34
gen. Ten aanzien van de hinderwetleges speelt nog een ander argument. Wij zijn in zijn al
gemeenheid van mening dat wij de verhoging van deze leges zoveel als mogelijk is moeten
beperken. Maar dat is een achterliggend argument. Het hoofdargument is dat genoemde le
ges onlangs zijn herzien.
Dan de vraag over de bedrijfscontainers. Voor zover mij bekend gaat het hier om een
zaak waarin wij kostendekkend opereren. Als wij deze verlaging niet zouden introduceren,
dan zouden wij winst maken op de bedrijfscontainers. Daarom heeft het college gezegd dat
wij deze verlaging kunnen doorvoeren.
De heer Duijvendak: De argumenten die de wethouder nu noemt waren ons niet helemaal
onbekend. Wat dat betreft heb ik bij de eerste twee zaken die ik aanroerde ook opgemerkt
dat wij het daar niet mee eens zijn. Wij vinden in dit geval die argumenten onvoldoende.
Wat betreft de bedrijfscontainers kan geconcludeerd worden dat het wel mogelijk is om
de oude prijs te handhaven. Vandaar dat wij ook met dit voorstel van b. en w. niet mee zul
len gaan.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. met aantekening dat
de PAL-fractie wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen de door de heer Duijvendak
genoemde onderdelen.
Punt 26 (bijlage nr. 417).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Decentralisatie van het welzijnswerk voor Surina-
mers en Antillianen.
Mevrouw Willemsma-de Jong: Decentralisatie van het welzijnswerk voor Surinamers en
Antillianen geeft pijn, vooral als die met minder financiële middelen gepaard gaat. Het beleid
zoals het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) dat aan ons voorlegt is
ingewikkeld en onplezierig voor de betrokkenen. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrek
ken dat het college van b. en w. op de bres heeft gestaan voor de belangen van de Surina
mers en de Antillianen. Terecht heeft het college het accent gelegd op het lokale gebeuren.
Bovendien worden de financiën, die voor een deel naar de steunfunctie gaan, door deze
constructie zoveel mogelijk voor de activiteiten ter plaatse benut.
Dit voorstel is uitvoerig aan de orde geweest in de Commissie voor Welzijnsaangelegen-
heden.
De bezwaren om de steunfunctie aan het Begeleidingsorgaan Friesland (BOF) over te
dragen zijn met goede argumenten weerlegd. Vanwege de tijd zal ik daar nu niet verder op
ingaan.
Uit het Kerngemeentenoverleg is ook gebleken dat men spoedig wenst over te gaan tot
het aanvaarden van beleidsverantwoordelijkheid.
Het college wil zich volledig inzetten - dat blijkt ook uit het Sociaal-cultureel Plan -
voor alle niet-Nederlandse categoriale groepen. Wij gaan akkoord met het voor ons liggende
voorstel van het college.
Mevrouw De Haan-Laagland: Ik wil beginnen met te zeggen dat onze fractie het een goe
de zaak vindt dat de gemeente met ingang van één januari 1986 de beleidsverantwoordelijk
heid voor het welzijnswerk voor Surinamers en Antillianen van het rijk overneemt; dat geeft
duidelijkheid. Er heeft naar aanleiding van deze decentralisatie een discussie plaatsgevon
den in het Kerngemeentenoverleg. In dit overleg zijn standpunten ingenomen, die mede-on
dersteund zijn door de gemeente Leeuwarden, over de voorwaarden waaronder deze de
centralisatie het beste voor de gemeente kan worden uitgevoerd. De uitkomst van de discus
sie was - ik vat die kort samen -laten wij het steunpunt zo klein mogelijk houden om daar
door zoveel mogelijk geld te krijgen voor de plaatselijke activiteiten. Ik wil hier op de in
houd van deze discussie niet meer terugkomen, aangezien het rijk heeft besloten zijn visie
ten aanzien van het standpunt te handhaven. De Friese kerngemeenten zullen wat dat be
treft hun zin niet krijgen. De mening van de raad kan daaraan nu niets meer veranderen.
Onze kritiek richt zich met name op het feit dat het college, en in dit geval wethouder
Heere, in het Kerngemeentenoverleg standpunten heeft ingenomen namens de gemeente
Leeuwarden zonder dat daarover de mening van de betrokken organisaties is gevraagd en de
Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is gehoord. De ingenomen standpunten hebben na
melijk wel degelijk consequenties voor de inhoud van het werk. Wij hebben deze kritiek ook
zeer uitvoerig in de commissie uitgesproken. Ik hoop dat de wethouder ons in de toekomst
op de hoogte wil houden van zaken die in het Kerngemeentenoverleg aan de orde zijn en dan
uiteraard in een stadium dat nog meegepraat kan worden.
Tijdens de discussie in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden speelde ook nog de
35
vraag waar een eventueel steunpunt bij aangehaakt zou moeten worden: bij het Centraal Or
gaan Leeuwarden (COL), dat hiermee een aantal jaren heeft geëxperimenteerd, of bij het
Begeleidingsorgaan Friesland (BOF). In de raadsbrief wordt deze vraag niet aan ons voor
gelegd, omdat het ministerie ook daarover beslist, nadat van die kant alle betrokkenen uit
voerig zijn gehoord. Ook de gemeente Leeuwarden wordt nog gehoord en wel tijdens een ge
sprek in december. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden hebben wij ervoor gepleit
dat wij ook ten aanzien van dit vraagstuk onze mening zouden mogen geven. Ik wil het
standpunt van onze fractie daarover mededelen, zodat het college rekening kan houden met
wat er in de raad leeft. In de commissie is uitvoerig gevraagd om van de kant van het colle
ge een lijst te maken met voor- en nadelen ter zake, op grond waarvan wij tot een mening
zouden kunnen komen. Helaas is dat niet gebeurd. Onze argumenten om toch een keuze te
maken zijn de volgende.
Het lijkt ons een goede zaak dat het onderscheid tussen plaatselijke en bovenlokale acti
viteiten tot zijn recht komt. Het COL is in dit geval een plaatselijke organisatie. Het lijkt
ons logisch om een bovenlokale functie niet bij een plaatselijke uitvoerende instantie onder
te brengen. Wij hebben er begrip voor - wij willen daar ook rekening mee houden - dat de
andere gemeenten zich uitspreken voor een provinciale organisatie. Wij onderkennen evenwel
dat bij het COL ervaring in dezen is opgedaan en willen niet graag dat die zonder meer
wordt weggegooid. Onze voorkeur gaat uit naar het BOF, al dan niet gefaseerd. Zou het
college nader willen bekijken of het mogelijk is de opgedane ervaring bij het COL mee te la
ten gaan naar het BOF? Wij verzoeken het college ons standpunt hierover in een komend ge
sprek met het ministerie mee te nemen.
De heer IJestra: In het voor ons liggende raadsvoorstel gaat het om het feit dat de ge
meente met ingang van één januari 1986 de beleidsverantwoordelijkheid voor het welzijns
werk voor Surinamers en Antillianen op zich dient te nemen. Onze fractie gaat ermee ak
koord in principe te besluiten over te gaan tot het dragen van bedoelde bestuurlijke verant
woordelijkheid. Een en ander houdt derhalve in dat wij ermee akkoord gaan de minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur hiervan mededeling te doen in een gezamenlijke reactie
met de overige betrokken Friese gemeenten. Onze fractie heeft er geen behoefte aan om nu
te discussiëren over de vraag hoe het een en ander vorm moet gaan krijgen.
De heer Duijvendak: Wij hebben geen moeite met het voorliggende besluit om met ingang
van één januari 1986 de beleidsverantwoordelijkheid voor het uitvoerend welzijnswerk voor
Surinamers en Antillianen van het rijk over te nemen. Wij zijn het ermee eens dat het wel
zijnswerk voor Surinamers en Antillianen wordt gedecentraliseerd. Ook de organisaties zelf
stemmen in met deze decentralisatie. Wij zijn het eens met het protest tegen het feit dat
hiermee tegelijkertijd ook bezuinigingen worden gedecentraliseerd. Ik wil het daar echter
verder niet meer over hebben.
Waar ik het wel over wil hebben - mevrouw De Haan heeft dat ook gedaan - zijn onze
problemen met de procedure die tot dit besluit heeft geleid en met een aantal standpunten in
de raadsbrief. Wij hebben over deze kwestie al uren gepraat in de Commissie voor Welzijns
aangelegenhedenomdat de raadsleden door b. en w. in deze zaak zijn gepasseerd en de or
ganisaties van Surinamers en Antillianen te laat zijn gehoord. Ik zal die discussie hier niet
in detail herhalen, maar wil de hoofdlijnen als volgt schetsen.
De beantwoording van de vraag waar en hoe de steunfunctie, het bovenlokale werk, en
het lokale werk vorm zouden moeten krijgen is door de minister zelf gescheiden. Er zou
niets aan de hand zijn geweest als b. en w., ten behoeve van hun advisering aan de minister
over het bovenlokale werk, daarover met ons hadden gepraat en tegelijkertijd de mening
hadden gevraagd van de organisaties van Surinamers en Antillianen en daarnaast onze me
ning hadden gevraagd over het lokale werk. Het punt is echter dat b. en w. zelf deze zaak
in het Kerngemeentenoverleg uitdrukkelijk hebben gekoppeld. Er is een koppeling aange
bracht tussen de omvang en functie van het bovenlokale en het lokale werk. Over deze kop
peling is noch overlegd met de commissie noch met de organisaties van Surinamers en Antil
lianen. Ook over de consequenties van deze koppeling en het advies om het bovenlokale
werk niet bij het Centraal Orgaan Leeuwarden (COL), maar bij het Begeleidingsorgaan
Friesland (BOF) onder te brengen is niet met ons en de organisaties overlegd. Het zal dui
delijk zijn dat wij een aantal problemen hebben met deze gang van zaken.
Mijn eerste constatering is dat b. en w. enigszins met de procedure in de maag zitten
dat kun je ook uit de raadsbrief lezen -, omdat nu plotseling de mening van de Antillianen
en Surinamers wel wordt opgevoerd als de reden waarom het Kerngemeentenoverleg voor de
ze constructie gekozen zou hebben. Het vervelende is echter dat het Kerngemeentenoverleg
dat standpunt al had ingenomen voordat b. en w. het (eerste) gesprek met de Antillianen en
Surinamers hadden geopend. Ik vind de tekst van de raadsbrief wat betreft een aantal za
ken onjuist en uiterst suggestief, bijvoorbeeld daar waar het gaat over de reden van het
uiteenvallen van de Federatie Friesche Surinaamse en Antilliaanse Organisatie Eendracht.
Mijn tweede constatering is dat b. en w. zich naar mijn mening een te negatief oordeel