30 dan bekijken wat het project wonen en werken, zoals dat door de stuurgroep is voorgesteld moet kosten, dan denk ik dat wij dat niet in één keer kunnen doen. Er is gevraagd of een en ander kan worden aangegeven in een soort meerjarenraming. Ik zeg u toe dat "wij daartoe een poging zullen doen bij de nadere standpuntbepaling. Wij zullen kijken in hoeverre wij aan deze suggestie kunnen voldoen. Wij weten dan misschien ook wat meer over de wijze waarop woningcorporaties en andere instellingen tegen een en ander aankijken. Ik heb hiermee mijns inziens de algemene opmerkingen beantwoord. Ik ga nu nog even bij de verschillende sprekers langs. De heer Burg heeft onder andere gezegd dat hij van mening is dat op een aantal onderdelen een voortgezet onderzoek noodzakelijk is. Ik ben dat geheel met hem eens. Er zal met name naar de effecten van de door ons bedachte voorstellen moeten worden gekeken en wij zullen die goed in de gaten moeten houden. De heer Jansma heeft nog eens met nadruk gewezen op zijn opvatting dat alle verslaving een kwaad is, welke opvatting hij mede aan de Bijbel heeft ontleend. Ik ben het met hem eens, maar ik voeg er aan toe dat in de Bijbel ook staat dat hij die zich zelf overwint ster ker is dan hij die een stad inneemt. Dat betekent dus dat het erg moeilijk is om dat wat je eenmaal verkeerd hebt gedaan op eigen kracht recht te zetten. Vandaar ook dat wij een po ging doen om daarbij een steuntje in de rug te geven. (De hear Jansma: It iene slüt it oare net üt.Precies. Dan iets over de opvatting van Amsterdam met betrekking tot het drugsbeleid. Ik heb de wethouder van Volksgezondheid van Amsterdam, mevrouw Van den Klinkenberg, een paar weken geleden op het internationale congres in Den Haag horen spreken. Ik vond haar betoog daar goed. Zij ging veel genuanceerder te werk dan in het door de heer Jansma naar voren gebrachte citaat van de heer Cohen. Inmiddels zal de benadering in Amsterdam toch wel wat anders zijn dan die van de heer Cohen. Overigens merk ik nog op dat wij die bena dering dan ook niet hebben gekozen. Er zijn opmerkingen gemaakt over de verhouding openbare orde/justitie/hulpverlening en er zijn vragen gesteld over het tripartite overleg. Deze vragen zijn meer in de richting van de voorzitter gesteld en ik neem dan ook aan dat hij hierop zal antwoorden. Ik wil nog wel naar voren brengen dat het tripartite overleg zo "open" is geweest dat ook ik daar met toestemming en instemming van alle betrokkenen heb mogen spreken en heb mogen vragen een en ander te benaderen op een wijze die ook door de heer Jansma is verwoord, namelijk dat je elkaar niet op het verkeerde moment ergens moet tegenkomenmaar dat er een stuk afstemming moet plaatsvinden. Ik denk dat de bereidheid daartoe wel aanwezig' is. De heer Jansma heeft ook gesproken over de crisisopvang, waaraan volgens hem wat meer zou moeten gebeuren. Ik ben dat met hem eens. Inmiddels heb ik een gesprek gehad met het Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (Riagg), dat via een krantenverslag kennis had genomen van de opmerkingen die in de Adviescommissie Volksgezondheid zijn gemaakt op dat punt. Het Riagg heeft zich voorgenomen om de leden van deze commissie uit te nodigen voor een gesprek, inclusief de daarin zittende huisartsen, om te komen tot een verduidelijking van de wederzijdse standpunten en tot een mogelijke be nadering voor een oplossing. Mevrouw Vlietstra heeft kritische opmerkingen gemaakt over de procedure. Daarover kan ik kort zijn, ten eerste omdat zij zegt er maar mee akkoord te gaan dat de nota voorlo pig wordt vastgesteld en ten tweede omdat ik eigenlijk ook wel wil erkennen dat het beter anders had gekund. Ik moet echter zeggen dat wij, nu wij eenmaal in dit vaarwater zaten, niet veel anders konden. Ik wil dan ook tegen de heer Duijvendak, die gevraagd heeft waarom er niet eerder met een nota is gekomen, het volgende zeggen. In april hebben wij het laatste rapport gekregen. De werkwijze was echter zo dat wij eerst aan alle deelnemers in de coördinatiecommissie vroegen op de voorstellen van de stuurgroep te reageren. Dat moest schriftelijk gebeuren, want anders kon van eikaars opvattingen geen kennis worden genomen. Voordat al die schriftelijke reacties binnen zijn en voordat iedereen dan weer op de reacties van de ander heeft gereageerd zijn er weer een paar maanden verstreken. Dan volgt de vakantieperiode en dan wordt besloten een eigen nota te schrijven.... En zo rolt die bal steeds verder. Ik had het ook liever anders gezien, maar het verheugt mij dat er toch wordt gezegd dat de nota dan maar voorlopig moet worden vastgesteld. De heer Duij vendak heeft in dit verband de gevolgde procedure niet fatsoenlijk en niet democratisch ge noemd. Dat gaat mij toch te ver. Ik moet namelijk constateren dat de Nota Werkgelegenheid op exact dezelfde wijze is geschied. Ook die is eerst voorlopig en na de inspraakronde defi nitief vastgesteld. Verder is het natuurlijk zo - ik zeg dit in het bijzonder tegen mevrouw De Jong - dat de inspraak eigenlijk nog moet komen, aan de hand waarvan wij via de nadere standpuntbepa ling zo nodig zullen komen tot aanvulling en bijstelling van het nu voorgestelde beleid. Dat houdt ook in dat wij de ouders van de verslaafden daarbij zullen betrekken. Ik heb al ge sprekken met die ouders gevoerd. Ik ben echter tot de conclusie gekomen dat het beter is om eerst het beleid te formulerendaarna aan hen de nota toe te sturen en dan hun reactie af te wachten. Met andere woorden, het definitieve beleid wordt wel degelijk mee bepaald door datgene wat de ouders er van vinden. 31 De kwestie van de etnische groepen. Wij hebben geschreven in principe geen voorstan der te zijn van het oprichten van aparte categoriale voorzieningen voor druggebruikers van niet-nederlandse origine, maar aan algemene voorzieningen de voorkeur te geven. Mijns in ziens is dat een standpunt dat nog ruimte voor wijzigingen openlaat. Als blijkt - ik gebruik nu even de woorden van mevrouw Vlietstra - dat er op die wijze geen adequate hulpverle ning kan worden geboden, dan zullen wij het anders moeten doen. In dat geval zullen wij daarover voorstellen aan u voorleggen. De aanhaking bij het CAD is een punt waarover in principe overeenstemming bestaat. Men is akkoord, maar er worden hier en daar kanttekeningen geplaatst, waarbij door de heer Duijvendak de zwaarste kanttekening is gemaakt. Hij wil zelfs dat wij teksten laten vervallen. Mijns inziens is dat echter niet nodig. Ik heb er vertrouwen in dat in goed over leg' tussen de stuurgroep en het CAD kan worden gekomen tot een zodanige voorwaardestel- ling dat aan de identiteit van de basisvoorziening voldoende aandacht wordt besteed en dat tegelijkertijd het CAD - vele sprekers hebben dit geconstateerd - een belangrijke verzwa ring van de taak op verantwoorde wijze kan aanvaarden. Een dergelijke zware taak kan im mers niet zo maar op iemands schouder worden gelegd. Een formele verantwoordelijkheid kan niet zo maar worden genomen, zonder daarop beleidsmatig enige greep te hebben. Geen en kele instelling zal dat voor haar rekening willen nemen. Ik heb echter de stellige indruk - ik heb deze indruk de laatste jaren en met name de laatste tijd opgedaan - dat het CADook als het gaat om de benaderingswijze - anders gezegd, de drempel -, bepaald bereid is tot vergaand overleg. Ik heb daarin ook vertrouwen. Mocht echter blijken dat een en ander niet lukt, dan vindt u ook dat weer in de nadere standpuntbepaling terug en zal daarover op nieuw met elkaar moeten worden gesproken. Ik heb er dus op dit moment geen behoefte aan dat er in de tekst wordt geschrapt en via een motie een aanvulling wordt gedaan. Ik denk dat ik de belangrijkste zaken nu wel heb beantwoord. Ik stel het bijzonder op prijs dat een zo brede instemming met de gedane voorstellen door de raad is verwoord. Ik zeg namens het college toe dat wij alles zullen doen om in de toekomst deze zaak zo snel mo gelijk van de grond te krijgen en de inspraak zo helder en duidelijk mogelijk naar de raad toe te laten komen en dat ook de Commissie voor Volksgezondheid en Maatschappelijke Dienstverlening hierover tijdig kan spreken en met mij van gedachten kan wisselen. De Voorzitter: In aansluiting op het betoog van wethouder Heere wil ik graag toezeggen bereid te zijn de relatie politie/justitie/hulpverlening in de Commissie voor Openbare Orde aan de orde te stellen. Daartoe is mijns inziens ook wel aanleiding, omdat ik vanavond de in druk kreeg dat er al enige spraakverwarring te bespeuren viel. Er werd namelijk gesproken over openbare orde daar waar waarschijnlijk bedoeld werd de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Om gewoon eens met elkaar door te praten waar nu precies de competen- tiegrenzen liggen en in hoeverre in het afstemmingsoverleg, het tripartite-overleg, kan worden gekomen tot het bespreken van zaken waarover wij het nu hebbenlijkt het mij zin vol een en ander bespreekbaar te maken in de Commissie voor Openbare Orde. Dit zou in derdaad moeten gebeuren voor de finale vaststelling van de nota en ik zeg u dit graag toe. De hear Jansma: Ik wol noch even op it léste punt werom komme. In part leden fan de Kommisje foar Folkssünens en Maatskiplike Tsjinstferliening is gjin lid fan de Kommisje foar Iepenbiere Oarder. Myn fraach is: Wannear't dit punt yn de lést neamde kommisje oan 'e oarder komt, kinne dizze leden dér dan foar ütnoege wurde? De heer Duijvendak: Twee korte inhoudelijke opmerkingen. De eerste gaat over de doel stellingen. Ik ben het eens met hetgeen de wethouder vanavond in zijn antwoord en met het geen hij in de commissie benadrukt heeft, namelijk dat er sprake moet zijn van een tweespo renbeleid. Mijn verzoek is echter dat ook in de uitgangspunten en de doelstellingen helder der te formuleren. Ik ben het met hem eens dat het wel in de concrete uitwerking staat, maar op het moment dat de nota de inspraak in gaat vind ik het van wezenlijk belang dat een en ander ook duidelijker in de doelstellingen wordt geformuleerd. Wat de wethouder hier en in de commissie heeft gezegd vind ik zeker van belang, maar het leidt niet tot een wijziging van de nota op zich. Het komt slechts in de notulen van deze vergadering te staan. Of hij moet die toezegging alsnog doen. Ik heb hiervoor een opbouwende motie gemaakt, die naar ik hoop door de wethouder zal worden overgenomen. De motie dekt namelijk volgens mij de strekking van het betoog dat hij vanavond heeft gehouden. De motie luidt als volgt: "De gemeenteraad van Leeuwarden, bijeen op maandag, 2 december 1985, overwegende dat - de in de ontwerp-Nota drugsbeleid geformuleerde doelstellingen een eenzijdig accent leggen op de onaanvaardbaarheid van hard drugs en de ongewenstheid van problematisch harddruggebruik; - in de concrete voorstellen tot uitdrukking komt dat in het uit te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 16