29
men waren bij de manege - de raad reageerde pas een jaar later dat een algemeen politiek
probleem is, dat blijkbaar de procedures in de gemeente zo langzaam lopen en dat wij daar
met elkaar eens naar zouden moeten kijken. Dat is helemaal geen algemeen probleem. Dit col
lege heeft in dit geval gewoon niet adequaat en alert gereageerd. Het is uitstekend om alge
mene conclusies te trekken, maar dat moet dan wel gebeuren op grond van ervaringen uit
het verleden. Die ervaringen wijzen juist uit dat een en ander helemaal niet zolang had hoe
ven duren, als b. en w. maar alert gereageerd hadden. Dus wel algemene conclusies trekken,
maar dan op het moment dat dat reëel is.
Hetzelfde geldt voor de positie van de waarnemer. Ik vind het uitstekend om daarover
met elkaar te praten in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden. Maar is het wel no
dig om dat naar aanleiding van dit geval te doen? Heeft de waarnemer in dit geval wel zo
slecht gefunctioneerd? Eigenlijk kun je dat niet constateren. Wij hadden op grond van de ge
gevens van de waarnemer namelijk best tijdig en anders kunnen reageren. Er is geen sprake
van om te zeggen: nu moeten wij de positie van de waarnemer aan de orde stellen in de Com
missie voor Bestuurlijke Aangelegenheden, want daar zit hem nou de kneep. Ik ben bang dat
op die manier de positie van de gemeentelijke waarnemer als bliksemafleider in de discussie
gebruikt wordt. Ik ben het er dan ook niet mee eens dat daar alle aandacht naar uitgaat.
Wat doet de wethouder? Wethouder De Vries houdt een heel verhaal waarin hij de on
macht van het college naar voren haalt. Procedures duren nu eenmaal lang - dat heeft de
heer Meijerhof ook gezegd -, cijfers kwamen moeilijk op tafel en nog een aantal van dat soort
zaken. De wethouder geeft in feite aan dat b. en w. de zaak niet meer in hun greep hadden
op het moment dat dat nodig was. Wat zou je dan als b. en w. moeten doen? Of je moet alsnog
stevig ingrijpen - dat hebben b. en w. niet gedaan -, of je zult naar de raad moeten gaan en
moeten vertellen dat het je niet lukt om greep op de zaak te krijgen en vragen wat er nu
moet worden gedaan. B. en w. hebben dat ook niet gedaan. Hadden zij dat wel gedaan, dan
had de raad geweten dat b. en w. hun verantwoordelijkheid niet aan konden. Het college
heeft niet stevig ingegrepen en heeft de zaak laten sloeren. Als je, zoals de wethouder in
eerste instantie heeft gezegd, constateert dat je als college onmachtig bent, dan vind ik he
lemaal dat je aan het eind van je raadsbrief een aantal algemene lijnen had moeten trekken.
Blijkbaar is die situatie dan zo serieus dat je zelfs als b. en w. geen controle meer kunt uit
oefenen, dat je niet op tijd de cijfers op tafel kunt krijgen en dat je dus nodig algemene con
clusies zou moeten trekken. Dat ontbreekt nu juist ten enenmale in de raadsbrief. De wet
houder heeft niet anders dan, naar aanleiding van een opzetje van zijn fractiegenoot, een
aantal algemene lijnen getrokken. In de raadsbrief staat geen woord over algemene conclu
sies die je zou kunnen trekken.
Dan nog een opmerking in de richting van de PvdA. De heer Meijerhof heeft gezegd dat
het niet meer nodig is om in detail op een aantal dingen terug te komen, omdat er sprake is
van een analyse van zaken die al gebeurd zijn. Ja, dat zou het zijn wanneer b. en w. in zou
den stemmen met de conclusies van de commissie Odinga. Het probleem is nu juist dat b. en
w. die conclusies van de hand wijzen. Op het moment dat wij een commissie instellen die
wordt gevraagd een rapport te schrijven en b. en w. wijzen daarna de conclusies die over
hen zelf gaan af, dan kun je toch als raad niet zeggen: och, dat laten wij verder maar lo
pen; leuk van die commissie. Of zeg je daarmee impliciet als PvdA-fractie dat je het eens
bent met de standpunten van b. en w. en dat je de conclusies van de commissie Odinga niet
deelt? Dan vind ik dat je dat hardop moet zeggen. Maar ik vind dat je niet kunt doen alsof
er geen discussie is, omdat een en ander in het verleden is gebeurd. Daarmee doe je ook
geen recht aan de commissie Odinga. Ik snap eigenlijk niet waarom je als raad een dergelijke
commissie instelt, als je daarna de conclusies hier niet serieus bespreekt.
Ik kom tot slot bij de motie. Wij hebben een motie willen indienen waaruit duidelijk wordt
dat wij vinden dat onze fractie en ook andere fracties in de raad niet serieus zijn genomen in
de behandeling van de kwestie met betrekking tot de manege en dat daardoor ook politieke
fouten zijn gemaakt. B. en w. hebben niet alert gereageerd en hebben signalen uit de raad
niet serieus genomen. Wij vinden dat een kwalijke zaak. Daarom hebben wij in de motie vast
gelegd dat b. en w. in het verleden een aantal fouten hebben gemaakt, niet alert gereageerd
hebben, ons onvolledig geïnformeerd hebben, de raad niet actief bij deze zaak betrokken
hebben en dat zij een en ander in de toekomst anders zullen moeten doen. Ik begrijp dat een
aantal raadsleden het daarmee wel eens is, maar het niet nodig vindt om de motie mede te on
dersteunen omdat b. en w. sowieso wel luisteren naar dit soort aanmaningen vanuit de raad.
Ik hoop dat heel erg, maar ik heb dat uit de beantwoording van de wethouder in eerste in
stantie niet kunnen opmaken, omdat hij opnieuw alle, maar dan ook alle fouten van de hand
heeft gewezen. Als dat in tweede instantie opnieuw gebeurt, dan handhaven wij de motie en
hopen wij dat wij steun krijgen van de andere fracties.
De heer De Vries (weth.): Ik begin bij de heer Duijvendak, want ik ben bang dat ik an
ders een aantal dingen vergeet. Het gaat hier om een zaak die op allerlei manieren benaderd
kan worden. Wij hebben, ook in de raadsbrief, duidelijk gesteld dat er in het hele proces
van verschillende kanten fouten zijn gemaakt. Wij zijn ook bereid fouten te erkennen, wan
30
neer die door ons zijn gemaakt. De grootste fout die de gemeente verweten kan worden - ik
heb het daar vanmiddag in eerste instantie ook over gehad - is dat wij ons in de beoordeling
van de vraag of de exploitatie van de manege zonder subsidie überhaupt wel of niet mogelijk
was hebben vergist. Voor de rest verwijs ik naar hetgeen daarover op bladzijde 11 van de
raadsbrief is meegedeeld.
Het valt op dat er bepaalde raadsleden zijn die de raadsbrief met betrekking tot het ge
meentelijk handelen alleen maar negatief interpreteren en suggereren dat wij onze handen in
onschuld wassen. Zo is het niet. Wij zijn verantwoordelijk voor de fouten die door ons ge
maakt zijn en daar wensen wij ook verantwoordelijkheid voor te dragen. Maar er mag naar
mijn gevoel niet van ons gevraagd worden het boetekleed aan te trekken voor abstract han
delen c.q. verklaringen die door de heer Duijvendak wel worden gesuggereerd maar niet con
creet worden waargemaakt.
De commissie Odinga is door b. en w. ingesteld. Als de heer Duijvendak zegt dat de raad
niet tijdig is geïnformeerd, dan is dat niet waar. Wij hebben de Commissie voor de Financiën
en de Commissie voor Sport en Recreatie op 10 december 1984 geïnformeerd omtrent allerlei
situaties waarmee de manege te kampen had. Toen is heel nadrukkelijk aan de commissies ge
vraagd wat hun mening was ten aanzien van de opstelling van b. en w. dat er geen sprake
moest zijn van verdere subsidieverlening aan de manege. De commissies hebben adhesie be
tuigd met die opstelling. (De heer Van der Wal: U hebt in december informatie verstrekt. In
september is in de commissie expliciet om informatie gevraagd. Achteraf bleek dat op dat mo
ment alle informatie al aanwezig was. Waarom heeft het college in september niet reeds alle
informatie verstrekt? Een van de rechten van de raad is namelijk om informatie te vragen.
Achteraf bleek dat die informatie reeds aanwezig was. Waarom is er toen niet geantwoord en
is er met het antwoord gewacht tot december? Toen waren er al weer drie maanden verloren
gegaan.) Toen de commissies in december 1984 b. en w. volgden was dat een duidelijke indica
tie en meteen ook een beslissing, want op dat moment wisten wij dat de manege op deze voet
niet verder zou kunnen functioneren. Wij hebben de zaak in die richting laten verlopen. (De
heer Van der WalDat wist u allemaal niet in september? Toen was een en ander nog een
open vraag.) (De heer Meijerhof: Mijnheer de voorzitter, voor de duidelijkheid is het mis
schien beter als de heer Van der Wal eerst even de vragen citeert die destijds gesteld zijn,
want dan weet iedereen waar het over gaat. Ik heb namelijk de indruk dat er bepaalde din
gen gesuggereerd worden.) In september 1984 ging het om informatieverstrekking en een
adviesaanvraag inzake het faillissement c.q. de subsidiëring. In december daaraanvolgend
ging het om de behandeling van het rapport van de commissie Odinga.
Mevrouw De Jong sluit zich aan bij de kritiek van de kant van PAL. Zij is ook bereid de
PAL-motie te ondersteunen. Het is kennelijk moeilijk om duidelijk te maken waar het om ging
toen in mei vorig jaar besloten werd om de zaken te laten rusten en er niet op in te gaan. Wij
gingen inderdaad uit van de veronderstelling dat een manege in de zomermaanden aanmerke
lijk goedkoper kan functioneren dan in de wintermaanden, onder andere wat betreft de ener
gievoorziening. (Mevrouw De Jong: Maar toch niet bij een dergelijk exploitatie-tekort en bij
4,5 ha grond en welgeteld 41 paarden? Het exploitatie-tekort kun je in ieder geval in even
wicht brengen.) De gewoonte was dat in de zomermaanden een aantal pensionpaarden met
particulieren de provincie introk. Het ging in dit geval niet om 41 paarden, maar om een
aanmerkelijk kleiner aantal. Vandaar dat een en ander helemaal geen probleem leek te
zijn.
Als er nu gezegd wordt dat er ingegrepen had moeten worden, dan vraag ik mij af waar
bij dan ingegrepen had moeten worden. De beslissing die wij genomen hebben ten aanzien
van de weigering om te subsidiëren was geen beslissing die het proces van faillissement
heeft ingeluid. Wij hoopten door middel van een periode van surséance van betaling duide
lijkheid te krijgen ten aanzien van de vraag of er nog een reddingsmogelijkheid zou zijn.
Welnu, toen de curator deze zaak onder handen kreeg bleek dat niet het geval te zijn. Uit
dien hoofde hebben wij dus op dat moment een verkeerde inschatting gemaakt.
De heer Meijerhof heeft een aantal punten genoemd. Het is juist dat op het moment dat
de positie van waarnemers in het algemeen aan de orde wordt gesteld deze door hem genoem
de zaken opnieuw kunnen worden behandeld, omdat ze van elkaar afhankelijk zijn.
Ik herhaal nogmaals dat het in de praktijk niet gemaKkelijk is om ten aanzien van subsi
diëring sluitende spelregels te maken, waardoor het mogelijk is om met betrekking tot gesub
sidieerde instellingen in te grijpen. Juist de heer Van der Wal moet op dit stuk van zaken
een van de best geïnstrueerde raadsleden zijn. Wanneer een instelling eenmaal op het hellen
de vlak zit, is het in de praktijk verschrikkelijk moeilijk om de zaak weer terug te breien en
weer gezonde uitgangspunten te vinden. (De heer Van der Wal: Het is vaak zo dat men zich
ik was trouwens geen bestuurslid van de instelling waar de wethouder op doelt, maar be
roepskracht - door te trachten de zaak financieel gezond te houden bepaald niet populair
maakt. De wethouder kan zich misschien nog herinneren dat ik twee jaar voordat het zaakje
teloor ging gedwongen werd te vertrekken.) Een bewijs hoe moeilijk een dergelijke kwestie
is. (De Voorzitter: Ik begrijp dat de heer Van der Wal in de verdediging gaat.) (De heer