14 onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen. De heer Meijerhof heeft al gezegd dat er sprake is van een achterhaalde zaak. De instelling van de onderzoekscommissie werd slechts zinvol geacht als besloten werd tot voortzetting van de activiteiten van de manege in gewij zigde opzet. Tevens gold daarbij nog steeds als voorwaarde - de raad had dat ook al eerder vastgesteld - dat er naar gestreefd moest worden de exploitatie van de manege voort te zet ten zonder dat dat consequenties had in de zin van een financiële bijdrage van de manege. De commissie O din ga heeft een aantal kanttekeningen geplaatst met betrekking tot de gevol gen van een en ander. Het college is daar in de raadsbrief op ingegaan. Ik zal een beperkt aantal kanttekeningen de revue laten passeren, omdat de raadsbrief op dit punt vrij volledig is. De eerste kanttekening betreft het verschil van f. 75.000,waarover de heer Meijerhof ook een vraag heeft gesteld. Ik zou graag willen dat de wethouder hier nog wat nader op in gaat Verder wordt er een aantal constateringen gedaan en worden, zo zie ik dat tenminste, bepaalde dingen erkend door het college. De commissie Odinga constateert dat het college van b. en w. op 29 mei 1984 besloten heeft geen nadere beslissing te nemen over de door de commissie aangeboden informatie. Op bladzijde 7 van de raadsbrief staat namelijk ook: "Naar aanleiding van de analyse daarvan hebben wij - hoewel uit de overgelegde stukken was af te leiden dat er een uitzichtloze situatie dreigde - op 29 mei 1984 besloten dat geen nadere be slissing omtrent deze materie moest worden genomen alvorens de eindrapportage van de in gestelde onafhankelijke commissie aan ons beschikbaar zou zijn." Ik zou de wethouder willen vragen ook op deze beslissing van het college nog nader in te gaan. Op 17 augustus 1984 volgde de surséance van betaling en op 11 september 1984 het faillissement. Het college is aan onze wensen tegemoet gekomen door uitvoerig op de betrokkenheid van de gemeente in deze zaak in te gaan. Wij zijn het volledig eens met de door het college gekozen benadering. Het college heeft namelijk steeds benadrukt dat het wenselijk is dat er een manege-voorziening aanwezig is in de stad Leeuwarden en dat er geen sprake mag zijn van een bijdrage in de exploitatiekosten van de manege. Dan een aantal kanttekeningen bij de aanmerkingen op het bestuursbeleid. Ik ben het eens met het college dat het personeelsbeleid een zaak is van het stichtingsbestuur. Het is ons inziens niet de taak van de raad om daar uitvoerig bij stil te staan. Wij constateren verder dat het college met de commissie van mening is dat het te betreu ren is dat het bij het Ministerie van Landbouw en Visserij aanwezige verslag van het onder zoek naar de rentabiliteit van manegebedrijven in den lande niet bekend was bij de gemeente Leeuwarden. Dit is ook een punt dat het college erkent. In die zin gaat het college ook in op de kritiek die geleverd wordt in het rapport van de commissie Odinga. Verder gaat het college in op de kritiek van de commissie wat betreft het beheer van het stichtingsbestuur. B. en w. stellen dat het op zijn minst discutabel is of het bestuursbesluit, waarbij het sectiebestuur manege, waarin deskundigheid op het gebied van maneges aanwe zig was, wordt opgeheven, moet worden betreurd. Wij kunnen het wel eens zijn met de visie van het college dat er op een gegeven moment binnen een bestuur een spanning kan ontstaan tussen een idee dat er bestaat ten aanzien van optimalisering van voorzieningen en de ver antwoordelijkheid van het bestuur ten aanzien van kostenbeheersing. In die zin is het moei lijk een uitspraak te doen over het opheffen van het sectiebestuur manege. Er wordt verder geconstateerd dat de financiële verslaglegging te wensen overliet. Het college erkent dat er zeker van enige onzorgvuldigheid in het financieel-administratieve be heer gesproken moet worden. Het college staat achter de kritiek van de commissie "dat het bestuur zonder onze toestemming kapitaal bij derden heeft opgenomen (f. 25.000,bij de Phelpsstichting), een rekening-courant krediet heeft opgenomen ondanks ons uitdrukkelijke afwijzen daarvan en met de Stichting Paardrijden voor Gehandicapten een overeenkomst van geldlening is aangegaan in plaats van met de Phelpsstichting, terwijl wij op verzoek van het bestuur toestemming hadden verleend om deze met laatstgenoemde stichting af te sluiten". Het college keurt die opstelling van het bestuur ten stelligste af. Het voorgaande heeft ove rigens niets toe- of afgedaan aan de besluitvorming die zich voltrokken heeft. Ik kom dan bij het instituut van de gemeentelijke waarneming en bij de besluitvorming die zich aan die gemeentelijke waarneming heeft onttrokken. Wij willen de positie van de ge meentelijke waarnemer niet centraal stellen bij de behandeling van dit raadsvoorstel. Wij denken dat de rapportage naar het college toe voldoende is geweest. Ik kom dan nu bij de slotconclusie van de raadsbrief. Op een gegeven moment kun je stellen wat het verschil is tussen het verlenen van een garantie en het verlenen van een subsidie. Wanneer je een subsidie gaat verlenen dan kun je aan instellingen een aantal voor waarden stellen; die voorwaarden hebben wij opgenomen bij de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening. De intentie van de voorwaarden die in de subsidieverordening zijn op genomen, kun je ook tot uiting laten komen in de voorwaarden die je formuleert bij het ver lenen van een gemeentegarantie. Blijft natuurlijk het feit dat je, wanneer je aan een rechts persoon - bijvoorbeeld een stichting of een vereniging - verantwoording gaat vragen, niet in het beleid in kunt grijpen. Wanneer wij het dus hebben over het ontbreken van gegevens 15 over besluitvorming die zich onttrekt aan de gemeentelijke waarneming, dan zou je hoogstens het betreffende bestuur, door middel van de gesloten overeenkomst met betrekking tot het verlenen van de gemeentegarantie, kunnen vragen: hebben wij alle gegevens in huis, heeft u besluiten genomen die relevant zijn voor de informatie die wij nodig hebben en zoals wij die ook gevraagd hebben? Het college stelt in de slotconclusie dat er in het gehele proces beoordelingsfouten zijn gemaakt. Ik vraag mij af door wie. Het bestuur krijgt er in deze raadsbrief fiks van langs. Hier en daar erkent het college kritiek die door de commissie Odinga is genoemd. Zelf heb ik al genoemd het verlenen van de gemeentegarantie in 1980. Ik weet echter niet of er wat dat betreft sprake is van een beoordelingsfout; dat is aan de raad. Dit is onze reactie in eerste termijn, mijnheer de voorzitter. De heer De Beer: Wij vinden het eigenlijk onbegrijpelijk dat het college van b. en w. op deze wijze het rapport van de onafhankelijke commissie Leeuwarder manege openbaar heeft gemaakt. De Commissie voor Sport en Recreatie en de Commissie voor de Financiën waren voor zoveel mogelijk openbaarheid, maar - en dat blijkt ook duidelijk uit de notulen van de gezamenlijke vergaderingen - niet voor het laten weghalen van de namen en het integraal la ten staan van de rest van het rapport. Een ieder die ook maar enigszins op de hoogte is met het manege-gebeuren kan probleemloos de namen invullen. Met een beetje goede wil had een en ander wel wat eleganter opgelost kunnen worden. In de raadsbrief wordt een opsomming gegeven van alle financiële tekorten die in de loop der jaren zijn ontstaan. In 1981 was het tekort f. 18.000,maar dat was een aanloopverlies. In 1982 blijkt uiteindelijk het tekort f. 117.000,te zijn en dat was al bekend op 31 mei 1983. In augustus 1983 was al bekend dat het exploitatie-overzicht over het eerste halfjaar 1983 een tekort zou opleveren van ruim f. 150.000,Nog steeds grepen b. en w. niet in. Ook de commissies die hierbij betrokken waren werden niet of nauwelijks geïnformeerd. B. en w. be sloten tot nader overleg en dat was het dan. Met de toen opgedane kennis werd een lening van f. 250.000,nodig geacht om de zaak te redden. Maar viel er toen nog iets te redden? Of was het kalf al verdronken? Op 15 februari 1984 werd de onafhankelijke commissie geïnstalleerd. De vraag is nu: was dat niet te laat en waarom is dat niet eerder gebeurd? Op 9 mei 1984 en via een nota van 24 mei 1984 wordt het college van b. en w. gewezen op de uitzichtloze situatie van de manege. Het college stond er bij en keek er naar, maar er ge beurde verder nog niets. Op dat moment ging het college zich verschuilen achter het rap port dat nog niet eens was verschenen. En dat, mijnheer de voorzitter, terwijl een faillisse ment op dat moment onafwendbaar was. Hoe wij het wenden of keren, een vroegtijdiger in grijpen zou ons veel geld en ellende hebben bespaard. Op de bladzijden 5 en 6 van het Rapport van Onderzoek naar de gang van zaken bij de Manege/Kinderboerderij en Natuureducatief Centrum staan een aantal conclusies die niet of nauwelijks onderbouwd zijnterwijl juist van een commissie verwacht mag worden dat dat wel gebeurt. Ik zal niet alle conclusies noemen, maar één is bijvoorbeeld: "Verwacht werd dat de Leeuwarder ingezetenen, die paardreden in één van de verschillende maneges rondom Leeu warden en een eigen paard aldaar in pension hadden, gebruik zouden gaan maken van de fa ciliteiten van de Leeuwarder manege. Deze verwachting is bij lange na niet uitgekomen." Dit is een leuke constatering, maar je zou van de commissie hebben mogen verwachten dat zij een en ander zou hebben uitgezocht, want dat is interessant om te weten. Een andere con clusie is: "De verwachting, dat de exploitatie van het restaurant een flink overschot zou op leveren ten gunste van de totale exploitatie van de manege is lang niet bewaarheid. Het te gendeel bleek eerder het geval." Dit is een conclusie, maar het is interessant om te weten waarom de exploitatie van het restaurant geen flink overschot heeft opgeleverd. Zo zijn er een fiks aantal vragen die allemaal onbeantwoord zijn gebleven. Waarom hebben b. en w. niet vanaf het begin aangedrongen op volledige verslaggeving op alle gebied? Het is natuurlijk gemakkelijk om achteraf te zeggen dat dat niet gebeurd is en dat dat niet nodig is, maar er was wat dat betreft wel een afspraak. Waarom hebben b. en w. niet ingegrepen toen het bestuur zonder hun toestemming leningen heeft afgesloten. Alle maal vragen waarop ook in het rapport nauwelijks of geen antwoord is gegeven. In de raadsbrief wordt op enkele aspecten ingegaan, maar het college van b. en w. heeft eigenlijk niets fout gedaan. Op bladzijde 7 van de raadsbrief staat - het summum -: ..dat er sprake is geweest van voortdurend en alert reageren.. Volgens een heel dik woorden boek betekent het woord "alert" wakker en levendig. De raadsbrief is in onze ogen veel te positief, net alsof er niets gebeurd is. Onthuisenó is ook de gemakkelijke manier waarop het college het verlies neemt. Uit de rapportage en de mededelingen gedaan tijdens de commissievergaderingen is dui delijk gebleken dat de gemeentelijke waarnemer in het algemeen bestuur niet alle informatie heeft gekregen van het dagelijks bestuur. Hier was dus structureel iets fout. Dit is een van de punten die meegenomen moet worden bij de bespreking in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden over de taak, functie en werkwijze van een gemeentelijke waarnemer in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 8