28
In de concrete aanbevelingen komt deze lijn - het tweede spoor, zoals de VVD het heeft ge
noemd - wel terug. In de commissie vond ik dat de wethouder wat dit betreft een genuan
ceerd verhaal hield, waarin hij beide sporen benadrukte. Toch zou ik graag de toezegging
van de wethouder willen hebben dat naast wat je zou kunnen noemen de bestrijdingsdoelstel-
ling een tweede centrale doelstelling expliciet wordt opgenomen, waarin de verbetering van
de maatschappelijke en lichamelijke positie van de problematisch verslaafde wordt vastge
legd. Ik hoop dat het niet nodig is om hierover een motie in te dienen.
Een tweede belangrijke kwestie is de onderbrenging van de basisvoorziening bij het
CAD. Ik denk dat iedereen het er wel over eens is dat een band met het CAD op zich be
langrijk zou kunnen zijn, mits de basisvoorziening een eigen identiteit kan ontwikkelen.
Juist dit laatste lijkt ons in de nota niet verzekerd. De coördinatiecommissie schrijft wat dit
betreft het volgende: "De definitieve keuze van de organisatorische status van het project
zal afhangen van de garanties die het CAD, als instelling die het meeste perspectief biedt
voor aanhaking van het project, vooraf kan bieden voor een zelfstandige identiteit van het
project. Anders valt verzelfstandiging van het project te prefereren." Als wij dan in de b.
en w.-notitie op bladzijde 61 lezen dat de eindverantwoordelijkheid zowel voor formele als
werkinhoudelijke aangelegenheden die verband houden met de basisvoorziening in deze opzet
wordt gelegd bij het bestuur van het CAD, dan vragen wij ons af of die zelfstandige identi
teit wel voldoende gewaarborgd is. In hoeverre sluiten de doelstellingen van het CAD aan op
die van de basisvoorziening? Is het bestuur van het CAD geëquipeerd om zich ook werkin
houdelijk bezig te houden met een project dat zich juist richt op de groep die het CAD tot
nu toe niet zelf heeft weten te bereiken? Hoe verhoudt de voorgestelde beleidsgroep basis
voorziening zich in haar verantwoordelijkheden tot het bestuur van het CAD? Met andere
woorden, op welke wijze denken b. en w. dat de eigen identiteit zich zal kunnen ontwikke
len? Op dit moment kunnen wij niet akkoord gaan met de tekst op bladzijde 61, zoals ik die
zojuist citeerde. In de conclusies daarentegen staat slechts dat de basisvoorziening bestuur
lijk zal worden ondergebracht bij het CAD, dat daarvoor een beleidsgroep basisvoorziening
instelt. Daarmee kunnen wij op zich wel instemmen, mits daaraan het volgende wordt toege
voegd: ....en wel op een zodanige wijze dat de basisvoorziening een zelfstandige identiteit
kan behouden c.q. ontwikkelen. Als de wethouder met deze toevoeging akkoord zou gaan en
als de betreffende tekst op bladzijde 61 wordt geschrapt, dan kunnen wij instemmen met de
conclusie. Zo nodig heb ik ook hierover een motie achter de hand.
Het derde punt. De werk- en woonvoorstellen van de coördinatiegroep spraken ons zeer
aan. Wat dat betreft sluit ik mij aan bij het verhaal van mevrouw Vlietstra. De wethouder
heeft gezegd dat deze voorstellen om financiële redenen op dit moment niet zijn overgeno
men. Is hij het met mij eens dat het dan voor de hand ligt om tot een soort meerjarenraming
te komen, waarin gefaseerd wordt aangegeven wanneer deze op zich wenselijke voorstellen
alsnog worden uitgevoerd? Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Vlietstra dat daar
mee ook duidelijk zou kunnen worden gemaakt dat de verantwoordelijkheid daarvoor niet he
lemaal wordt verlegd naar het CAD, maar dat ook de gemeente daarvoor mede-verantwoorde
lijk is.
Mijn vierde en laatste opmerking. Met betrekking tot de methadonverstrekking had wat
ons betreft de aanbeveling van de stuurgroep overgenomen kunnen worden door over de or
ganisatie van de methadonverstrekking nu geen andere uitspraak te doen dan dat onder
zocht zal worden of er mogelijkheden zijn om de methadonverstrekking ook door andere
voorzieningen in de eerste lijnsgezondheidszorg te laten plaatsvinden. Wij vragen ons dan
ook af waarom b. en w. deze aanbeveling van de stuurgroep en coördinatiecommissie niet
hebben overgenomen.
Mevrouw De Jong: Deze nota is een ontwerp en heeft een voorlopig karakter. Ik vind
het een zeer goede zaak dat het college alle moeite heeft gedaan om zo bijzonder nauwgezet
een poging te doen om deze problematiek boven water te krijgen. Ik vind dit meer dan een
compliment waard. Het gemeentelijk uitgangspunt is dat verslaving aan harddrugs onge
wenst is. Ik onderschrijf dat dit zoveel mogelijk moet worden tegengegaan. Vanuit die ge
dachte heb ik de nota dan ook gelezen.
In het rijtje van deskundigen die met deze zaak bezig zijn geweest, zoals CAD, DGGD,
Kric, jeugdcentra, politie, gemeentebestuur en straathoekwerkers, ontbreken naar mijn ge
voel de beste deskundigen, namelijk de ouders van drugsverslaafden. Zij zijn het nauwst
betrokken bij deze problematiek en juist zij hebben in de loop der jaren hierin een bepaald
inzicht gekregen. Ik betreur dit ten zeerste. Onterecht wordt dikwijls gezegd dat men als
ouders van drugsverslaafden vaak te emotioneel met deze zaken bezig is. Ik wil dat ten stel
ligste bestrijden want, zoals ik zojuist ook al heb gezegd, het zijn mijns inziens de beste
deskundigen. Juist deze groepering heeft er alle belang bij dat deze problematiek op tafel
komt. Uiteraard zijn de problemen op tafel gekomen door de gesprekken met de betrokkenen
zelf, de drugsverslaafden, maar ik betreur het dat de directe omgeving hierin is gepas
seerd. Ik vind het jammer dat deze ontwerp-nota hier ligt zonder dat inspraak van alle be
trokkenen heeft plaatsgevonden. Wij moeten het stellen zonder hun commentaar. Ik vind dit
29
eigenlijk een gemiste kans, want juist afgewogen kritiek of instemming had het voor ons nog
beter kunnen maken, laat ik het zo maar zeggen.
De wenselijkheid van wonen en werken wordt terecht in de nota aan de orde gesteld.
Een en ander lijkt mij echter zeer problematisch en zal nog volledig moeten worden uitge
werkt. Deze problematiek is er voor de betrokkenen zelf, maar ik denk dat wij ook niet
voorbij mogen gaan aan eventuele problemen van de omgeving. Er zal dus ook moeten wor
den nagegaan hoe dit kan worden ondervangen.
Op dit moment is er voor problematische drugsverslaafden geen andere mogelijkheid dan
het CAD of een therapeutische gemeenschap. Het wordt dus hoog tijd dat wij een aanzet
doen tot een samenhangend beleid. Het voorstel tot aanhaking bij het CAD betekent een
enorme taakverzwaring voor het CAD. Ik hoop echter dat op deze manier iets van de grond
kan komen.
Ik kan instemmen met het voorstel zoals dat in de raadsbrief is verwoord.
De heer Heere (weth.): De meeste sprekers hebben het al gezegd: wij zijn vanavond be
zig met de voorlopige behandeling van een uitermate belangrijke en gewichtige zaak. Een
aantal sprekers heeft gezegd dat wij al vijf jaar hiermee bezig zijn geweest. Ik vind dat een
beetje een overdrijving van de werkelijkheid. Er is inderdaad in 1980 een eerste aanzet ge
publiceerd, maar u weet, met mij, dat wij eind 1982/begin 1983 door de aanstelling van twee
straathoekwerkers pas echt konden beginnen met het onderzoek naar de vraag hoe de feiten
lagen en welke voorstellen er zouden kunnen worden gedaan. Daarmee wil ik niet zeggen dat
het kort geduurd heeft, maar ik wil dat aantal van vijf jaar toch wat nuanceren. De menin
gen zijn er echter niet over verdeeld dat een en ander grondig is gebeurd, in die zin - ik
wil hierop wijzen in verband met de opmerkingen over de procedure - dat niet alle denkbare
betrokkenen en belanghebbenden op dit moment inspraak hebben gehad, maar dat niettemin
een zeer breed scala van alle mogelijke betrokken instellingen en organisaties niet alleen
heeft ingesproken maar zelfs zeer grondig en uitvoerig aan de totstandkoming van dit geheel
heeft meegewerkt. De namen van deze instellingen zijn in de nota opgesomd. Ik moet u ook
zeggen dat dat mede een van de redenen is geweest waarom het vrij lang heeft geduurd. Er
waren in opvattingen, meningen en beoordeling van feiten tussen al die instellingen hier en
daar nog wel eens wat "nuances in benadering", laat ik het zo maar voorzichtig stellen. Om
te beginnen is op dit moment de winst van die grondige voorbereiding dan ook dat er een
goede mogelijkheid voor de diverse instellingen is geweest om hierover met elkaar van ge
dachten te wisselen en de meningen op een rijtje te krijgen met zelfs hier en daar begrip
voor eikaars standpunt. Dat is al heel wat.
Ik ben het eens met iedereen die heeft gezegd dat deze nota waardering moet hebben.
Er zijn complimenten uitgedeeld waarbij ik, namens het college graag de coördinatiecommis
sie, de stuurgroep, de werkers en de betrokken ambtenaren wil betrekken. Er is een heel
belangrijke klus klaar en ik vind dat men dat goed gedaan heeft.
Hoe nu verder? In de eerste plaats wil ik nog eens ingaan op de benadering. Hierop is
door vrijwel alle sprekers gereageerd. In grote lijnen is deze benadering onderschreven, zij
het dat er hier en daar natuurlijk accenten zijn gelegd. Mevrouw Vlietstra en de heer Duij-
vendak hebben er reeds naar verwezen dat ik in de commissie vrij uitvoerig heb trachten
aan te geven wat nu de benadering is die het college hierbij kiest. In de commissie is toen
de uitdrukking "tweesporenbeleid" gevallen. En zo vind ik dit ook. Aan de ene kant de stel
ling dat druggebruik - met name drugverslaving, want zo staat het er - ongewenst is in
verband met de onaanvaardbare risico's die dit voor individu en maatschappij met zich
brengt, aan de andere kant de mogelijkheid bieden aan een ieder die daaraan behoefte heeft
en daartoe wel of niet gemotiveerd is tot een zeker perspectief op herstel. Wij moeten nu
eenmaal constateren dat dat niet alleen maar kan door fraaie woorden uit te spreken, dus
door te zeggen dat het eigenlijk niet zou moeten, maar door een zodanige hulpverleningsme
thodiek op te zetten dat zelfs de meest verstokte verslaafde toch nog in het net van de
hulpverlening wordt gevangen in de hoop op beter. In de nota staat ook dat wij die hoop
niet te hoog moeten opschroeven en dat het waarschijnlijk een proces zal zijn van vallen en
opstaan. Dat is de benadering en daarom moet worden geprobeerd beide aspecten in het be
leid te verenigen, hetgeen ook getracht is te doen.
Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over de toch wat beperkte keus die is gedaan, al
thans de prioriteit die is gesteld. Wij hebben gezegd dat het het belangrijkste is dat de ba
sisvoorziening op korte termijn tot stand komt. Daarmee is iedereen het eens. Er zijn echter
nog enkele zaken die eigenlijk zouden moeten worden aangepakt, onder andere de woon- en
werksituatie die vrijwel door alle sprekers naar voren is gebracht. Ik ben het daarmee van
harte eens. Wij zitten echter financieel klem. Zoals u weet is er f. 322.200,aan totale kos
ten geraamd, waarvan er ongeveer f. 300.000,van het ministerie moet komen. In de nota
staat dat wij goede hoop hebben dat dit bedrag ook zal worden verstrekt, maar dat staat
nog niet geheel vast. Het zou best kunnen zijn dat het ministerie daarin nog enige "nuance
ring" aanbrengt. Dan zou het zo zijn dat er zelfs voor het tot stand brengen van de basis
voorziening nog meer geld nodig is dan de f. 25.000,die hiervoor is uitgetrokken. Als wij