24 De heer Meijerhof heeft verder nog een opmerking gemaakt over het verschil tussen f. 117.000,en f. 42.000,Ook de heer Boelens is daarop ingegaan. Wij hebben in de raadsbrief gesteld dat de exploitatie-rekening 1982, die de stichting bij ons indiende - de rekening was vrij summier -, een tekort liet zien van f. 42.000,--. Accountancy hebben zich over deze zaak gebogen en daaruit bleek dat het tekort f. 117.000,was. De commissie Odinga heeft dit een apert onjuiste informatie van het stichtingsbestuur genoemd. Van onze kant kunnen wij niet zeggen dat de informatie juist was, maar als er met "apert" wordt bedoeld dat er sprake zou zijn van opzet dan is dat toch ook niet het geval. Analyse van beide reke ningen heeft ons geleerd dat de hoofdoorzaak van het verschil komt doordat in eerste aanleg een bedrag van f. 65.000,aan giften, die bestemd waren voor investeringen, ten gunste van de exploitatie was geboekt. Dit was niet juist en daarom is een en ander ook door de ac countant gecorrigeerd. Er was dus sprake van een boekhoudkundige fout. De heer Boelens heeft de hele gang van zaken nog eens op een rij gezet. Hij heeft aan gegeven waar volgens zijn fractie de kritiekpunten liggen. De heer Boelens heeft ook gezegd dat er een spanningsveld was in het functioneren van aan de ene kant het bestuur en aan de andere kant de werkgroep van deskundigen. Dat is juist geconstateerd. De kwestie ten aan zien van de Phelpsstichting, die een lening van de stichting Paardrijden voor Gehandicapten inbracht, is een trieste zaak. Het gaat hier om een verhaal dat inderdaad in strijd is geweest met de voorwaarden die wij als gemeente ten opzichte van het bestuur hebben gesteld. De slotconclusie van de CDA-fractie is dat er een aantal beoordelingsfouten is gemaakt - dat hebben wij in de stukken ook toegegeven -, ook van de kant van de gemeente. Wij hadden wellicht met elkander moeten accepteren dat - dat had ons duidelijk moeten worden - het ex ploiteren van de manege volgens de opzet zoals de desbetreffende commissie destijds advi seerde in de praktijk niet haalbaar bleek. De heer De Beer en mevrouw De Jong hebben over het openbaar maken van het rapport een kritische opmerking gemaakt, ik heb daar reeds op gereageerd. De heer De Beer heeft ook nog gezegd dat de commissie een aantal vragen onbeantwoord heeft gelaten. Ik wil volstaan met te zeggen dat die constatering op zich zelf juist is, maar op het moment dat bleek dat hier een achterhaalde zaak in het geding was heeft de commissie het ook niet meer nodig gevonden om nog zo diep in te gaan op alles wat verband hield met de voorgeschiedenis. De constatering van de heer De Beer is juist - dat hebben wij ook gemeld - dat de ver houding dagelijks bestuur/algemeen bestuur structureel verkeerd was in die zin dat men de zaak teveel heeft achtergehouden en teveel intern heeft willen regelen als dagelijks bestuur, waardoor naar buiten toe eigenlijk te weinig bleek hoe de situatie er exact voor stond. De opmerkingen van de heer Buurman, mevrouw De Jong en de heer Duijvendak sporen eigenlijk met de opmerkingen van de andere sprekers die stuk voor stuk de vinger hebben gelegd bij de vraag hoe men als gemeente komt met pasklare oplossingen voor het probleem wanneer een instelling niet adequaat blijkt te kunnen functioneren. Over de garanties en de voorwaarden heb ik al een aantal opmerkingen gemaakt. De heer Buurman constateert dat het doek is gevallen. Dat is op zich zelf juist. Iets an ders is dat via dit proces de manege op dit moment geprivatiseerd weer functioneert en weer in een redelijke behoefte, die in Leeuwarden aanwezig is, blijkt te kunnen voorzien. Op de opmerking van mevrouw De Jong over de lening van f. 250.000,— ben ik reeds in gegaan. Zij heeft weinig hoop voor de toekomst ten aanzien van het functioneren van de ge meente voor wat betreft garanties. Ik denk dat wij met elkander nog eens moeten nagaan hoe wij deze procesgang zouden kunnen verbeteren. De heer Duijvendak heeft een aantal opmerkingen gemaakt die met name verband houden met de zijns inziens onvolledige rapportage. Hij heeft ook gezegd dat er met betrekking tot de personeelsproblematiek geen hoor en wederhoor is toegepast en dat de betrokken mensen onvoldoende gelegenheid hebben gehad om ook hun inbreng te leveren en nu met het wat "unheimische" gevoel zitten dat zij te kort zijn gedaan. Op zich zelf moge dat juist zijn. Aan de andere kant denk ik dat het oprakelen van de hele personeelsproblematiek ten aanzien van het toekomstige functioneren weinig uitzicht meer kan bieden. Dat is ook de reden ge weest waarom de commissie gesteld heeft dat zij hier niet verder op in wenst te gaan. (De heer Duijvendak: Wat was dan precies de opdracht van de commissie Odinga?) De opdracht van de commissie stond helemaal in het teken van een mogelijke reanimering van het manege- gebeuren, want het slot bestond uit aanbevelingen voor beheer en exploitatie van de manege in de toekomst. Wij gingen er daarbij vanuit dat het bestaande stichtingsbestuur in staat zou zijn de zaak verder te voeren. Dat was de invalshoek van waaruit de onderzoekscommissie het veld is ingegaan. (De heer Duijvendak: Dat klopt niet. In de raadsbrief staat op de eer ste bladzijde onder de punten a. en b. heel duidelijk dat het gaat over personeelsbeleid. De commissie is ingesteld omdat er juist behoefte aan was dat er niet eenzijdig over het perso neel wordt gesproken, dus niet alleen van de kant van het stichtingsbestuur, maar dat de betrokken mensen ook zelf moeten worden gehoord. Als b. en w. dan het rapport op tafel krijgen, moeten zij zien wat de opdracht was en of de commissie daaraan voldaan heeft. Punt c. is in een veel later stadium door b. en w. aan beide eerdergenoemde punten toegevoegd. 25 Primair was de invalshoek: wat wordt er gezegd over het personeel, wat zijn de problemen geweest en is het ook juist om ook de andere kant te horen. Die andere kant is niet gehoord en dat moet je als college constateren.) Het functioneren van de commissie had geen ander doel dan het bestuur van de stichting Leeuwarder manege weer de mogelijkheden te bieden om verder te gaan met het exploiteren van dit project. Toen de zaak wegslonk had die als zodanig weinig relevantie meer. Ik heb weinig behoefte aan de motie van PAL. Ik hoop ook dat de raad daar geen be hoefte aan heeft. Ik bestrijd, zoals in de motie staat, dat b. en w. de gemeenteraad onvolle dig en slechts passief geïnformeerd hebben over de ontwikkelingen met betrekking tot de manege. Wij hebben op de momenten waarop de zaak rijp was om daarover met elkander van gedachten te wisselen de commissies ingeschakeld. Vanuit de passieve informatie ten aanzien van het manege-gebeuren hebben wij de besluiten van b. en w. van vergadering tot vergade ring op de besluitenlijst opgenomen. Ten opzichte van de raad hebben wij helemaal niets achtergehouden. Ik wil op dit moment hiermee volstaan, mijnheer de voorzitter. De Voorzitter: Het is nu vijf minuten voor half zeven. Is kwart voor acht een aanvaard bare tijd om de vergadering te hervatten? Ik constateer dat dat uw instemming heeft. De Voorzitter schorst, om 18.25 uur, de vergadering tot 19.45 uur.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 13