raadsbrief dat de mogelijkheid openhoudt voor vestiging op de Boni
fatiuslokatie, heeft een aantal waarborgen in zich die garanderen dat er geen vertraging mag
optreden vergeleken bij de Bouhoflokatienamelijk een tijdslimiet die spreekt van de voorbe
reidingsfase. Bovendien staat er dat voldaan moet worden aan het pakket van onderwijskun
dige en bouwkundige eisen, zoals die geformuleerd zijn in het rapport van de ambtelijke
werkgroep, althans dat kunnen wij eruit distilleren. Hoe lang daadwerkelijke vestiging op de
Bouhoflokatie op zich zal laten wachten is vooral afhankelijk van de mogelijkheid en de be
reidheid van reeds genoemde Directie Bouwzaken. Gezien recente landelijke voorbeelden zal
een te groot optimisme de realiteit wellicht geweld aan doen. In de raadsbrief wordt dan ook
terecht gesproken over realisatie binnen enkele jaren. Wel, dat is een rekbaar begrip.
Welnu, mijnheer de voorzitter, als zich dan op korte of middellange termijn mogelijkhe
den voordoen voor vestiging van de MPA op de lokatie rond de Bonifatiuskerk via additionele
subsidies en binnen de eerdergenoemde randvoorwaarden, dan wil onze fractie de vrijheid
behouden het huidige besluit in heroverweging te nemen.
Resumerend, mijnheer de voorzitter, laten b. en w. het tweesporenbeleid voortzetten
door voortvarendheid te betrachten in de richting van de Bouhof als de meest kansrijke lo
katie, met daarnaast een aanvraag voor additionele middelen, zoals financiering via het Inte
graal Structuurplan Noorden des Lands (ISP) en terugploegregelingenvoor een eventuele
Bonifatiuslokatie als wellicht de meest wenselijke. Wij vinden die gedachte terug in dit voor
stel en gaan daar derhalve volledig mee akkoord.
De heer Siemonsma: Wij hebben destijds ingestemd met de motie, waar de heer Bron ook
op heeft gewezen, om de mogelijkheden te onderzoeken voor huisvesting van de MPA op de
Bonifatiuslokatie. Ter voorbereiding van dit punt hebben wij een rapport gezien, waarin de
uitslag van het onderzoek wordt weergegeven. Wij zijn daar eigenlijk ontzettend ontevreden
over, want het getuigt van een eenzijdige benadering ten gunste van de lokatie op het Bou-
hofcomplex. Wat dat betreft krijgen wij onvoldoende houvast voor mogelijkheden tot realise
ring van de MPA op de Bonifatiuslokatie.
Vooropgesteld moet worden dat de MPA - dat zal ook iedereen duidelijk zijn - al heel
lang in een beslist onvoldoende huisvestingssituatie zit. Na enig overleg is bewerkstelligd
dat nieuwbouw in 1986 op het scholenplan voor het voortgezet onderwijs zal komen. Daar ko
men dan bezuinigingen op onderwijs tussendoor wat betekent dat uitvoering op zijn vroegst
in 1991 zal geschieden. Als de normale procedures gevolgd zouden worden, dan zou de MPA
dus nog lang niet uit de brand zijn en dat door rijksbeleid. Wij hebben niettemin de Directie
Bouwzaken voortgezet onderwijs van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen op be
zoek gehad en die ziet een lichtpuntje. Er wordt gezegd dat de rekening van de Bouhof nog
niet is afgesloten en dat er misschien door het vorstverlet nog genoeg geld in het potje is
voor de extra 2.500 m2 op de Bouhoflokatie. Ik denk dan: is dat even mazzel, denken die lui
nou zo goed aan ons? Hebben zij zo het beste met ons voor? Of wordt ons hier op een ge
haaide manier concentratie van huisvesting in de maag gesplitst in het kader van de schaal
vergroting van het hoger beroepsonderwijs? Welke visie ook juist moge zijn, feit blijft dat de
MPA zo snel mogelijk geholpen moet worden. Ik meen dat er nu al zo'n dertien jaar gespro
ken wordt over een goede huisvesting en nieuwbouw voor de MPA. Dat betekent dat er ook
nodig iets op dat punt moet gebeuren. Maar het is dan wel schrijnend om met zijn allen in de
Commissie voor het Onderwijs tot de conclusie te komen dat het plan om de MPA te huisves
ten op de Bonifatiuslokatie hoogstwaarschijnlijk de laatste kans is om een dergelijk instituut
nog in de binnenstad te realiseren.
Zoals wij allen weten had de motie, die destijds is aangenomen om te komen tot bouw op
de Bonifatiuslokatie, ook met name stedebouwkundige overwegingen in zich. Wat dat betreft
hebben wij hier te maken met een afweging van onderwijsbelangen en belangen van stede-