16
voorkomende situaties. Tevens zou dan bekeken moeten worden of en op welke wijze b. en w.
kunnen ingrijpen als iets fout dreigt te gaan.
Mijnheer de voorzitter, het is gebeurd en wij moeten verder. Het belangrijkste is wat wij
van deze kwestie hebben geleerd. Ik hoop dat de discussie in de Commissie voor Bestuurlijke
Aangelegenheden over de punten die ik genoemd heb de kans op een dergelijk echec zal ver
kleinen
De heer Buurman: Het lijkt mij niet zinvol en ook niet doelmatig, na kennis te hebben
genomen van alles wat over deze zaak is geschreven en gesproken - onder meer in commis
sievergaderingen -, uitvoerig op deze materie in te gaan. De lange raadsbrief nodigt daartoe
overigens wel uit! De voorgeschiedenis laat ik voor wat die is. 20 februari 1984 is een be
langrijke datum in het geheel wat de raad betreft. Toen is van de kant van mijn fractie on
der meer gezegd: "Wij kunnen allen uit de stukken opmaken dat het management heeft ge
faald, de kostenbewaking te wensen heeft overgelaten, het aantal bezoekers is tegengevallen
en de personeelsproblemen niet alleen onrust hebben gezaaid maar ook financiële stroppen
hebben meegebracht." Dit wordt in hoofdzaak onderschreven door het rapport van de com
missie Odinga. Ik heb er dan ook niet zoveel behoefte aan nader te spreken over de aanmer
kingen op het bestuursbeleid zoals vermeld op pagina 7 van genoemd rapport. Een uitzonde
ring is te maken voor de punten 6 en 7 van deze aanmerkingen, waar afkeurend wordt ge
oordeeld over het afzien van een politie-onderzoek naar het ontbreken van een bedrag van
f. 50.000, en het niet voldoen aan statutaire en overige bepalingen. Deze feiten zijn zonder
meer laakbaar te achten. Een te voeren sanctiebeleid zal in de toekomst zeker de aandacht
moeten hebben.
De commissie zegt op pagina 5 van het rapport onder Conclusies, Algemeen, punt 1: "Bij
de start van de manege en in de jaren daarna zijn de exploitatiebegrotingen veel te optimis
tisch opgesteld." Op pagina 4 van de raadsbrief wordt hierop nader ingegaan. De zinsnede:
"Achteraf is een dergelijke conclusie ook eenvoudig te trekken." is zwak en kan uitgelegd
worden als een poging van b. en w. om kritiek af te zwakken.
Wat de aanmerkingen op het beleid van de gemeente betreft zal ik niet ingaan op de zaak
van de gemeentelijke waarnemer. De positie van de gemeentelijke waarnemer in het algemeen
zal, zoals ik heb begrepen, besproken worden in een vergadering van de Commissie voor
Bestuurlijke Aangelegenheden. Diverse sprekers hebben daar al op gewezen. Een ambtenaar
kan zaken toelichten of inlichtingen inwinnen, maar draagt geen bestuurlijke - lees politie
ke - verantwoordelijkheid.
Ik memoreer het feit dat de accountant geen accountantsverklaring heeft willen afgeven.
In twee rapporten is te lezen: "Door ons werd geen onderzoek naar de getrouwheid inge
steld, zodat wij geen verklaring bij de jaarrekening kunnen geven." De vraag waarom b. en
w. dan niet veel alerter zijn geweest bij hun toezicht is legitiem. Er is teveel gehandeld, wat
de financiën betreft, vanuit de stelling dat een en ander in de eerste plaats een verantwoor
delijkheid van het stichtingsbestuur betrof. Wij signaleren te vaak het volgen en het infor
matie opvragen. Als die informaties niet op tijd komen dan steekt men de handen vertwijfeld
omhoog. Waarom dan niet aan de gemeentelijke waarnemer een aantal deskundige krachten,
bijvoorbeeld van de afdeling Economische Zaken, Beleidsplanning en Organisatie (EBO), toe
gevoegd om zelf de gegevens te verzamelen? Gaat een college zijn bevoegdheden te buiten
wanneer het ingeval van nalatigheid ingrijpt als kredietverstrekker en garantieverlener aan
een gemeentelijke voorziening of nagaat of doet nagaan of er maand in maand uit verlies wordt
geleden of quitte wordt gespeeld? Dit is toch geen ingreep in het beleid; dit is controle op
het beheer. Ik zeg dit ook met het oog op eventuele toekomstige gevallen.
Een groot vraagteken kan dan ook worden gezet bij de zin op pagina 7 van de raads
brief: "Van gemeentewege is juist al het mogelijke gedaan om de benodigde informatie goed
op tafel te krijgen..." De wethouder zegt in de raadsvergadering van 20 februari 1984 onder
meer: Daarbij ligt het voor de hand dat wij als gemeente zullen proberen de vinger zo goed
mogelijk aan de pols te houden om te voorkomen dat deze zaak financieel nog verder af
glijdt." Het verliessaldo groeit maar aan, heb ik toen gezegd. Mijn fractie is niet uit op haar
eigen gelijk, maar als de wethouder dan zegt dat ik het mis heb, dan mag iedereen twee maal
raden wie de plank miste. Het tekort zou gecumuleerd per ultimo 1983 zijn opgelopen tot
f. 250.000,--. Ik heb een schot gewaagd: Zou het ver van de vier ton zijn? De wethouder
heeft het in bedoelde raadsvergadering over een geaccumuleerd tekort van f. 250.000,—
Volgens de wethouder had ik de ambtelijke gegevens niet goed bekeken. Nu, dat had ik wel,
want die gegevens, gedateerd één februari 1984, geven tot en met het eerste halfjaar 1983
f. 289.000,— aan en, zoals nadien is gebleken, rond f. 415.000,— aan het eind van 1983. De
wethouder hanteerde onjuiste gegevens, hetgeen de besluitvorming beïnvloed kan hebben.
Overigens, geheel te goeder trouw; laat dat gezegd zijn.
Het college stelt op pagina 10 van de raadsbrief onder Slotconclusie dat de gang van za
ken weinig gelukkig is geweest. Ja, hoe verguld je de pil. Inmiddels is het doek gevallen.
Slecht management is gehonoreerd. Veel gemeenschapsgeld is verloren gegaan. Aanzetten
voor nieuw beleid 1986/1990 komen onder druk te staan.
17
Ik wil nog één opmerking maken. De raad heeft op 20 februari 1984 opnieuw om welke
reden dan ook f. 250.000,— ter beschikking gesteld, daarbij bestuurlijke verantwoordelijk
heid nemend. Ik hecht eraan dit uitdrukkelijk te stellen.
Mevrouw De JongHoewel het rapport van de commissie Odinga op het eerste gezicht een
achterhaalde zaak lijkt, zal het nog wel even actueel blijven in de gemeentelijke begrotingen
omdat er helaas nog een behoorlijk gat moet worden gedicht. Wat opvalt in het preadvies met
betrekking tot het rapport van de onafhankelijke commissie Leeuwarder manege is dat het
college het op nogal wat punten niet eens is met deze commissie. Het valt op dat dat hoofdza
kelijk geldt voor de kritiek op eigen functioneren. Het college stelt namelijk voortdurend en
alert op de ontwikkelingen bij de manege te hebben gereageerd. Bij het lezen van die zin
snede kwam bij mij de vraag opHoe is het dan mogelijk dat er zoveel uit de gemeentelijke
vingers is geglipt?
Het college stelt in de raadsbrief aanvankelijk tot vertrouwelijke behandeling van het
rapport te hebben besloten met het oog op de bescherming van de privacy van (voormalige)
personeelsleden van de manege. Hoewel mijn partij openheid in zaken voorstaat, kunnen wij
in het onderhavige geval dit standpunt onderschrijven. Maar bij het vrijgegeven rapport
valt te constateren dat het college wel zeer summier de bescherming van de privacy ter hand
heeft genomen, want de namen van de betrokkenen zijn zonder meer in te vullen door ieder
die een beetje bekend is in het manege-gebeuren. Wat meer zorgvuldigheid had hier niet
misstaan.
Het rapport van de commissie Odinga roept de vraag op of de gemeentelijke waarnemer
wel goed heeft gefunctioneerd. Tijdens de commissievergaderingen heb ik heel duidelijk de
indruk gekregen dat door de gemeentelijke waarnemer goed en continu toezicht is gehouden.
Maar, om de woorden van een ambtenaar aan te halen, toezicht houden is één, signaleren is
twee en een oplossing geven is uiteindelijk een zaak van het collegeMijn stellige indruk is
dat juist bij dit laatste de schoen pijnlijk heeft gekneld.
Het lijkt mij weinig zinvol om het gehele rapport van de commissie Odinga uitputtend uit
te pluizen, want dat hebben wij in nogal wat commissievergaderingen gedaan. Ik blijf mij
echter verbazen over dit preadvies van het college. Ik wil mij wat de raadsbrief betreft be
perken tot het commentaar dat handelt over de fournering van f. 250.000,Ik citeer: "Hoe
wel ook aan dit voorstel een aantal onzekerheden kleefde, meenden wij toch voorshands het
stichtingsbestuur ter zake het voordeel van de twijfel te moeten geven en een herkansing
mogelijk te maken." Als ik dan bedenk dat f. 250.000,een kwart miljoen, gemeenschaps
geld is uitbetaald op een kladpapier-rekening en de verwachting zeer gerechtvaardigd was
dat de duidelijkheid in de volle omvang van de werkelijke gegevens een kwestie van enkele
weken was, dan vraag ik mij toch werkelijk af hoe het mogelijk is geweest dat het college de
raad het voorstel deed om dit bedrag beschikbaar te stellen. Het is triest dat de zaak inmid
dels haar beslag - om maar even in paardetermen te blijven - heeft gekregen. Maar helemaal
triest word ik als ik lees hoe het college zijn beleid inzake deze veelbesproken geldlening
verdedigt door te stellen: "Indien daartoe niet zou zijn overgegaan, zou aan het bestaan van
de manege op dat moment een eind zijn gekomen, terwijl naar onze mening nog niet alle kan
sen op continuering toen bij voorbaat verkeken waren." Juist dat klinkt mij weinig hoopvol
in de oren.
Ik vraag mij in gemoede af hoe luid de signalen moeten schallen en de zaken ernstig moe
ten vastlopen voordat het college de werkelijkheid onder ogen ziet. Ik meen dat wij in elk
geval lering moeten trekken uit dit trieste debacle. Als ik dan lees dat het nalaten van het
college om in te grijpen in deze manege-blunder omschreven wordt als een voortdurend en
alert reageren, dan geeft mij dat, mijnheer de voorzitter, weinig hoop voor de toekomst.
De heer Duijvendak: Het laatste bedrijf van het manege-drama. Voor ons ligt het rap
port van de commissie Odinga en het commentaar van b. en w. Wij zullen moeten kijken of de
commissie haar opdracht uitgevoerd heeft, welke conclusies zij trekt en hoe zij deze onder
bouwt en tenslotte welke conclusies wij daar zelf uit kunnen trekken. Ik zal dus zowel stil
staan bij het rapport van de commissie Odinga als bij het commentaar van b. en w. en niet
zeggen, zoals de heer Meijerhof, dat het eigenlijk om een achterhaalde zaak gaat. Ik ben
verbaasd over die reactie en ook over die van de kant van de CDA-fractie. Ik vraag mij af
waarom er zo vlak gereageerd wordt vanuit de partijen die in het college zitten en waarom
juist de partijen die niet in het college zitten duidelijk maken dat b. en w. wel wat kritischer
naar zich zelf hadden kunnen kijken. Ik zal dat zo meteen proberen te onderbouwen.
Ik zal nu wat uitgebreider moeten ingaan op een aantal zaken, omdat in de raadsbrief
geen letter veranderd is ondanks een zeer uitgebreide discussie in de commissievergadering
waar onder andere door ons een aantal voorstellen voor wijziging van de raadsbrief werd ge
daan. De wethouder heeft toen niet pertinent gezegd dat die wijzigingsvoorstellen niet zouden
worden opgenomen. Deze suggesties hadden mijns inziens juist wel moeten worden opgenomen
in de raadsbrief, omdat die vandaag dan niet aan de orde hoefden te worden gesteld. Omdat
b. en w.zoals zij in deze affaire al eerder hebben gedaan, ook op dat moment zich van advie
zen niets aantrokken, zal ik daar toch op ingaan.