22
De heer Kessler (weth.): Ik zal de algemene vragen beantwoorden, alsmede de specifie
ke vragen die op de meer inhoudelijke onderdelen van mijn portefeuille betrekking hebben.
Een algemeen punt, aan de orde gesteld door de heer Duijvendak, is de vraag of de wij
ze van behandeling juist is geweest. Had deze bijstelling voor een deel ook niet moeten wor
den behandeld in andere commissies, zo vraagt de heer Duijvendak zich af. Het uitgangs
punt van het college komt in zijn algemeenheid op het volgende neer. Daar de raadsvoorstel
len bij voorkeur slechts in één raadsadviescommissie aan de orde komen, is deze lijn ook ge
volgd bij deze nota. Men kan zich inderdaad afvragen of dat ten aanzien van alle punten
even voor de hand liggend is, waarbij ik met name denk aan punt 3, de interne DSO-kosten
wat betreft het reorganisatie-onderzoek. Ik wil wel toezeggen hieraan in de toekomst iets
meer aandacht te besteden. Het blijft natuurlijk altijd een kwestie van afwegen: wordt een
bepaald punt nu in één commissie gebracht of wordt er een onderdeeltje uit gehaald waar
over dan ook nog in een andere commissie kan worden gediscussieerd. Nogmaals, het uit
gangspunt van het college is: bij voorkeur één raadsadviescommissie. Wij moeten nu eenmaal
een beetje efficiënt werken. Een en ander kan als consequentie hebben dat het accent van
een discussie verschuift van de raadsadviescommissies naar de raad. Ik moet zeggen dat ik
dat in zijn algemeenheid ten aanzien van dit type vraagstukken ook niet zo heel erg vind.
Samenvattendwij zullen er in het vervolg naar kijkenwaarbij wij ons wel moeten beperken
tot punten waarover in een vakinhoudelijke commissie beter kan worden gediscussieerd dan
in de Commissie voor de Financiën. Als ik het voor ons liggende pakket bekijk, dan zou dat
mijns inziens alleen gelden ten aanzien van punt 3. Wij moeten er natuurlijk wel voor oppas
sen dat niet alle verschillende puntjes in allerlei verschillende commissies moeten worden be
handeld, want dan wordt het wat betreft de combinatie een stuk moeilijker.
18. Herbezetting in verband met arbeidstijdverkorting.
De heer Meerdink vraagt of er nog andere aanwendingsmogelijkheden voor het genoemde
bedrag bestonden. In principe bestonden die mogelijkheden niet. Een deel van het bedrag
moest per definitie al worden afgezonderd ten behoeve van de deeltijdwerkers, terwijl te
vens een deel moest worden afgezonderd in de richting van de regio. Voorts zijn er inciden
teel voor een deel bepaalde uitbreidingen mee gefinancierd. Er blijft inderdaad een bedrag
van ongeveer f. 220.000,over. Naar aanleiding daarvan vraagt de heer Meerdink of het
college zich zijn toezegging van 7 januari jl. nog herinnert. Wij hebben een en ander nage
gaan en wij hebben moeten constateren dat er inderdaad een toezegging is gedaan, zij het
op een wat ingewikkelde manier. Wij zullen daarmee bij de verdeling van de gelden dan ook
rekening houden. De voorstellen daartoe zullen u te zijner tijd bereiken.
De heer Timmermans (weth.): Enkele opmerkingen met betrekking tot punt 3.
3. Algemene adviesorganen.
De heren Bijkersma, Visser, Buurman en Van der Wal alsmede mevrouw De Jong hebben
allen duidelijk negatief gereageerd met betrekking tot ons voorstel, onder het motto: de
grens is bereikt en degene die de fouten maakt moet er maar voor opdraaien. De heer Van
der Wal heeft bovendien nog enkele vragen gesteld.
Het gaat hierbij om kosten die zijn gemaakt voor 1 oktober 1985. Ik kom hier zo meteen
nog op terug. Met andere woorden, een overschrijding van het krediet van f. 450.000,— het
bedrag dat voor dit onderzoek beschikbaar was gesteld. De verklaring voor de overschrij
ding is vrij simpel en is precies dezelfde als voor de een jaar geleden aan de orde gestelde
verhoging van f. 350.000,naar f. 450.000,Discussies ten aanzien van de reorganisatie in
een zo groot apparaat blijken meer tijd te vergen dan waarop was gerekend. Dat wil natuur
lijk niet zeggen dat dit maar als een automatisme moet worden aanvaard. De woordvoerders
hebben terecht geconstateerd dat de vorige keer is uitgesproken dat niet weer een krediet
zou worden verstrekt en dat, als het bedrag van f. 450.000,nog niet toereikend zou zijn,
het aanvullende bedrag ten laste van de dienst zou moeten komen. Dat is juist, ik denk dat
wij daarover ook niet lang hoeven te praten.
Het college heeft toch gemeend tct een ander voorstel te moeten komen, waarvoor ik
twee argumenten wil noemen. In de eerste plaats is het zo dat het gaat om kosten die al ge
maakt zijn en die moeten worden gedekt uit middelen die voor 1 oktober van dit jaar be
schikbaar waren. Sinds 1 oktober 1985 hebben wij te maken met een nieuw directieteam, be
staande uit nieuwe mensen, dat vorm moet geven aan een vrij vergaande uitwerking van het
organisatie-onderzoek. Het lijkt ons niet zinvol om dit directieteam nu al een verzwaring van
zijn taak mee te geven. Ik kan u zeggen dat ten aanzien van de verdere uitwerking van het
organisatie-onderzoek gekozen is voor een zeer strikte aanpak. Omdat er binnen de dienst
vragen naar voren zijn gekomen over hetgeen is gebeurd, zijn er tien werkgroepen ge
vormd, die allemaal een eigen budgetbewakingsopdracht hebben waaraan men zich zal moeten
houden. Met andere woorden, wij nemen aan dat er geen nieuwe overschrijdingen meer zijn
te verwachten ten aanzien van de verdere invulling van het reorganisatie-onderzoek; de
uitspraken van de directie van de Dienst Stadsontwikkeling nemen wij wat dit betreft graag
over.
23
Naast het feit dat wij van mening zijn dat het nieuwe directieteam niet met de problemen
moet worden opgezadeld die in feite ook niet door dit team zijn veroorzaakt, is het voorstel
van de verschillende woordvoerders, namelijk het bedrag toevoegen aan de herwaarderings-
taak van de Dienst Stadsontwikkeling, ook geen goede zaak. Als wij praten over de hoofd
prioriteiten van het gemeentelijk beleid, dan hebben wij het over stadsvernieuwing en over
werkgelegenheid. Wij mogen constateren dat de Dienst Stadsontwikkeling een erg belangrijke
rol vervuld in het tot stand brengen van die prioriteiten. Daarnaast wil ik er op wijzen dat
er de laatste tijd nogal wat nieuwe ontwikkelingen zijn geweest, zoals de verdubbeling van
rijksweg 32, de versnelde uitvoering van de Oostergoweg, de situatie rond het veemarktter
rein (de vestiging van het Aegon-gebouw) en de versnelde aanpak van het stationsgebied,
de vrij uitgebreide en ingewikkelde ontwikkelingen ten aanzien van het hoger beroepsonder
wijs in Leeuwarden. Een en ander betekent nogal wat voor de Dienst Stadsontwikkeling. Het
betekent dat erg veel overleg snel moet worden gestart en dat er plannen moeten worden
gemaakt en gewijzigd. Bovendien komen er nogal wat zaken met betrekking tot uitvoering en
planbegeleiding op deze organisatie af. Met andere woorden, een verzwaring van de her
waarderingsopdracht in een situatie waarin al een zware wissel wordt getrokken op het
functioneren van deze dienst acht het college niet zinvol. Ik wil de verschillende fracties
dan ook vragen zich nog eens te beraden over hun uitspraak in eerste instantie.
De heer Miedema (weth.)Met betrekking tot de ijshal wil ik het volgende opmerken.
9. IJshal.
De overschrijding van de f. 100.000,is een hoogst ernstige zaak. Wij hadden gehoopt
met het geraamde bedrag rond te kunnen komen, maar dat blijkt in de praktijk niet te kun
nen, hetgeen deels wordt veroorzaakt door de verhoging van de energieprijs en deels door
het verdere teruglopen van het bezoekersaantal. Een en ander vraagt heel duidelijk om een
heroriëntatie, om een onderzoek en om besluitvorming in deze raad. Alle fracties die in dat
kader hebben gesproken geef ik het grootste gelijk. Wij hebben deze zaak in de beheerscom
missie uitvoerig besproken. Het is zo dat de raad drie jaar geleden heeft besloten dat de ijs
hal nog drie jaar open zou blijven. Op basis daarvan is Trias, een club met 250 actieve le
den en veel zelfwerkzaamheid, hard aan het werk gegaan en zijn investeringen gedaan in
het kader van energiebesparing die in drie jaar worden afgeschreven. Zoals de heer Van
der Wal ook al heeft verwoord, de ijshal kan niet van vandaag op morgen worden gesloten,
daarvoor is er te veel gebeurd. De beheerscommissie heeft gesteld dat er, ook in relatie tot
andere sportaccommodaties en de kosten daarvan, een onderzoek moet worden gepleegd en
dat de ijshal dit jaar open moet blijven. Tevens is besloten dat voor de opening van het vol
gend jaar ten principale in de raad kan worden gediscussieerd over de verdere voortgang
en dat na het derde jaar kan worden bepaald of de raad een structureel verlies accepteert of
dat tot sluiting moet worden overgegaan. Daarnaast heeft het college nog het instellen van
een sportpaspoort in onderzoek, hetgeen in meer plaatsen in den lande gebeurt en waarmee
de ervaringen verschillend zijn. De bedoeling is om, net als bij het cultureel jongerenpas
poort het geval is, door middel van het sportpaspoort meer mensen van onze sportvoorzie-
ningen gebruik te laten maken. In dat totale kader zou ook de ijshal kunnen functioneren,
hetgeen misschien een opening zou kunnen bieden voor een nieuw begin.
Daarnaast wil ik nog een opmerking maken over de problematiek die bij een eventuele
sluiting aan de orde zou komen, zonder daarbij vooruit te lopen op de discussie en de bere
keningen die nu worden gemaakt. Bij het tot stand komen van de ijshal waren de ijsvereni-
ging De Koninklijke en Tjallinga duidelijk onze partners. Op de oude baan van De Koninklij
ke is de Bouhof neergezet en op de oude baan van Tjallinga ligt het Drachtsterplein. Aan de
ijsclubbesturen, die nu nog springlevend zijn, zijn toen wel toezeggingen gedaan en een
overleg met die ijsclubbesturen zou mijns inziens, alleen al uit fatsoensnormen, op zijn
plaats zijn. Kortom, het college beraadt zich over eventueel te nemen stappen. Onderzoeken
worden uitgevoerd en berekeningen worden gemaakt. Als de raad echter vindt dat deze
kwestie op korte termijn aan de orde moet worden gesteld, dan moet even worden afgepaald
wat "op korte termijn" is. Ik ben van mening dat in de zomer van volgend jaar, dus voor
het begin van het ijsseizoen en na het aantreden van de nieuwe raad, het besluit over de
toekomst van de ijshal moet worden genomen. Dat wil ik dan ook graag toezeggen.
De heer Heere (weth.)Als antwoord op de vraag van de heer Bijkersma kan ik het vol
gende naar voren brengen.
11. Bejaardenwerk.
Bij de kwestie waar het in dit punt om gaat is een viertal partners in het geding. Ten
eerste de gemeente als subsidiegever, ten tweede de Stichting Medische Alarmering Leeu
warden als opdrachtgever voor de plaatsing van de apparatuur, ten derde de Stichting Ka
beltelevisie Leeuwarden (SKL) als uitvoerder van de opdracht en ten vierde een Amerikaan
se leverancier die een aantal onderdelen ten behoeve van het uitvoeren van de opdracht zal
rooeten leveren. De leverantie van het laatste heeft vertraging ondervonden, waarvan naar ik