46
ongeveer anderhalfjaar geleden door het college vastgesteld - en dat die openbaar gemaakt
zou moeten worden. Ik heb in de Commissie Volksgezondheid en Maatschappelijke Dienstver
lening toegezegd dat ik die gedragscode nog wel een keer wil bespreken in de Commissie
voor de Gemeentelijke Sociale Dienst. Ik denk dat er op zich zelf ook geen bezwaar is wan
neer de directie van de sociale dienst deze gedragscode doorspreekt met het platform van
uitkeringsgerechtigden. Het is een gedragscode die, zoals gezegd, al bestaat.
De heer Siemonsma vindt dat afhandeling van de zaken moet gebeuren op de sociale
dienst en niet op het politiebureau. In principe akkoord, althans in ieder geval in eerste in
stantie, tenzij er natuurlijk sprake is van een echte fraudezaak - dat gebeurt helaas toch
ook nog wel eens, niet alleen op het gebied van economische eenheden, maar ook op heel
veel andere terreinen - want dan gaat het om een opsporingssituatie. Het is voor de hand
liggend dat dan ook verhoren mogen plaatsvinden op het politiebureau.
De heer Siemonsma wil graag een onafhankelijke klachtenprocedure. Het gaat hier om
een oude discussie, die wij ook hebben gevoerd in het kader van de Beleidsnotitie Gemeen
telijke Sociale Dienst Leeuwarden. Ik wil daar niet nog een keer op terugkomen. Toen heb ik
nadrukkelijk gesteld dat wij de maatregelen die wij genomen hebben - overleg met een plat
form en een goede bezwaarschriftencommissie - voldoende achten.
Dan de heer Jansma, die met name ingaat op de bezwaren op bladzijde 8 van de raads-
brief. Naar zijn smaak zouden de maatregelen niet principieel onjuist zijn. Daar kun je over
twisten. Wat wij bedoelen is dat de maatregelen in het kader van de "all-in systematiek" een
principieel onjuiste keuze zijn. De "all-in systematiek" houdt simpelweg in dat mensen een
uitkering krijgen waar zij het mee moeten zien te doen. Het is aan hen te beoordelen welke
prioriteiten zij stellen bij het besteden van die uitkering. Je laat de "all-in systematiek" los
op het moment dat je voor allerlei specifieke uitgaven aparte regelingen gaat ontwerpen. In
die zin denk ik datgelet op de keuze die op dit moment geldt in Nederland voor de "all-in
systematiek", dit toch een principieel onjuiste stellingname is. (De hear Jansma: En as wy
no mear jouwe, is dat dan prinsipieel ek ünkrekt?) In principe wel. In die zin klopt het dat
het eigenlijk niet zo zou moeten zijn dat een gemeente een minimabeleid gaat ontwikkelen.
Dat klopt. Uitkeringsgerechtigden zouden met hun uitkering rond moeten kunnen komen; de
gemeente zou niet iets als een minimabeleid moeten ontwikkelen. Helaas is dat in deze situa
tie wel nodig.
Inbreuk op de privacy. Naarmate regelingen ingewikkelder worden moet je meer vragen,
wat betekent dat er meer privacy-gegevens boven tafel komen. Hoe vaker dat gebeurt, hoe
vervelender dat is. Daar moet je voor oppassen.
De creatieve wetsluitleg. In de raadsbrief staan wat dit punt betreft constateringen ge
noemd. Als je deze wet aanneemt - de bezwaren zijn vooral gericht op de Kamercommissie die
nog een uitspraak moet doen - dan introduceer je een zekere fraudegevoelige wet. Dat zijn
constaterin gen.
Van de maatregelen gaat een sterke druk uit om gezinsverbanden of samenlevingsver
banden formeel (en feitelijk?) te verbreken. Je kunt er over twisten of iets een sterke druk
of een geringe druk is. Punt is volgens mij wel dat dit soort maatregelen, die ingrijpt in
de economische levenssfeer van mensen, op zich zelf mede bepalend zal zijn voor de ma
nier waarop mensen hun leven inrichten en voor vragen of kinderen al dan niet in een be
paalde situatie uit huis gaan. In die zin heeft een en ander gewoon invloed op elkaar. Dat
wordt bedoeld met hetgeen staat onder het laatste aandachtsstreepje op pagina 8 van de
raadsbrief.
De heer Jansma heeft nog een vraag gesteld over het knarsetandend uitvoeren van de
regeling. Dat was een constatering van de heer De Boer op grond van signalen die hij be
speurde binnen zijn dienst. Het is op zich zelf niet zo interessant of de regeling wel of niet
knarsetandend wordt uitgevoerd; de regeling moet worden uitgevoerd. Deze regeling wordt
door sommigen wel en door sommigen niet knarsetandend uitgevoerd. Ik wil het bij deze con
statering laten.
De heer Buurman heeft een aantal principiële opvattingen naar voren gebracht, waar ik
nu niet op in zal gaan. Hij stelt ook dat de overheid niet andere samenlevingsvormen dan
het gezin zou moeten stimuleren. Het is ook niet zozeer onze bedoeling dat te stimuleren.
Onze bedoeling is dat mensen min of meer, zonder dat zij door maatregelen - belastingmaat
regelen en dergelijke - worden voorgeprogrammeerd, in vrijheid kunnen kiezen wat zij wil
len doen, hetzij in gezinsverband hetzij in de vorm van alleenstaand wonen. Wij willen dus
niet een uitdrukkelijke keuze doenmaar wij willen de randvoorwaarden creëren zodanig dat
iedereen daar vrij over kan beslissen.
De heer Buurman stelt vervolgens dat alle feiten en omstandigheden in aanmerking ge
nomen moeten worden. Het college laat de schijn buiten beschouwing en kiest zuiver alleen
voor de financiële gedragingen. Dat is in feite ook een heel expliciete keuze. Wij zouden op
grond van jurisprudentie ook naar schijn kunnen kijken en daardoor de bewijslast in feite
voor ons zelf gemakkelijker maken. Alleen daarmee loop je het levensgrote risico dat je men
sen tot economische eenheden bombardeert die dat niet zijn. Wat dat betreft hebben wij ge
zegd dat je alleen moet kijken naar de dingen die er echt op aankomen, namelijk zaken die
47
met financiën hebben te maken. Uiteindelijk gaat het hier om een regeling, waarin je geld
aan mensen geeft. Dus op zich zelf is het heel logisch dat je een en ander tot de financiën
beperkt. Overigens moet je je wel realiseren - dat is ook weer een bewuste keus - dat je je
het daarmee wel weer een stukje moeilijker maakt.
In dat verband moet ook de uitspraak gezien worden van "eens een economische eenheid
altijd een economische eenheid", omdat je helaas toch ook moet constateren dat er in onze
samenleving sprake is van iets als schijnverlatingenMet deze regeling moet je daar denk ik
nog des te meer voor oppassen. Dat is de reden waarom wij hier nadrukkelijk de jurispru
dentie voor hebben opgesteld. Overigens wil ik een en ander wel iets afzwakken. Na de
commissievergadering heb ik nog een keer met de heer Herder van de sociale dienst over de
kwestie gesproken. Daaruit is gebleken dat er ook jurisprudentie is, die heel specifiek moet
worden geïnterpreteerd, waaruit blijkt dat er soms situaties denkbaar zijn dat ook economi
sche eenheden of mensen die getrouwd zijn en uit elkaar gaan en bij elkaar in huis blijven
wonen toch niet als economische eenheden gezien worden. Alleen dat betekent wel dat de
manier waarop die huishouding functioneert echt als twee volledig gescheiden componenten
moet functioneren. Kortom, er zijn situaties denkbaar, ook onder de huidige jurisprudentie,
dat de stelling "eens een economische eenheid altijd een economische eenheid" niet opgaat.
Ik ben al ingegaan op de discussie over de bezwaren.
De heer Burg heeft in de eerste plaats een aantal punten van waardering naar voren
gebracht, althans punten waar hij het mee eens is. Vervolgens is hij ingegaan op alle be
zwaren die genoemd staan op bladzijde 8 van de raadsbrief. Ik ben daar al globaal op inge
gaan.
Mevrouw De Jong heeft gewezen op de positie van alleenstaande ouders. Zij raakt daar
een teer punt mee aan. In de commissie is ook aan de orde gekomen dat bij de evaluatie ge
keken moet worden in hoeverre er wat dat punt betreft zodanig ernstige problemen ontstaan
dat een en ander nogmaals onder de aandacht van de Tweede Kamer moet worden gebracht.
Ik wil nogmaals tegen mevrouw De Jong zeggen dat wij heel specifiek op dat punt zullen let
ten.
Mevrouw Vlietstra noemt een aantal bezwaren en een aantal punten waar zij het mee eens
is. Zij heeft gememoreerd aan een aantal toezeggingen mijnerzijds. Ik heb die toezeggingen
reeds herhaald en zal daar niet verder op ingaan. Zij heeft benadrukt dat zij het eens is met
een actieve voorlichting en een goede evaluatie en met het geven van duidelijke richtlijnen
aan ambtenaren.
Ik denk dat ik hiermee in grote lijnen antwoord heb gegeven op de gemaakte opmerkin
gen.
De heer Siemonsma: Er wordt nogal ach en wee geklaagd over creatief omgaan met de
woningdelersregeling en het ontwijken daarvan. Is het eigenlijk niet zo dat het probleem
veel meer bij deze regering ligt, die creatief omgaat met het ontwijken van een ontwikkeling
naar individualisering in deze samenleving en wel door middel van een creatief ontwijkende
wetgeving? Moet burgers dan het recht ontzegd worden om op een vergelijkbare manier naar
de wetgeving te kijken? Mijn antwoord daarop is ontkennend. Je kunt van opvatting ver
schillen wat de betekenis is van een uitspraak van de regering of de staat, of die wel of niet
slaafs door anderen moet worden opgevolgd. Wel, de eerste is niet onze invalshoek.
Dan nog een paar opmerkingen naar aanleiding van wat wethouder Kessler heeft gezegd.
Zijn opmerking over vliegreizen had betrekking op een andere situatie. Het ging daarbij niet
noodzakelijkerwijs over mensen met een bijstandsuitkering. Maar nu wil juist het toeval, of
misschien is het dat ook niet, dat het hier ging om een bijstandsvrouw die van een vriend
een vliegreis aangeboden kreeg. Het lijkt mij een van de leuke dingen in het leven van een
bijstandsvrouw dat je een vriend hebt die zo iets nog kan doen. Ik wil wel graag weten hoe
ik dan het begrip "minutieuze verrekening" moet opvatten. Daar moet meer duidelijkheid
over komen; tot welke percentage, enz. moeten over en weer cadeautjes verrekend worden.
Want de uitleg van de wethouder blijft een bron van meerduidige interpretatie. Mensen we
ten dus niet of ze een dergelijk cadeautje wel of niet kunnen aannemen. Er is ook onduide
lijkheid over de vraag hoeveel nachten men bij iemand mag blijven slapen. Wat dit soort za
ken betreft zijn heel duidelijke richtlijnen nodig wat wel of geen consequenties heeft voor de
uitkeringssituatie. Het andere is aan de mensen zelf dacht ik.
Dan een opmerking over de gedragscode en de criteria voor de indeling in categorieën.
De wethouder heeft gezegd dat hij het eens is met mevrouw Vlietstra dat er actieve voorlich-
ting gepleegd moet worden. Betekent dat ook dat aan elke bijstandscliënt de gedragscode en
de criteria voor de indeling in categorieën wordt uitgereikt? Of die nu verstuurd of per
soonlijk uitgereikt worden wil ik graag overlaten aan de wethouder. Ik vind dat die maximale
duidelijkheid nodig is, omdat er, als die duidelijkheid er niet is, angst ontstaat bij de men
sen. Bovendien zal er qua uitvoering een onhoudbare situatie ontstaan. Ik wil dus nogmaals
pleiten voor maximale duidelijkheid. Het college is hierover in de raadsbrief ook duidelijk.
Er wordt namelijk gesproken over de lappendeken en over het feit dat mensen vaak slechts
een vage notie hebben van hun rechten en plichten en daarom het gevoel krijgen onbillijk