55 de raad gevraagd in te stemmen met de voorgestelde organisatiestructuur DSO, te-besluiten tot uitbesteding van taken en te besluiten om de uitvoering van de voorstellen, die zijn vastgelegd in de rapporten van het Raadgevend Bureau Twijnstra Gudde NV, te doen bege leiden door de afdeling Economische Zaken, Beleidsplanning en Organisatie (EBO) en de af deling Personeelszaken en hiervoor bij de afdeling EBO een deskundige aan te trekken. Even een kleine terugblik. De raad besloot reeds in 1982 dat het gewenst was een onder zoek in te stellen met betrekking tot een algehelè heroverweging van de omvang van het ge meentelijk takenpakket op het gebied van de ruimtelijke ordening en de wijze waarop en de mate waarin dit werd uitgevoerd. Dit onderzoek werd door de dienst zelf gedaan. Tijdens het onderzoek bleek dat het aanvankelijke herwaarderingsonderzoek noodzakelijkerwijs steeds meer was overgegaan in de richting van een volledig reorganisatie-onderzoek. In de inventarisatiefase werd duidelijk dat, vanwege de samenhang bij de heroverweging van het takenpakket, de totale organisatiestructuur van de DSO nader onderzoek vereiste. Afname van de bouwproduktie en woningcontingenten was een extra complicatie. Met het oog op de financiële consequenties op afzienbare termijn, was verdergaande heroriëntering op de taak stelling en de personele omvang van de DSO noodzakelijk. Immers, door de verdere afname in de toekomst van bouwproduktie en gronduitgifte zullen de mogelijkheden tot doorbereke ning van de gemeentelijke lasten in de grondexploitatie afnemen. Het onderzoek had verder tot doel het opsporen en wegnemen van knelpunten in de structuur en het functioneren van de DSO ook in samenhang met BMT. Het resultaat van dit onderzoek door het Raadgevend Bureau Twijnstra Gudde NV is vastgelegd in een aantal rapporten. Ik wil de raadsbrief vol gen aangaande het standpunt van b. en w. ter zake. Ten eerste fase 3. Ook wij zijn bereid de conclusies met betrekking tot deze fase voor kennisgeving aan te nemen. Wij zijn van mening dat, daar waar kritiek door de dienst wordt geleverd op cijfers, door een verdere aanpak de problemen, zoals door het college wordt voorgesteld - in dit kader is namelijk een grote mate van betrokkenheid door de dienst mo gelijk kunnen worden opgelost. Het standpunt van het college met betrekking tot fase 4. Ook wij denken dat een flexi bele aanpak het mogelijk zal maken op de zich voordoende omstandigheden in te spelen. Wij missen in het rapport van Twijnstra Gudde een analyse van mogelijkheden tot uitbesteding van werk. Wat kan structureel worden uitbesteed en wat ad hoe? Hier geeft het rapport geen inzicht in. Ook zijn de cijfers betreffende de personeelsbezuiniging slecht onderbouwd. Een en ander zal in de verdere aanpak nader moeten worden bekeken. Op dit punt is ook inge gaan in de diverse commentaren die ons zijn toegezonden. Men heeft toch wel twijfels over de juistheid van een aantal conclusies in het rapport. Wij vertrouwen er echter op dat deze pro blemen bij de verdere uitwerking kunnen worden opgelost. Over de personele samenstelling willen wij nog een aantal opmerkingen maken. Wij vinden de vermindering van de dienstverlening aan het publiek zoals wordt voorgesteld geen goede zaak. Daarmee kunnen wij dan ook niet instemmen. Wat betreft fase 5 zijn wij het van harte eens met de aanscherping van de omschrijving van de taken betreffende de directie. Juist het helder stellen van de verantwoordelijkheden kan voorkomen dat er een minder optimale werkwijze, zoals in het verleden wel is voorgeko men, zal ontstaan. Heel belangrijk voor het goed functioneren zal zijn het directiestatuut, maar vooral ook het feit of de directie een team zal vormen. Dit laatste is niet vast te leggen op papier, maar is een werkwijze die alleen goed kan functioneren indien men bereid is tot samenwerking. Wij hopen dat een en ander zal slagen. De onbekende factor, de hoofddirec teur, zal hierin een belangrijke rol kunnen spelen, maar zal gesteund moeten worden door de gehele dienst. Gelet op de medewerking die de dienst heeft betoond bij het onderzoek, dat toch beslist geen kleinigheid is geweest, hebben wij daar het volste vertrouwen in. Het college zegt verder in de raadsbrief dat het de effectiviteit en de efficiency in de sector ruimtelijke ordening wil waarborgen door het gebruik van horizontale samenwerkings verbanden. Wij willen er op aandringen dat er dan wel sprake moet zijn van een zuivere pro jectorganisatie, waarin alle disciplines even zwaar worden gewogen. Ik heb ook nog een aantal vragen. Aan welke tijdsplanning denkt het college wanneer wordt gesproken over een plan van aanpak? Ons lijkt een fasering van taken noodzakelijk, mede gelet ook op het overeind houden van de gemotiveerdheid van de ambtenaren. Wanneer denkt het college met de voorstellen bij de raad te komen? Verder lijkt het ons noodzakelijk de uitgevoerde reorganisatie te zijner tijd te evalueren. Wij denken dat het goed is nu vast te leggen dat die evaluatie zal plaatsvinden. Dan nog een opmerking over de secretarie-afdeling Ruimtelijke Ordening en Volkshuis vesting (ROV), die wat uit het zicht is verdwenen. Het was niet de bedoeling dienaangaande een onderzoek in te stellen. Wij denken evenwel dat men bij de verdere uitwerking van de plannen en de invoering van de efficiency toch tegen die afdeling zal aanlopen, omdat er een samenhang bestaat met de DSO. Het lijkt ons een goede zaak om daar dan toch wel op in te spelen. Op bladzijde 7 van de raadsbrief, bijlage nr. 112, stelt het college voor dat de gemeente zelf zorg zal dragen voor de verdere uitvoering, dus geen uitbesteding. Dienaangaande zal 56 een deskundige worden aangesteld bij de afdeling EBO. Wij kunnen daarmee instemmen. Wij vragen ons af in hoeverre de nieuw aan te trekken hoofddirecteur, bij wie, volgens de raadsbrief, de verantwoordelijkheid ligt voor de daadwerkelijke uitvoering van de voorge stelde en uitgewerkte organisatiewijzigingen binnen de DSO/BMT, betrokken zal worden bij de voorstellen tot wijziging. Immers, indien nu reeds wordt begonnen en het plan van aan pak wordt vastgesteld, zal het niet mogelijk zijn de nieuwe hoofddirecteur hierbij te betrek ken. Hoe stelt het college zich dat voor? Wat betreft het personeelsbeleid het volgende. Het zal onvermijdelijk zijn dat mensen, nu wij hebben besloten dat er geen gedwongen ontslagen mogen plaatsvinden, van functie zullen moeten veranderen. Wij begrijpen dat zo iets zeer ingrijpend kan zijn voor de betreffende ambtenaren. Wij willen er dan ook op aandringen dat in dit kader zeer zorgvuldig te werk wordt gegaan, dat er een goede begeleiding plaatsvindt en dat vooral het persoonlijke aspect niet uit het oog wordt verloren. Dat wordt overgegaan tot een ingrijpende organisatieverandering binnen de sector ruim telijke ordening wil wat ons betreft niet zeggen dat er niet veel waardering is geweest voor het werk dat de dienst de afgelopen jaren heeft verricht. Wij weten dat er in de afgelopen jaren hard is gewerkt en veel tot stand is gebracht. Wij willen hiervoor dan ook onze waar dering uitspreken en degenen die te zijner tijd de gemeentelijke dienst verlaten en degenen die mogelijk een andere functie binnen de gemeente krijgen bedanken voor de inzet die zij hebben betoond. Het zal u duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat wij instemmen met de door het colle ge voorgestelde besluiten. De heer Van der WalIk zal proberen zoveel mogelijk de volgorde van de raadsbrief aan te houden. Ik wil beginnen met het geven van een oordeel over het reorganisatie-onderzoek zoals dat is uitgevoerd door het Raadgevend Bureau Twijnstra Gudde NV. Er was ons be loofd dat dit een analytisch onderzoek zou worden. Wij kunnen nu aan het eind van het on derzoek met zijn allen vaststellen dat dat volledig is mislukt. Het onderzoek is wel zeer kost baar geweest en is als een nachtkaars uitgegaan. Het rapport met betrekking tot fase 3, waarbij het gaat om een kwalitatieve beoordeling, gaat nog wel, maar de rest van de rappor ten is beneden peil. f. 360.000,is ons inziens grotendeels weggegooid geld, terwijl er nog geen plan van aanpak op tafel ligt. Continuïteit van deskundigheid blijkt ook bij een bureau als Twijnstra Gudde ver te zoeken. De mensen die het onderzoek gestart zijn, zijn inmiddels verdwenen. In de Commissie voor het Grondbedrijf en ook in mijn fractie is de vraag aan de orde geweest of Twijnstra Gudde hiervoor in gebreke is te stellen. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat dat moeilijk haalbaar is. Gezien de afloop van het onderzoek, zouden wij inge brekestelling wel voorstaan maar een en ander is heel moeilijk hard te maken. Twijnstra Gudde heeft vaak in de rapportage aangegeven dat cijfermateriaal van de dienst zeer moeilijk te krijgen is. Het proces heeft naar onze mening ook veel langer geduurd dan noodzakelijk was, mede door de ingestelde werkgroep en stuurgroep die in feite steeds dubbel werk de den, maar daar kom ik straks nog wel op terug. Het heeft dan ook geen zin om een civiel rechtelijke ingebrekestelling door te voeren. Conclusie van het onderzoek: wij hebben duur lesgeld betaald en wij moeten ons wel drie keer bedenken voordat wij ooit weer in voorko mende gevallen met zo'n kostbaar onderzoeksbureau in zee gaan. Dan de reorganisatie zelf. B. en w. stellen voor het rapport met betrekking tot fase 3, waarbij het gaat om de kwalitatieve beoordeling van de gang van zaken, voor kennisgeving aan te nemen. Wij vinden dat al te simpel. Zoals al eerder gezegd is dit rapport wel het beste deel van de gehele rapportage van Twijnstra Gudde, maar ook het gevoeligste deel. Wat deze fase betreft is het misschien wel een goede zaak geweest om het betreffende rapport te laten schrijven door mensen van buiten de gemeente. Ik kan mij voorstellen dat het moeilijk is om dat door mensen van het stadhuis te laten doen. Gelet op het voorstel met betrekking tot de nieuwe directiestructuur en de samenstel ling, hebben wij er geen behoefte aan nader in te gaan op de details en achtergronden van het niet functioneren van de DSO-directieMen mag van mij aannemen dat ik dat met grote opluchting constateer. Gelukkig kunnen wij ook constateren dat alle partijen de wijste be sluiten hebben genomen. Ik vind het in de richting van het college ook wel een felicitatie waard dat deze uitkomst naar voren is gekomen. Er is echter één punt met betrekking tot fase 3 waar ik wel op in wil gaannamelijk de rol van het college van b. en w.en dan met name de betreffende portefeuillehouder, in rela tie tot de DSO en de directie. In het rapport van Twijnstra Gudde met betrekking tot fase 3, wordt op bladzijde 3 gezegd: "Een andere les die uit het verleden kan worden getrokken is dat het college van B en W een nieuw gevormde organisatie zoveel mogelijk moet respecteren, stimuleren en - waar nodig - corrigeren. Het functioneren van een organisatie dient mede beoordeeld te worden in relatie tot de opstelling dienaangaande van B en W." Op zich is dat niet zo duidelijk, maar als je een beetje kennis van zaken hebt dan kun je daar tussen de re gels door toch wel de nodige kritiek uit halen. In de Commissie voor het Grondbedrijf is dat ook gebeurd en daar is duidelijk gebleken dat de wethouder in het verleden - voor alle dui-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 28