20
den. Dus daarover hebben wij geen verschil van mening. Maar waarom daar wel zeer kritisch
zijn en niet kritisch naar je zelf kijken?
Over het personeelsbeleid nog het volgende. Ik heb daar al een inleidende opmerking
over gemaakt in het kader van de werkwijze van de commissie Odinga. In het rapport van
deze commissie worden zeer veel slecht onderbouwde en ook niet ter zake doende opmerkin
gen gemaakt over de personeelsleden. Er is wat dat betreft geen hoor en wederhoor toege
past. Ik ben het er ook niet mee eens dat b. en w. in de raadsbrief zeggen dat het bestuurs
beleid met betrekking tot het personeel wel meevalt en dat er niet geconstateerd kan worden
dat er grove fouten gemaakt zijn. Dat kan het college helemaal niet beoordelen! Er is hele
maal niet gepraat met het personeel. De commissie heeft haar opdracht niet uitgevoerd. Ik
vind dat dat onderdeel uit de raadsbrief verwijderd moet wordenwant het college kan daar
niet over oordelen. Het college zet echter met een dergelijke opmerking indirect de perso
neelsleden toch weer in een verkeerd daglicht. Ik ben het wel eens met het college dat je
niet kunt spreken over een bestuur dat te kwader trouw is, maar wel over een uitermate in
capabel bestuur.
Goed, ik ga dan nu naar de conclusies. Het zal duidelijk zijn dat ik vind dat het beeld
dat de gemeente van zich zelf geeft veel en veel te positief is. Maar waar ligt nu het pro
bleem? Ligt dat bij het niet functioneren van de gemeentelijke waarnemer - het niet doorge
ven van informatie van de waarnemer naar het college -, of, en dat is mijn conclusie, bij het
niet alert reageren van b. en w. zelf? Het niet functioneren van de politiek verantwoordelij
ken. Ik wil duidelijk stellen dat het probleem niet zozeer ligt in het functioneren van de waar
nemer en in het feit dat b. en w. slecht op de hoogte zouden zijn. Ik heb proberen aan te to
nen dat b. en w. voortdurend wel goed op de hoogte waren, maar niet reageerden, verkeerde
beslissingen namen of geen beslissingen namen waardoor een aantal dingen in feite niet ge
beurde. Daarom vind ik ook dat de politiek verantwoordelijke wethouder en het college daar
op aangesproken zullen moeten worden. Ik vind dat dat een les is die wij daaruit zouden
moeten trekken.
B. en w. hebben zich voortdurend verscholen en ons onvoldoende informatie gegeven.
Als wij om informatie vroegen maakten b. en w. een afschermende beweging. B. en w. heb
ben ons als raadsleden met wantrouwen benaderd en hebben geen open kaart gespeeld. Het
enige was - dat staat ook in de raadsbrief - dat wij via de adviezen van de ambtenaren ter
voorbereiding van de b. en w.-vergaderingen konden lezen wat er aan de hand was. Dat
is geen manier om raadsleden te betrekken bij het besturen van onze stad. Het college hoort
ons actief te informeren als er problemen zijn en dat moet niet gebeuren op een manier waar
door wij als raadsleden in feite niets meer te beslissen hebben zoals in februari 1984. Het
college hoort dat eerder te doen. Om een en ander uit te drukken heb ik geprobeerd een op
bouwende motie te maken die als volgt luidt.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 22
april 1985,
overwegende dat
- het college van b. en w. de gemeenteraad onvolledig en slechts
passief geïnformeerd heeft over de ontwikkelingen met betrekking
tot de manege, ook nadat duidelijk was geworden dat de manege
grote financiële problemen had;
- deze informatie ook nog op zodanige momenten kwam dat de ge
meenteraad zijn beleidsbepalende rol niet of onvoldoende heeft
kunnen vervullen,
verzoekt het college van b. en w. de gemeenteraad voortaan tijdig
en volledig te informeren zodat hij zijn beleidsbepalende functie
naar behoren kan vervullen."
De motie is mede-ondertekend door de heer Siemonsma. (De Voorzitter: De motie is voldoen
de ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.)
De heer De Vries (weth.): Vanmiddag speelt de afhandeling van het rapport van de com
missie Odinga, het sluitstuk van het teloorgaan van de stichting Leeuwarder manege. Het is
in de loop van de tijd een erg vervelend verhaal geworden. Ik ben er zeker van dat tal van
mensen, die hier ook rechtstreeks bij betrokken zijn geweest, het bepaald niet een plezierige
zaak hebben gevonden. Dat geldt ook voor de medewerkers van de secretarie en de leden van
het college van b. en w. Enkelen uwer hebben gezegd dat hier sprake is van een afgedane
zaak, een verhaal dat achter de muziek aanloopt. Wat hebben wij hier met elkander van ge
leerd?
Ik wil proberen in te gaan op de hoofdlijnen van de situatie. Ik kan niet ingaan op de
enorme hoeveelheid details die de heer Duijvendak op tafel heeft gelegd, want dan zouden
wij de hele zaak nog eens over moeten doen. Toen hij zojuist het woord voerde had ik de in
druk dat er sprake was van een herhaling van hetgeen er in de openbare commissievergade
ring aan de orde was geweest. Je vraagt je af wat het voor zin heeft om een commissieverga
21
dering te houden, wanneer alles nog een keer en nader gedetailleerd moet worden toegelicht.
(De heer Duijvendak: Ik wil hier wel even op reageren, want ik vind dit een vervelende ma
nier van ingaan op het feit dat ik details heb genoemd.) U hebt geen enkel nieuw element
genoemd, mijnheer Duijvendak. (De heer Duijvendak: Ik heb wel nieuwe elementen genoemd.
Ik heb daarbij aangegeven dat ik in de commissievergadering een aantal dingen aan de orde
heb gesteld die ik nu voor een deel opnieuw gemotiveerd heb. De wethouder heeft daarvan
niet gezegd dat een en ander niet juist is. Desondanks is er geen letter in de raadsbrief
veranderd en is de conclusie gehandhaafd die ik door middel van eigen argumenten probeer te
onderbouwen.) (De Voorzitter: Einde interruptie. De wethouder is weer aan het woord. U kunt
in tweede termijn hierop terugkomen, mijnheer Duijvendak.)
De vier hoofdpunten die de heer Meijerhof heeft aangehaald zijn stuk voor stuk als on
derdelen terug te vinden in de vraagstelling van diverse andere sprekers. Ik zal deze lijn
volgen in mijn verhaal. De afzonderlijke punten zal ik daarna nog behandelen.
De heer Meijerhof vraagt wat je doet wanneer je een zaak voorziet van een garantie, wat
je doet met de voorwaarden en wat voor sancties er dienaangaande zijn. In de praktijk is het
zo dat de gemeenteraad alleen maar garanties geeft ten behoeve van zaken van algemeen be
lang. Wij gaan er vanuit dat de gemeente, wanneer het particulier initiatief niet bereid is een
dergelijke zaak te dragen, een en ander dan moet verzorgen. Hier treedt het particulier ini
tiatief initiërend op en neemt een deel van de taak over. Zo lag het toch eigenlijk ook wat de
manege betreft. Wij hebben vanaf de jaren zestig verschillende initiatieven gehad die ons op
dit pad hebben gezet. Vanuit de Commissie voor Sport en Recreatie en de Sportraad is ge
probeerd aan te tonen dat een manege sec behoorde tot de infrastructurele zaken in het hele
sportgebeuren in onze stad. Welnu, tegen die achtergrond hebben wij op een gegeven mo
ment deze garantie verstrekt. Daarbij hebben wij twee dingen gedaan. Naast de garantie
hebben wij een bedrag a fonds perdu van f. 590.000,verstrekt. Bovendien hebben wij het
recht van gebruik van de grond gegeven. Wanneer je een garantie geeft, betekent dat ook
dat je risico loopt. Als dat niet het geval zou zijn, dan zou de instelling van het verlenen
van garanties door de overheid niet nodig zijn. De respectievelijke financieringsinstellingen
zouden dan rechtstreeks zaken doen. Wij geven dus garanties en wij weten dat wij bij iedere
garantie op een bepaald stuk van zaken risico lopen. Wij lopen dat risico, omdat wij daarmee
een stuk vertrouwen geven aan de betreffende instelling. Tegen de instelling zeggen wij dat
zij, wanneer zij onder de betreffende voorwaarden de zaak wil runnen, de beschikking krijgt
over een bepaald deel gemeenschapsgeld. Welnu, dat hebben wij in de thans aan de orde
zijnde kwestie ook gedaan.
Wij hebben ten aanzien van de garantie van de manege heel duidelijk een aantal voor
waarden gesteld: men diende van tevoren de begroting in te dienen, er moest verslag wor
den gedaan van de exploitatie-uitkom sten en verder moest men inzicht geven in alle zaken
die met de exploitatie hadden te maken. Wij hadden ook behoefte aan inzicht in de tarieven
en dergelijke. Om deze hele zaak nog een extra reliëf te geven ten aanzien van de controle
op het beheer, hadden wij de voorwaarde gesteld dat b. en w. een nader aan te wijzen func
tionaris zouden kunnen laten deelnemen aan de algemene bestuursvergadering. Kortom wij
dachten dat wij op deze manier voldoende zicht hielden op het functioneren van de manege.
Dat zicht hadden wij ook tot het moment waarop wij tot de ontdekking kwamen - dat was
al redelijk gauw - dat men binnen het bestuur van de manege zei dat men voortdurend had
te maken met liquiditeitsproblemen. Dat is iets wat al vanaf het eerste uur in het geding is
geweest. Men is gestart in een situatie waarbij men geen ruimte had gecreëerd voor aanloop
verliezen en men voortdurend zat met het probleem dat men op een gegeven moment allerlei
zaken moest betalen en er iedere keer in het geldverkeer binnen het manege-gebeuren te
weinig ruimte was om deze zaak gemakkelijk te regelen. Ten opèichte van dit geheel kom je
dan op een gegeven moment tot de ontdekking dat de zaak niet meer helemaal functioneert
zoals het moet. Het bestuur van de manege besluit dan goedkeuring van een extra geldlening
aan te vragen. In het voorjaar van 1983 zijn wij tot de ontdekking gekomen dat de zaak niet
goed blijkt te gaan. Dan probeert men op de secretarie een diepgaande studie te maken van
het gehele financiële gebeuren. Daarbij komt de financiële problematiek waarin het bestuur
van de manege zich bevindt naar voren.
Deze hele gang van zaken is erg moeilijk te vatten. Als je er namelijk op een gegeven
moment achter komt dat er problemen zijn en zegt dat er moet worden ingegrepen, dan is het
voor het gemeentebestuur onmogelijk om dat onmiddellijk werkelijkheid te laten worden. Wat
deed zich namelijk voor? Tot en met 1982 zijn de financiële verplichtingen ten opzichte van
de bank nagekomen. Pas in 1983 wordt de lawine van financiële problemen langzaam duide
lijk. Het bestuur van de manege zegt bovendien dat de zaak zo niet in stand kan worden ge
houden en dat er sprake is van een veel te zware personele bezetting. Nadat er enige ge
sprekken met ons hebben plaatsgevonden, zegt men dat men wil komen tot een versoberde
opzet, dat men meer vrijwilligers in zal schakelen en dat men ter zake een plan zal ontwikke
len. Dat plan komt in november 1983. Daarbij wordt wel gesteld dat men de financiële midde
len moet hebben om over de hobbel, waarvoor men zich geplaatst ziet, heen te stappen. Die
financiële problematiek denken wij begin 1984 te kunnen oplossen met het verstrekken van