12
men zich als gemeentebestuur bezint op de vraag hoe bepaalde zaken sneller kunnen worden
gedaan. Ook moeten instellingen die de dupe van een dergelijke trage besluitvorming kunnen
worden op de hoogte zijn van wat er zich allemaal afspeelt.
Als vierde punt heb ik genoemd het instellen van een onderzoek. Ik moet er bij zeggen
dat ook door onze fractie naar voren is gebracht dat er een onafhankelijke commissie moest
komen. Achteraf is echter duidelijk geworden dat het in dit geval een complexe en omvang
rijke materie betreft. Twee elementen komen dan ook duidelijk naar voren. In de eerste
plaats de hoeveelheid tijd die de commissie nodig heeft gehad. Op 17 januari 1984 is de com
missie door b. en w. ingesteld en op 8 oktober 1984 wordt het rapport uitgebracht. Een en
ander heeft consequenties gehad, ook voor het stichtingsbestuur. In november 1983 kwam
het stichtingsbestuur al met voorstellen bij het college, omdat de financiële situatie zo slecht
was dat er organisatorische maatregelen moesten worden genomen. Kort samengevat kwam
het voorstel er op neer: werken met vrijwilligers. Daartoe is echter helemaal geen aanzet ge
geven. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dat komt omdat het college op het moment dat de
garantie van de f. 250.000,speelde - op dat moment werd ook de onafhankelijke commissie
ingesteld - wilde afwachten welke aanbevelingen de commissie op tafel zou leggen. Daar loopt
een lange periode overheen. Gerekend vanaf maart 1983 tot oktober 1984 toen het eindrap
port ter tafel kwam is toch anderhalf jaar. In die tijd is er dus niets gebeurd. De afloop van
de hele story kennen wij: het faillissement was daar.
Ik mis in het preadvies van het college dus eigenlijk de les die wij hieruit kunnen leren,
niet alleen wat betreft de Leeuwarder manege maar ook wat betreft alle andere instellingen
waarvoor wij garanties afgeven en waar waarnemers zijn. Eerlijkheidshalve moet ik er bij
zeggen dat dit financiële fiasco voor de gemeente een uitzondering is. In de meeste gevallen
vallen wij geen buil. Het is echter mijns inziens goed lering te trekken uit het stuk geschie
denis dat voor ons op tafel ligt.
Ik wil toch nog even ingaan op de werkwijze van de commissie. In het preadvies is het
college vrij kritisch over het rapport. Een en ander wordt redelijk vriendelijk verpakt, maar
men is vrij kritisch. Frappant vind ik hetgeen in het besluit van januari 1984, waarin wordt
aangegeven dat het college de commissie instelt, wordt gesteld. Daarin schrijven b. en w. na
overleg met de andere betrokkenen, dus het personeel en het stichtingsbestuur: "Teneinde
tot een meer objectieve beoordeling van de ontstane situatie te kunnen komen zonder inbreuk
te maken op de privacy van de er bij betrokken personen, achten wij het instellen van een
onafhankelijke onderzoekcommissie in dit stadium gewenst. Deze commissie dient een onder
zoek te doen naarIk hoef dat niet allemaal voor te lezen, want dan volgt hetgeen in de
voor ons liggende raadsbrief onder a, b en c staat vermeld.
Waar het hier met name om gaat is het punt van de privacy. Het gevolg van het rapport
is mijns inziens echter juist geweest dat geen rekening is gehouden met de privacy. Een en
ander heeft het college weer in een heel ander probleem gebracht. Er lag een rapport. Het
college heeft terecht gezegd dat dit rapport integraal niet kan worden gepubliceerd. Daar
mee liep het college natuurlijk weer het risico dat het iets te verbergen had. Daardoor ont
stond er weer een heel nieuwe discussie. De vraag die ik hieraan zou willen koppelen is: Zijn
aan de onafhankelijke commissie alleen de punten a, b en c genoemd of is het element van de
privacy en dergelijke ook naar voren gekomen? Als dat het geval is - ik neem aan dat het zo
is -, dan kunnen wij dus kritiek hebben op het rapport.
Een ander punt dat naar voren komt is het volgende. Het college zegt in zijn verweer
dat de kosten uit de hand zijn gelopen maar dat de inkomsten reëel waren begroot, omdat
achteraf bleek - het gaat dan met name over het jaar 1982 - dat de begrote inkomsten rede
lijk in overeenstemming waren met de werkelijke inkomsten. Uit de rapportage maar ook uit
de behandeling in de commissie blijkt dat de commissie niet alle stukken waarover het college
beschikte heeft gehad. In het rapport van de commissie staat dat het bestuur zegt dat de in
komsten wat teruglopen en dat de verwachtingen wat te hoog zijn geweest doordat mensen
die paarden buiten de stad hebben niet naar de Leeuwarder manege zijn gekomen, waardoor
alles wat tegenvalt. De opmerking wordt dan gemaakt dat de gedetailleerdheid niet kan wor
den onderzocht, omdat daartoe de gegevens ontbreken. In het verweer van het college wordt
echter de indruk gewekt dat het wel over die détailgegevens beschikt. Bovendien wordt door
het college vrij aannemelijk gemaakt dat de kosten de oorzaak van een en ander zijn geweest.
Een vraag die in de betreffende commissie naar voren kwam was: Heeft de onafhankelijke
commissie over alle stukken kunnen beschikken? Misschien een heel moeilijke vraag in de
richting van het college, maar omdat wij er in de commissievergadering niet uit zijn gekomen
stel ik hem toch maar.
Mijn laatste opmerking heeft betrekking op de beeldvorming. Het stichtingsbestuur geeft
over 1982 een tekort op van f. 42.000,terwijl het accountantsrapport over datzelfde jaar
een tekort aangeeft van f. 117.000,Een verschil van f. 75.000,Nu kan gemakkelijk de
beeldvorming ontstaan dat het stichtingsbestuur het gemeentebestuur om de tuin leidt. In
het preadvies staat op bladzijde 10: "....is er naar onze stellige overtuiging geen sprake
van enige vorm van kwade trouw in het door het bestuur gevoerde beleid en beheer." Het
13
bestuur had er dus geen enkel belang bij het verschil van f. 75.000,te voorschijn te tove
ren. Wat is dan wel de reden van dit verschil? Dat blijft in het vage hangen. Ik zou mij kun
nen voorstellen dat het antwoord op die vraag kan worden gevonden in de vier hoofdvragen
van mijn betoog. Zoals ik al heb gezegd moet voor een instelling van een dergelijke omvang
en met een dusdanige omzet aan geld een goed en professioneel administratief beleid worden
gevoerd. Of het antwoord op genoemde vraag inderdaad kan worden gevonden in de vier
hoofdvragen van mijn betoog is een gissing van mijn kant. Het antwoord kan er mijns inziens
komen als ik de verklaring van die f. 75.000,zou weten.
Kortom, een en ander is een achterhaalde zaak. Toch denk ik dat er een aantal punten
is waarvan wij iets kunnen leren. Daarop gaat het college in de raadsbrief niet in. Gelukkig
heeft de wethouder tijdens de behandeling van deze kwestie in de commissie gezegd dat de
functie van waarnemer in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden aan de orde zal
worden gesteld. Wij zijn daar blij mee. Hopelijk zal een en ander dusdanig ruim van opzet
zijn dat ook de drie andere punten die ik heb genoemd in die commissie onder de loep zullen
worden genomen.
De heer Boelens: Voor ons ligt het preadvies met betrekking tot het rapport van de on
afhankelijke commissie Leeuwarder manege, de commissie Odinga. In deze raadsbrief worden
achtereenvolgens de opdrachten afgehandeld die aan de commissie zijn verstrekt. In de eer
ste plaats is aan de commissie verzocht een onderzoek in te stellen naar de organisatorische
en personele situatie van het complex manege/kinderboerderij/natuureducatief centrum. Ik
wil wat deze opdracht betreft even in de geschiedenis duiken en met name dan kijken naar de
gemeentelijke betrokkenheid bij de totstandkoming van de manege. Het is een goede zaak dat wij
deze kwestie in de openbaarheid behandelen, omdat destijds de beslissingen ook in het openbaar
zijn genomen. Wij kregen in de raadsvergadering van 24 november 1980 een voorstel van het
college om een bijdrage a fonds perdu van f. 590.000,te verlenen in het kader van de ge
meentelijke medewerking bij de totstandkoming van de manege. Tevens werd voorgesteld om
als gemeente garant te staan voor een aan te gane geldlening van f. 500.000,en om het
recht van opstal te verlenen. Uitgangspunt was toen dat de manege zonder gemeentelijke
subsidies met een sluitende exploitatie zou moeten kunnen draaien. Het is niet de eerste keer
dat de gemeente garant staat voor geldleningen; mevrouw Brandenburg heeft dat in de com
missievergadering ook gezegd. De ene keer loopt de garantstelling goed af, de andere keer
loopt die minder goed af, zoals in dit geval met betrekking tot de lasten die voor de gemeen
te uit deze zaak voortvloeien. Op dat moment heeft de raad het risico genomen voor de ver
liezen die uit de exploitatie zouden voortvloeien. Ik wil hierbij ook in herinnering roepen de
door de heren Pruiksma en Miedema van onze fractie ingediende motie tegen het garanderen
van lasten voortvloeiende uit de geldlening.
In een brief van 24 maart 1983 van het stichtingsbestuur werd het college gevraagd om
een geldlening van f. 150.000,te garanderen, teneinde de liquiditeitspositie te verbeteren.
In de raadsbrief op bladzijde zes schrijft het college dat deze brief het eerste signaal was
dat aanleiding gaf om een diepgaand onderzoek in te stellen naar de financiële positie van de
stichting. Bij deze brief werd een voorlopige summiere exploitatierekening over 1982 gevoegd
- de heer Meijerhof is hier ook op ingegaan - die een tekort liet zien van f. 42.000,In ju
ni, dus een paar maanden later, werden de aanvullende gegevens van het stichtingsbestuur
gecomplementeerd met het accountantsrapport. Dit accountantsrapport gaf aan dat het tekort
over 1982 niet op f. 42.000,maar op f. 117.000,becijferd moest worden. Ik zeg dit omdat
in de tijd een aantal zaken snel op elkaar volgden. In de betreffende raadsvergadering heeft
de raad ingestemd met het voorstel van het college om de bfoef van 24 maart 1983 van het
stichtingsbestuur voor preadvies aan te houden en de rapportage af te wachten over de si
tuatie van het stichtingsbestuur.
Deze rapportage resulteerde uiteindelijk in een voorstel aan de gemeenteraad - de raads
vergadering was in februari 1984 - voor het verstrekken van een bijdrage van f. 250.000,
Onze fractie is alleen met dat voorstel akkoord gegaan vanwege het feit dat wij toen als
voorwaarde konden stellen dat een recht van hypotheek gevestigd moest worden om zodoende
zeggenschap te krijgen ten aanzien van het voortbestaan van de manege. In de rapportage
van het stichtingsbestuur werd het voorstel gedaan om een nieuwe beheersstructuur te rea
liseren en f. 250.000,aanvullend ter beschikking te stellen.
Vanuit de afdeling Welzijn is een rapportage, gedateerd één februari 1984, gestuurd aan
de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. In deze rapportage werd reeds melding gemaakt
van fouten, die ook in de raadsbrief worden genoemd, op het terrein van het management.
Tevens werd geconstateerd dat de exploitatie van de manege in deze setting niet kostendek
kend was te maken. Ook werd gememoreerd dat instandhouding van de manege indien moge
lijk de voorkeur bleef behouden. Wij vinden, en hebben dat ook altijd gevonden, dat deze
voorziening op het terrein van de paardesport toch getoond heeft in een behoefte te voor
zien, niet in de laatste plaats voor een vrij omvangrijke groep gehandicapten die daarvan
gebruik maakten.
Na aandrang en op voorstel van het stichtingsbestuur heeft het college besloten om een