22 permanent alert hierop zijn behoort onder anderen tot de reguliere taken van de directie van de GSDDaar zal dan wel eens over worden gerapporteerd in de Commissie voor de Gemeen telijke Sociale Dienst. Wij zijn in ieder geval niet van plan om daar een uitgebreide raadsno- titie of beleidsnotitie voor op te stellen. Datzelfde geldt voor het verzoek.om een onderzoek in te stellen onder de cliënten van de GSD naar de waardering van de dienstverlening en knelpunten daarin. Ook een dergelijk on derzoek achten wij op dit moment in ieder geval overbodig. Er komen voldoende signalen naar boven via de individuele contacten. Bovendien verwachten wij dat wij, wanneer het ge spreksplatform functioneert - dat zal binnen afzienbare tijd het geval zijn -dan ook op die manier signalen horen over hoe de dienstverlening gewaardeerd wordt. Met andere woorden, wij denken dat wij via normale kanalen voldoende signalen binnen krijgen om steeds goed op de dienstverlening te kunnen inspelen. Ik kom dan nu bij de heer Buurman, die de notitie duidelijk en overzichtelijk noemde. De heer Buurman gaat vervolgens in op hoofdstuk 4 en stelt dat de uitkeringen niet noodzakelijkerwijs gekoppeld zouden moeten zijn aan de loonontwikkeling en dat de uitkerin gen voldoende moeten zijn om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, dus dat het behoefte-element voorop staat. Daar kun je verschillend over denken. Ik vind een koppeling aan het minimumloon op zijn minst redelijk en logisch, omdat het minimuminkomen toch een beetje de trend aangeeft wat een gezin of iemand die op het minimumloon een inko men heeft voor behoeften heeft en wat men daarmee zou kunnen betalen. Op zich zelf vind ik een dergelijke koppeling best wel logisch. De heer Buurman stelt ook dat er wat hem betreft meer aan bijstand gegeven zou mogen worden en minder aan voorzieningen. Die opmerking laat ik voor zijn rekening. Vervolgens wordt er ingegaan op een aantal opmerkingen in de beleidsnotitie met betrek king tot de oorzaken van het misbruik. Ook de heer Burg is hier overigens op ingegaan. Beide sprekers - in ieder geval de heer Burg - signaleren dat uit de toonzetting van het in de notitie gestelde gesuggereerd zou kunnen worden dat wij een en ander billijken en dat wij het niet zo erg zouden vinden dat er fraude gepleegd wordt. Dat is absoluut niet het geval. Ik vind wel - en dat is in deze notitie ook gebeurd - dat je als overheid heel goed moet kij ken naar de werkelijkheid en naar gevoelens die bij mensen leven en dat je daar een scherpe analyse van dient te maken en daar niet voor dient weg te lopen. Gelukkig gebeurt dat niet, niet in deze notitie en ook niet in vele andere notities zoals van het Sociaal-Cultureel Plan bureau. Het zijn notities waarin heel serieus gekeken wordt naar de overheid en naar de ef fecten van overheidshandelen op de gevoelens van mensen. Ook wij hebben geprobeerd, zij het kort en beknopt, een aantal punten op te noemen hoe sommige burgers de overheid erva ren en wat dat voor problemen oplevert ten aanzien van het tegengaan van misbruik. Wat dat betreft ben ik er alleen maar voorstander van om een zo scherp mogelijke diagnose te stellen opdat je later, zeker in de preventieve sfeer, zo goed mogelijk je maatregelen kunt beden ken De heer Buurman gaat akkoord met het sanctiebeleid, maar verbindt daaraan wel de vraag of het college ook van mening is dat met zeer lichte sancties geen sanctiebeleid gevoerd kan worden. In zijn algemeenheid is dat juist. Een sanctie moet altijd nog een sanctie zijn, wil die als zodanig een functie hebben. Op het moment dat je bij wijze van spreken de sanc tie zou verlagen tot zeer geringe bedragen, dan werkt zo iets niet meer. Overigens zijn wij van mening, maar daar kom ik straks nog nader op terug, dat het sanctiebeleid zoals wij dat nu voorstellen de toets der kritiek kan doorstaan. De heer Burg vindt de notitie ook een goed leesbaar en overzichtelijk stuk. Hij waar schuwt ervoor dat de GSD niet op de stoel van de Maatschappelijke Dienstverlening (MaDi) zou moeten gaan zitten. Wij zijn ook niet van plan om dat te gaan doen. De heer Burg gaat ook in op het gestelde op de pagina's 22 en 23 van de beleidsnotitie met betrekking tot het maatschappelijk klimaat, enz. Ik ben daar reeds op ingegaan. Wat betreft het sanctiebeleid pleit de heer Burg voor een grotere landelijke uniformiteit. Ik kan hem in dat verband geruststellen. Het sanctiebeleid zoals dat hier door ons naar vo ren is gebracht is een beleid dat zeer sterk aansluit bij de nieuwe richtlijnen van de Vereni ging van Directeuren van overheidsorganen voor sociale arbeid (Divosa). Op één subtiel puntje is er wat verschil, maar in zijn algemeenheid sluit een en ander heel sterk aan bij ge noemde richtlijnen. De constatering dat de sanctie voor wat betreft de ernstig verwijtbare gevallen meer dan gehalveerd is is niet juist. Wij hebben die sanctie na overleg - want daar werden wij min of meer toe gedwongen - met de rijksconsulent voor de sociale zekerheid ver hoogd en wel zodanig dat er geen sprake is van een halvering maar ietsje minder dan een halvering. Op de anonieme tips ben ik al ingegaan. Tot slot mevrouw Vlietstra. In grote lijnen gaat zij akkoord met de notitie en ook met het feit dat de positie van de uitkeringsgerechtigden centraal staat. Ik ben al ingegaan op op merkingen als momentopname en afzonderlijke raadsbrieven onder meer voor voordeurdelers. Het college is bereid om met raadsbrieven te komen daar waar beleidsaspecten aan de orde zijn die wezenlijk de hoofdpunten raken van het beleid van de sociale dienst. In het verleden 23 hebben wij dat ook gedaan, waarbij ik dan denk aan de raadsbrief met betrekking tot de sol licitatieplicht. Daar waar het gaat om wat kleinere punten volstaan wij met de Commissie voor de Gemeentelijke Sociale Dienst. Al naar gelang de keuzemogelijkheden die nog open zijn voor wat betreft de hele uitvoering van de voordeurdelersregeling, zal het dus een voorstel worden dat of alleen aan de Commissie voor de Gemeentelijke Sociale Dienst wordt voorgelegd of aan de gehele raad. Ik kan op dit moment nog niet overzien of het zinnig is om over dit onderwerp een aparte raadsbrief te maken. Mevrouw Vlietstra stelt dat het nodig is om regelmatig geïnformeerd te worden over de effecten van deze maatregel. Zij denkt dat dat in het kader van het beleidsplan een goed mo ment zou zijn. Ik denk dat ook, want het beleidsplan is een goed moment om niet alleen op dit terrein maar op meerdere terreinen aan te geven wat de effecten van maatregelen zijn. Te vaak wordt alleen de maatregel genomen en vervolgens gedacht dat het dan allemaal wel goed komt. Het kan helemaal geen kwaad om na verloop van een aantal maanden, een jaar, twee jaar, na te gaan wat de effecten zijn. Mevrouw Vlietstra betreurt de late toezending van de beleidsnotitie. Ik betreur dat ook, maar ik ben blij dat de behandeling van de notitie niet is uitgesteld en dat wij die nu kunnen bespreken. De vraag hoe het spanningsveld tussen aan de ene kant de toegenomen werkdruk en aan de andere kant organisatorische maatregelen precies komt te liggen kan ik niet beantwoor den. Er is natuurlijk wel een spanningsveld. Als voorbeeld het volgende. In de afgelopen vier jaar is de werkdruk met een factor 100 toegenomen - de werkloosheid is gestegen van ongeveer 350.000 tot 800.000 - terwijl de personeelsformatie bij de GSD is gestegen met een factor 25, van 110 naar 140. Daar blijkt wel uit dat wij proberen om de werkdruk niet alleen op te vangen door middel van een uitbreiding van het personeelsbestand, maar vooral ook door het nemen van organisatorische maatregelen. Dat is de lijn die wij als college zullen blijven volgen. Of een en ander in alle gevallen mogelijk zal blijken te zijn zal de tijd moeten leren, want het individualiseringsbeginsel dat nu wat nadrukkelijker naar voren is gebracht doet natuurlijk ook een beroep op ambtelijke capaciteit. Maar wij zullen daar in ieder geval alert op zijn en als wij dat niet zijn dan is de directie van de GSD dat wel. Mevrouw Vlietstra verdeelt de in hoofdstuk 4 van de beleidsnotitie genoemde maatregelen in twee typen. In de eerste plaats het individualiseringsprincipewaarmee akkoord wordt gegaan. In de tweede plaats het schuldsaneringsbeleidDe PvdA-fractie heeft grote moeite met de opstelling van nutsinstellingen en woningbouwcorporaties. Ik ben al op dat punt in gegaan. Ik ben ook al ingegaan op het project Overkreditering. Hoofdstuk 5 van de beleidsnotitie. Mevrouw Vlietstra zegt dat misbruik niet goed is en dus niet goed gepraat mag worden. Dat is juist en dat gebeurt in de notitie ook niet. Ik heb al gesteld dat het wel goed is te beseffen in welke context een en ander plaatsvindt. Op de discussie over wel of niet gebruik maken van anonieme tips ben ik al ingegaan. Ik kom dan nu bij het sanctiebeleid. Op het moment dat je als overheid voorwaarden stelt ten aanzien van regelingen/wetten heb je ook sancties nodig. Iemand die de overheid bena deelt zal op de een of andere manier moeten weten dat hij/zij dat in het vervolg niet meer moet doen. Op het moment dat je in dit verband de minima zou gaan ontzien - ik zou haast stellen dat iemand die een minimumuitkering heeft niet onder die grens mag vallen, wat die ook doet - begeef je je naar mijn smaak op glad ijs. Dat betekent namelijk dat je dan niet al leen op het gebied van de sociale zekerheid geen sancties meer zou mogen stellen, maar dat je de betreffende man of vrouw ook geen bekeuringen meer zou mogen uitdelen en überhaupt geen enkele boete meer zou mogen geven. In feite zou dat betekenen dat minima alles zouden mogen doen en laten wat zij willen en nooit door middel van een boete gestraft zouden kun nen worden, alleen door middel van gevangenisstraf. Het gaat ons wat dat betreft - dat is een principieel argument - ook veel te ver om te stellen van: degenen die een minimumuitke ring hebben zouden nooit meer in de vorm van een sanctie tijdelijk dienen in te leveren. Praktisch geldt natuurlijk een minstens zo belangrijk argument, namelijk dat de rijksconsu lent op geen enkele manier akkoord zal gaan met een redenering om de minima niet meer voor sancties in aanmerking te laten komen. Dat betekent dat de uitkeringen van die categorieën niet declarabel zijn, dat wij een gigantisch conflict hebben mei de rijksoverheid en dat wij het geld uit eigen zak zullen moeten bijpassen. Betekent dit nu dat wij voor een sanctiebeleid zijn zonder rekening te houden met de verslechterende positie van de minima? Nee, dat zijn wij niet. Zoals al is opgemerkt is in dit voorstel toch op het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt een aanzienlijke wijziging aange bracht, in die zin dat wij de sancties in zijn algemeenheid met 50% hebben verminderd, be halve bij de zwaar verwijtbare sancties dan is dat percentage ietsje minder. Wij denken dat wij op die manier recht gedaan hebben aan twee ontwikkelingen. Aan de ene kant het feit dat wij principieel van mening zijn dat er sancties nodig zijn en blijven. Aan de andere kant het feit dat de uitkeringen steeds meer onder druk komen te staan. Dan hoofdstuk 7 van de beleidsnotitie. Mevrouw Vlietstra is het eens met de cliëntenpar ticipatie. Verder heeft zij opgemerkt dat een eventuele uitbreiding van de personeelsformatie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 12