14
en moet worden verlangd. Daar zijn wij het hartgrondig mee eens. Maar momenteel is er zelfs
geen inzichtelijke en controleerbare klachtenprocedure die een indicatie kan geven van hoe
het er met de dienstverlening voorstaat. Op welke termijn komt er zo'n procedure? De ver
antwoordelijkheid voor de kwaliteit van de dienstverlening mag naar ons idee ook niet afge
schoven worden op cliëntenparticipatie, zoals wij de oplossing in de notitie begrijpen. Het is
van belang dat wij ook een objectief beeld krijgen van de kwaliteit van de dienstverlening.
Ik denk dat daarmee beter tegemoet gekomen kan worden aan het voornemen, dat ook door
het college in de notitie wordt verwoord, tot verbetering van de kwaliteit. Ik wil hierover de
volgende motie indienen.
Motie III.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op
maandag, 1 april 1985,
overwegende dat
- in de beleidsnotitie GSD veelvuldig geconstateerd wordt dat de
voorlichting aan en begeleiding van cliënten om verschillende re
denen aan beperkingen onderhevig is;
- er onvoldoende inzicht is in hoe de cliënten de dienstverlening
ervaren
- gestreefd moet worden naar voldoende kwaliteit van de dienstver
lening, mede om zogenaamd misbruik te voorkomen,
verzoekt het college van b. en w.
- met een beleidsnotitie te komen over de organisatorische maatre
gelen en tijdelijke noodverbanden die getroffen gaan worden om
de gesignaleerde knelpunten in de dienstverlening op te heffen;
- tevens een onderzoek onder de cliënten van de GSD in te stellen
naar de waardering van de dienstverlening en knelpunten daar
in."
De motie is mede-ondertekend door Jan Willem Duijvendak. (De Voorzitter: De motie is vol
doende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.)
De heer Buurman: De beleidsnotitie GSD is duidelijk en overzichtelijk. Ambtenaren
wordt weieens, niet geheel ten onrechte, een zekere bureaucratie verweten. In deze notitie
is daarvan geen spoor te ontdekken. Het gaat in deze notitie om een tweetal wetten inzake de
sociale zekerheid, waarvan de uitvoering aan het gemeentebestuur in casu b. en w. in mede
bewind is opgedragen. Wij zullen derhalve als raad voor ogen moeten houden dat de vaststel
ling van de notitie tot de bevoegdheid van het college behoort. Niettemin stelt mijn fractie
het op prijs dat het gevoerde en nog te voeren beleid onder de aandacht van de raad is ge
bracht en dat in een samenhangend verband. Dit betekent niet dat enkele in opbouwend kri
tische zin bedoelde op- en aanmerkingen achterwege zullen blijven. Gegeven de zojuist ge
noemde bevoegdheid van b. en w. zal dit een summier karakter moeten dragen.
Wanneer op pagina 8 van de beleidsnotitie een toename van de werkdruk in het ambtelijk
apparaat wordt weergegeven, is verzuimd het aantal toegenomen echtscheidingen mee als
relevante veroorzaker te noemen.
Op pagina 10 en volgende van de beleidsnotitie wordt de positie van de minima in het al
gemeen geschetst. Hierbij zou ik willen opmerken dat bijstandsnormen zijn afgeleid van het
wettelijk minimumloon dat op zijn beurt zich weer verhoudt tot verrichte arbeid. Het vang
net, de Algemene Bijstandswet (ABW), is echter van een heel ander karakter. De bijstand
moet immers voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Hier dient dan ook het be
hoefte-element voorop te staan. Dit verdraagt zich niet met de koppeling van ABW-uitkerin-
gen met de loonontwikkeling.
Op pagina 13 en volgende van de beleidsnotitie worden de gemeentelijke mogelijkheden
met betrekking tot de minima toegelicht. Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in Nederland
zijn waardevolle zaken. Het is rijksbeleid om algemene normen te stellen. De vraag is alleen:
moet dit uitzonderingen uitsluiten? Niet ieder heeft eenzelfde bestedingspatroon. Er kunnen
bijzondere omstandigheden zijn. Dit hoeft rechtsgelijkheid niet uit te sluiten. De lokale over
heid kan zich wel degelijk geroepen achten zo mogelijk schrijnende gevallen te hulp te ko
men. Dit met de mond te belijden is één, dit te effectueren, desnoods met geld van de ge
meente, is twee. Wat mij betreft kunnen vele subsidies aan instellingen waar de overheid
niets mee te maken heeft in de openbare samenleving daarvoor worden aangewend. Dit zou
mogelijk gemaakt moeten worden. Ik verwijs naar mijn algemene beschouwingen in december
jl-
In het kader van de kwijtscheldingsmogelijkheden is een uitgebreide voorlichtingscam
pagne gestart. Dit aan de magere kant te vinden, lijkt mij schromelijk overdreven. Er zijn
nog altijd burgers die daarvan geen gebruik wensen te maken. Nu, dat is hun goed recht.
De overheid moet niet zodanig optreden dat van opdringen sprake is. Zo in de trant van: in
15
ieder geval proberen, nee heb je, ja kun je krijgen. Kwijtschelding moet geen algemene regel
worden, maar uitzondering blijven.
Op pagina 22 van de beleidsnotitie wordt het maatschappelijk klimaat als voedingsbodem
voor misbruik genoemd. Een maatschappij die een materialistisch en op consumptie gericht
leefpatroon opdringt. Nu moet men toch ophouden! Je wrijft je de ogen uit als je dit leest.
Het keert als een boemerang terug op het hoofd van hen die een socialistische welvaartsstaat
in het leven hebben geroepen daarbij, weliswaar op een afstand en met het oog op de kie
zers, gevolgd door de huidige coalitiepartners. (De heer Siemonsma: Waar constateert u dat
uit?) Dat is algemeen te constateren. Als u een beetje meeleeft in het politieke leven, dan
ziet u dat wel, mijnheer Siemonsma. Men moet niet aan geschiedvervalsing doen. Het leefpa
troon is de burgers opgedrongen. Verzorging van de wieg tot het graf. Zij zijn opgevoed
door de overheid als kleine kinderen. Het meer was nooit vol. Maar de wal heeft het schip
gekeerd. De verzorgingsstaat is failliet. De curator, het no nonsense-kabinetis bezig met
puin ruimen. Hopelijk dat dit in 1986 voortgezet kan worden, anders kan de ploeg van nu in
1990 opnieuw met de moed der wanhoop aan de slag.
Op pagina 28 van de beleidsnotitie wordt een en ander gezegd over de strafrechtelijke
sanctie en wel als volgt: "Wij juichen het dan ook toe dat binnen het Openbaar Ministerie
wordt gedacht aan aanpassing van de zojuist genoemde drempelwaarden." Oplichterij blijft
oplichterij, zegt de wethouder in de commissievergadering. Zo is het, dat ben ik volkomen
met hem eens. Mijns inziens valt er dan ook niets toe te juichen, alleen maar te betreuren.
Ik stem in met het sanctiebeleid zoals genoemd op pagina 33 van de beleidsnotitie. Ik zou
alleen willen opmerken dat zeer lichte sancties in feite betekenen dat geen sanctiebeleid
wordt gevoerd. Is het college dit met mij eens?
De heer Burg: Voordat ik een aantal opmerkingen wil maken over de beleidsnotitie GSD,
wil ik zeggen dat de notitie goed leesbaar en overzichtelijk geschreven is. Hoewel de notitie
niet volledig is - er wordt ook in gezegd dat op een aantal zaken en regelingen later en na
der wordt teruggekomen - wordt er toch op een groot deel van de niet eenvoudige taak van
de GSD uitgebreid ingegaan.
Als inleiding op een aantal gedetailleerde opmerkingen over de notitie wil ik de volgende
kritische kanttekening plaatsen. Ik vind dat de notitie over het geheel genomen teveel is ge
schreven zittende op de stoel van de uitkeringsgerechtigde met een naar mijn smaak te zwaar
ingekleurde maatschappijvisie.
De meeste punten die ik hier nu wil noemen zijn in eerste instantie bij de behandeling
van de concept-notitie in de Commissie voor de Gemeentelijke Sociale Dienst en later bij de
behandeling van de definitieve notitie in de Commissie voor Volksgezondheid en Maatschap
pelijke Dienstverlening al uitgebreid aan de orde geweest. Ik wil graag bij de nu aan de orde
zijnde behandeling en vaststelling van de notitie de kritiek van onze fractie aangetekend en
vastgesteld zien. Ik zal echter niet uitgebreid op alle hoofdstukken ingaan.
Op pagina 4 van de beleidsnotitie wordt gesproken over het door de GSD te hanteren mi
nimum takenpakket en het voornemen van deze dienst zich zoveel mogelijk aan dat minimum
te houden. Uit de notitie moet de conclusie worden getrokken dat er in de beoordeling van
iedere individuele aanvraag en cliënt gekeken zal worden naar omstandigheden, mogelijkhe
den en onmogelijkheden en alle maatschappelijke aspecten daaromheen. Hoewel ik dat op zich
een uitstekende zaak vind en de enig juiste wijze voor de gemeentelijke overheid om iets te
doen aan de ongetwijfeld niet gemakkelijke positie van veel uitkeringsgerechtigden, zou ik er
toch voor willen waarschuwen dat dit niet tot gevolg moet hebben dat de functionarissen van
de GSD weer op de stoel moeten gaan zitten van de werkers van de Maatschappelijke Dienst
verlening (MADI). Want als er teveel aan wat op pagina 4 van de notitie "accentverschuivin
gen" wordt genoemd gevolg wordt gegeven, dan zou de personeelsbezetting van de GSD bin
nen niet al te lange tijd weieens volstrekt onvoldoende kunnen zijn.
Op pagina 14 van de beleidsnotitie wordt over de gemeentelijke mogelijkheden tot het
voeren van een beleid voor de minima het volgende gezegd, ik citeer, "Hoewel wellicht uit
het oogpunt van rechtsgelijkheid in Nederland principiële bezwaren tegen lokale maatregelen
op te werpen zijn, menen wij dat de positie van met name de minima onder de uitkeringsge
rechtigden thans zo onder druk staat dat aan deze bezwaren voorbijgegaan moet worden." In
de commissie heb ik al gezegd deze benadering te algemeen en te absoluut te vinden om
daarmee akkoord te gaan zonder in de toekomst eventuele andere en verdergaande maatrege
len te kunnen toetsen aan de wettelijke mogelijkheden om op die manier te voorkomen dat er
toch in bepaalde, verdekte vorm sprake zou zijn van een lokale inkomenspolitiek. Van dat
laatste zijn wij, maar dat zal wel duidelijk zijn, een volstrekte tegenstander.
Op de bladzijden 22 en 23 van de beleidsnotitie wordt onder a. het maatschappelijk kli
maat gesproken over de voorspelbaarheid dat andere mensen in onze samenleving dan zij die
echt recht hebben op een uitkering overgaan tot het misbruiken van onze sociale wetgeving,
want, zo staat er in de notitie, men ziet de voorbeelden van fraude in andere sectoren van
de samenleving zoals het bedrijfsleven. Terloops worden daar dan ook nog al dan niet onver
antwoorde overheidsuitgaven bij gehaald. Ik vind het onjuist - en ik blijf dat vinden - dat