57
verklaren, behalve dan dat de brief na eerstgenoemde datum is geschreven en de normale
behandeling heeft gevolgd. Ik zie daar geen enkel probleem in.
De heer Buurman heeft opgemerkt dat een stevige opmerking of reprimande, mede in
verband met een eventuele precedentwerking, op zijn plaats zou zijn geweest. Het hangt er
uiteraard van af hoe je bepaalde dingen zegt. U heeft het verslag van de vergadering die ik
met het bestuur gehad heb kunnen lezen. Daarin staan enkele opmerkingen die niet voor
tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Het college heeft gemeend om met de opmerking, die in de
raadsbrief staat en die kennelijk voldoende duidelijk is geweest, ook voor de raadsleden
IJestra en Buurman, om te ontdekken dat hier iets irreguliers heeft plaatsgevonden, te kun
nen volstaan. Dat was voor ons duidelijk genoeg.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 23 (bijlage nr. 131).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 2t (bijlage nr. 151).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Beschikbaar stellen krediet voor de tussenschoolse op
vang.
De heer Siemonsma: Wij hebben waardering voor het feit dat het college zich het lot van
de tussenschoolse opvang aantrekt en wel omdat wettelijk gezien alleen gelegenheid hoeft te
worden gegeven voor het in de middagpauze overblijven op school. Het college komt nu met
een ondersteunende maatregel ten behoeve van deze opvang nu blijkt dat deze toch hier en
daar moeizaam van de grond komt.
Ik wil eerst ingaan op de conclusies die het college trekt ten aanzien van de knelpunten
die de voorwerkster in haar rapport heeft vermeld. Wij onderschrijven de conclusie dat uit
dat verslag kan worden geconcludeerd dat het welslagen van het opzetten en instandhouden
van de tussenschoolse opvang afhankelijk is van de inzet van alle bij de school betrokkenen,
zowel ouders als personeel. Het is begrijpelijk dat het college de tussenschoolse opvang wil
overlaten aan de medezeggenschapsraden. De crux zit dan wel in het begrip "overlaten aan",
dat gebruikt wordt in plaats van "opdragen aan" de medezeggenschapsraden. Het is naar
onze mening een goede gedachte, maar wij vragen ons wel af of dit formeel wel kan. Wat doet
het college als een medezeggenschapsraad zich deze taak niet wil aantrekken dan wel het
krediet op een andere wijze aanwendt? Verder verwacht het college dat door het beschikbaar
stellen van een vergoeding het tekort aan opvangkrachten afneemt. Dat is ook de conclusie
van de voorwerkster geweest; zij kwam alleen uit op andere aanbevelingen. Het verband van
het collegevoorstel hiermee is onzes inziens slechts in de verte aanwezig. Het voorstel van
het college zou naar ons idee dan ook geen oplossing kunnen bieden voor het grootste knel
punt, namelijk de continuïteit. Er wordt weliswaar een goed bedoeld voorstel gedaan, maar
wij denken toch dat naar meer structurele oplossingen moet worden gezocht. Onze conclusie
is dan ook dat het voorstel nog niet rijp genoeg is en onvoldoende doordacht met de betrok
kenen. Ik wil wat dit betreft verwijzen naar allerlei gedachten die in de Commissie voor het
Onderwijs ten aanzien van de raadsbrief naar voren zijn gebracht. Een en ander valt ook
mee te illustreren aan de hand van een opmerking over de subsidie aan scholen voor speciaal
onderwijs. Onzes inziens is er geen bezwaar om het speciaal onderwijs te stimuleren, maar
wij vragen ons wel af wat de reden is om dit te doen met betrekking tot de tussenschoolse
opvang. Immers in de bekostiging van het speciaal onderwijs wordt hierin tenminste gedeel
telijk of zelfs geheel voorzien.
Wij hebben gemeend deze kanttekeningen te moeten verwoorden in een motie. Die luidt
als volgt
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 22
april 1985,
overwegende
- dat het voorgestelde krediet voor de tussenschoolse opvang een
stimulans vormt bij het tot stand brengen en in stand houden van
voldoende tussenschoolse opvang;
- dat het voorgestelde krediet onvoldoende tegemoet komt aan de
noodzakelijk geachte maatregelen zoals geformuleerd in het evalu
atierapport van de voorwerkster en door het overleg van tussen
schoolse opvangvoorzieningen;
- dat het grootste knelpunt, namelijk de continuïteit in de opvang,
door het voorgestelde krediet niet wordt ondervangen
verzoekt b. en w.
58
- de mogelijkheden van nadere maatregelen te onderzoeken in over
leg met de tussenschoolse opvangvoorzieningen die de continuïteit
in deze voorzieningen beter garanderen of ondervangen, zoals
bijvoorbeeld de invoering van een continu-rooster
- de bevindingen van dit onderzoek aan de raad voor te leggen.
De motie is mede-ondertekend door de heer Duijvendak. (De Voorzitter: De motie is voldoen
de ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.
De heer Boelens: Het college doet een voorstel om een bedrag ter beschikking te stellen
van de medezeggenschapsraden, die dat dan weer als een soort stimuleringsbijdrage kunnen
gebruiken voor vrijwilligers die voor tussenschoolse opvang zorgdragen. Het principe zoals
dat in de wet is vastgelegd is dat de school het lokaal levert en de ouders de opvang verzor
gen. Dit voorstel kan als een kleine inbreuk daarop worden gezien, waartegen wij geen be
zwaar hebben. Tijdens de behandeling in de Commissie voor het Onderwijs - de heer Siemon
sma heeft er ook al op gewezen - werd een aantal aanbevelingen door mevrouw Twijnstra ge
daan met betrekking tot de tussenschoolse opvangprojecten en hoe die geconcretiseerd zou
den kunnen worden. Daarbij werd een aantal punten genoemd, zoals het aanstellen van vaste
krachten, stedelijk coördinatiepunt enz. Deze voorstellen werden staande de vergadering ge
daan. Wij hebben toen voor de opstelling gekozen een collegevoorstel dat op deze aanbevelin
gen ingaat af te wachten.
De heer Bron: Er is vanavond al een flinke aanslag gepleegd op het zitvlees en de con
centratie. Ik zal het dan ook kort houden.
Met ingang van september 1983 is een nieuw artikel toegevoegd aan de Kleuteronderwijs
wet en de Lager-onderwijswet 1920. De bedoeling van deze wetswijziging is dat het overblij
ven tussen de middag in goede banen wordt geleid. Als er behoefte bestaat aan opvang, dan
moet er een adequate voorziening zijn. Bij het ontstaan van die behoefte kan men het begrip
"vrouwenemancipatie" gebruiken, men kan ook wijzen op de financiële noodzaak in een aantal
gezinnen. Vergelijkt men schooltijden met de werktijden in het arbeidsleven en met studietij
den bij bijvoorbeeld volwasseneneducatie, dan ziet men nogal wat verschillen die vooral tus
sen de middag problemen geven. Ook kan de weg van huis naar school als argument worden
gehanteerd. Op de wetswijziging heeft het college op aandrang van de raad ingespeeld op
een wijze die uitstijgt boven de wettelijke verplichtingen. Er is een onderzoeksperiode ge
weest met professionele ondersteuning van een voorwerkster. Ook het nu voor ons liggende
voorstel geeft blijk van een positieve benadering van de tussenschoolse opvang. Hier passen
woorden van waardering die voorgaande sprekers ook al hebben geuit. Toch leeft bij ons de
vrees dat, ondanks de financiële bijdrage aan de scholen, een opvang waarbij continuïteit
gewaarborgd is nog lang niet is bereikt. Deze vrees is mede gebaseerd op een onderzoek van
het Research Instituut voor het Onderwijs in het Noorden (RION) uit 1981 en een aantal re
cente publikaties van de Stichting Tijd voor school over tussenschoolse opvang. Bij het vin
den van een oplossing voor de problematiek met betrekking tot de middagpauze is in veel
steden met name het continu-rooster naar voren gekomen als ideale schooltijdregeling voor
een groot deel van de ouders. De schooltijden die wij in Nederland sinds jaren kennen zijn
op begrijpelijke gronden tot stand gekomen. Wie echter de maatschappelijke ontwikkelingen
van de laatste decennia overziet kan niet anders dan de gevolgtrekking maken dat een ei
gentijdse regeling van de schooltijden dringend nodig is. Er komen evenwel ook andere as
pecten aan de orde als men streeft naar een continu-rooster. Het gaat in het kader van deze
reactie op de raadsbrief te ver om alle voor's en tegen's tegen elkaar af te wegen. Toch is
zo'n inhoudelijke discussie onzes inziens zeer waardevol om tegen die achtergrond een conti
nu-rooster al of niet te betrekken bij de oplossingsmogelijkheden voor de tussenschoolse op
vang. Het is vanuit die overweging voor de hand liggend om de motie van PAL te ondersteu
nen, maar wel met een restrictie. Wij willen de tweede overweging namelijk niet interpreteren
als "dan moet er meer geld komen voor tussenschoolse opvang", hetgeen er in wezen wel uit
naar voren komt. Wij verzoeken de indieners van de motie dan ook deze overweging achter
wege te laten om alle misverstanden rond toekomstige financiering van tussenschoolse opvang
weg te nemen.
De heer Buurman: Op 17 september 1983 is een wet in werking getreden, die voor
schrijft dat leerlingen van kleuterscholen en lagere scholen tussen de middag op school moe
ten kunnen overblijven. Het bevoegd gezag, aldus de wettekst, stelt leerlingen in de gele
genheid onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school
door te brengen. De kosten die er uit voortvloeien komen voor rekening van de ouders,
voogden of verzorgers. Indien leerlingen van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste volzin,
gebruik maken, draagt het bevoegd gezag zorg voor een verzekering tegen wettelijke aan
sprakelijkheid. Wie betaalt dus de kosten? De ouders van kinderen die van de overblijfvoor
ziening gebruik maken. Toepassing van het profijtbeginsel dus. Gemeenten, in de rol van de