8
den wij dit eerder beseft dan geloof ik dat wij deze scherpe opmerking in de pen hadden
gehouden. Wat ik hiermee wil zeggen is dat bij mij persoonlijk iedere gevoeligheid, die er
mocht zijn ontstaan, door het onderhoud volledig is weggenomen. Ik zal een en ander mor
gen in onze commissie ter sprake brengen en ik heb het vertrouwen dat ook de andere leden
mij daarin zullen volgen.
De heer Timmermans heeft opgemerkt dat hij niet gezegd heeft dat wij moeten afwachten.
Het is heel goed mogelijk dat ik hem niet helemaal goed heb begrepen, althans wat te ver
ben gegaan in mijn formulering. Ik corrigeer dit dan bij dezen. Hij heeft ook opgemerkt dat
de activiteiten van de Stichting Danswerkplaats positief gewaardeerd worden, iets wat wij
alleen maar kunnen toejuichen. Voorts heeft de heer Timmermans een politiek uitgestippeld
die inhoudt dat men dergelijke nieuwe dingen in eerste instantie moet trachten onder te
brengen bij iets wat bestaat, dan moet kijken hoe het gaat en daarna, als de omstandigheden
daartoe leiden, tot een eigen zelfstandige subsidiëring moet komen. Op zichzelf geen slechte
gedachte. Tussen hem en ons blijft echter het verschil dat wij geen vertrouwen hebben in de
activiteiten van de Stichting Danswerkplaats onder de vleugels van het Kreativiteitscentrum.
Er is duidelijk verschil tussen deze instellingen; wellicht ook in mentaliteit. Wij geloven dat
een en ander in dit geval niet tot een succes kan leiden.
De heer Buurman heeft nogmaals gesproken over de bewijslast. In de civiele recht
spraak is de bewijslast een vervelend en moeilijk punt, waarover al talloze mensen elkaar in
de haren hebben gezeten, hetgeen ook nog wel heel lang zo zal blijven. Ik zou willen be
twisten dat in dit geval door de commissie of door de Stichting Danswerkplaats moet worden
bewezen dat laatstgenoemde niet onder het Kreativiteitscentrum kan werken. Het is een be
kend feit dat het bewijs van iets negatiefs erg moeilijk is. Duidelijk is - wij hebben dit toch
ook wel enigszins aannemelijk gemaakt, dachten wij - dat het in dit geval om twee heel ver
schillende instellingen met verschillende doelstellingen gaat. Daarom geloof ik dat van een
bewijslast van de kant van de stichting of van de commissie niet zozeer meer sprake hoeft te
zijn. Per slot van rekening hebben niet wij maar b. en w. beweerd dat deze activiteiten wel
zouden kunnen plaatsvinden onder het Kreativiteitscentrum. Wij zien dat niet en wij hebben
onvoldoende argumenten daarvoor aangetroffen in datgene wat van de kant van b. en w.
daarover gezegd en geschreven is.
De heer Duijvendak is eigenlijk de enige die mij een beetje helpt, waarvoor grote dank.
Hij zegt: Begin er eens mee de Stichting Danswerkplaats apart te subsidiëren en kijk eens
hoe het loopt als dat een paar keer gebeurd is. Dat lijkt mij een goed advies; het komt ei
genlijk neer op hetgeen wij ook willen.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. (De heer Buurman: Ik heb ook nog een
vraag gesteld aan het college.) Misschien wil de heer Heere nog een korte opmerking maken.
U hebt overigens al uit het antwoord van de heer Rommerts begrepen dat wij in beginsel in
dit soort zaken niet als partij het woord voeren, omdat het aan de raad is om ja of nee te
zeggen. Het is niet een discussie waarbij het beleid van ons college in directe zin aan de or
de is. Die gelegenheid is vorig jaar geweest in de raad. Op het moment dat men gebruik
maakt van zijn mogelijkheid om beroep of bezwaar in te dienen, achten wij het juister er zo
veel mogelijk het zwijgen toe te doen. Ik vind het dus een goed gebruik dat er in dit geval
niet meer door het college wordt gereageerd. (De heer Buurman: Het is wel vaker voorgeko
men dat het college een toelichting gaf en dat de voorzitter van de commissie zei dat een be
paald deel "des colleges" was.) Maar dan niet bij een gelegenheid als deze, want in dit geval
wordt van u een uitspraak gevraagd. Als u inhoudelijk nog eens op de zaak wilt ingaan, dan
denk ik dat u binnen commissieverband het volledigst de gelegenheid hebt om nog een keer
vragenderwijs de wethouder uit de tent te lokken. (De heer Buurman: De commissie voert
de weigering van het college aan en daar zou ik graag een toelichting op willen hebben.) Ik
vind dat dat een gepasseerd station is. Als u vindt dat u onvoldoende heeft aan de aange
voerde argumenten om uw stem vóór uit te brengen dan moet u tegen stemmen. Of omge
keerd. Zo blijft het met ieder voorstel van het college ook altijd. Niet iedereen is overtuigd
door de argumenten die wij steeds weer weten te bedenken; die worden nog wel eens onvol
doende gevonden. In dat geval onttrekt het zich aan mijn waarneming vanuit welke beweeg
redenen per saldo de stemming uitpakt.
De heer Van der Wal: De voorzitter sprak zojuist over "een goed gebruik". De laatste
jaren was het een goed gebruik dat het college wel degelijk inging op zaken die bij gelegen
heden als deze aan de orde kwamen. Wat dat betreft steun ik de mening van de heer Buur
man. Ongeveer een halfjaar geleden is een dergelijke discussie ook al eens gevoerd. Toen
heeft de wethouder ook een toelichting gegeven op vragen van de raad. Ik zie niet in waar
om van dat goede gebruik moet worden afgeweken.
De Voorzitter: Ik herinner mij inderdaad dat wij deze discussie al eens eerder hebben
gevoerd. Mijns inziens is het karakter van het besluit van het advies dat hier ligt zodanig
dat er voor het college weinig aanleiding is om zich in de discussie te mengen. Ik vind dat
9
wij daaraan niet moeten beginnen, omdat dan de helderheid van de procedure waarmee wij
bezig zijn in ernstige mate wordt geschaad. (De heer Buurman: Een ernstig punt in de
overwegingen van de commissie is het ongenoegen uitspreken over het college.) Daarop is
de heer Rommerts nu juist uitgebreid ingegaan. (De heer Buurman: Ik had graag van het
college zelf gehoord hoe hierover wordt gedacht.) Wij hebben met genoegen en instemming
kennisgenomen van hetgeen hierover door de heer Rommerts naar voren is gebracht.
Ik stel voor thans tot stemming over te gaan.
Het advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften wordt
verworpen met 21 tegen 13 stemmen.
(Voor het advies stemmen van de fractie van de PvdA de dames De Haan-Laagland, Vis-
scher-Bouwer en Vlietstra en de heer Janssen, alsmede de leden van de fracties van VVD en
PAL.)
Punt 5 (bijlage nr. 258).
De Voorzitter: Aan de orde is het advies inzake de beslissing op het bezwaarschrift van
de Stichting Danswerkplaats (programma Sociaal-cultureel Werk 1985).
Er is een typefout gemaakt op bladzijde 2, laatste gedachtenstreepje. Daar staat: "Er is
voldoende aanleiding de Stichting een subsidie toe te kennen." Dit moet zijn: "Er is onvol
doende aanleiding de Stichting een subsidie toe te kennen."
Het mondeling door de voorzitter gewijzigde advies van de Raadsadviescommissie voor de
Beroep- en Bezwaarschriften wordt verworpen met 21 tegen 13 stemmen.
(Voor het advies stemmen van de fractie van de PvdA de dames De Haan-Laagland, Vis-
scher-Bouwer en Vlietstra en de heer Janssen, alsmede de leden van de fracties van VVD en
PAL.)
De Voorzitter: Ik dank de heer Rommerts voor zijn aandeel in de discussie.
De heer Rommerts verlaat hierna de vergadering.
Punt 6.
Rondgezonden mededelingen.
Sub A t.e.m. K.
De berichten, de mededeling, de rapporten, de brieven en de beschikking worden voor
kennisgeving aangenomen.
Sub L.
Besluten wurdt neffens it ütstel fan b. en w.
Sub M.
De brief met de motie worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub N t.e.m. S.
De verzoeken en de brieven worden in handen gesteld van b. en w. om preadvies.
Sub T.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 14 juni 1985 van het Fries WAO-beraad, waarin
aandacht wordt gevraagd voor de gevolgen die een drietal wetsvoorstellen, verband hou
dend met de herziening van het sociale zekerheidsstelsel, bij aanneming ervan zullen gaan
hebben voor uitkeringsgerechtigden op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver
zekering (WAO)/Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), alsmede voor de uitvoerings
praktijk bij de sociale diensten.
De heer Meerdink: PAL vindt het voorgestelde antwoord op deze brief nogal mager.
Evenals het Fries WAO-beraad zijn ook wij ongerust over de gevolgen van de in de brief ge
noemde wetsvoorstellen, niet alleen voor de WAO'ers maar ook voor de gemeentebegroting.
Het is juist dat de gemeente geen taken en bevoegdheden heeft met betrekking tot de uit
voering van de WAO en de AAW, maar het doet nogal lauw aan wanneer aan het Fries WAO-