60
Ten aanzien van de andere voorstellen komt de DSO binnenkort met een advies dat aan
de orde zal worden gesteld in de Commissie voor Openbare Werken. Wij vinden het erg be
langrijk dat de gehandicapten in het verkeer zoveel mogelijk een kans wordt gegeven.
De heer Buurman heeft gevraagd naar de consequenties van de nieuwe Wet personen
vervoer voor de instandhouding van het huidige voorzieningenniveau van de Friese Autobus
Maatschappij (FRAM). De FRAM heeft een beleidsplan opgesteld dat nu in studie is bij de
DSO. Ik heb in de afdelingsvergadering toegezegd dat een aantal opmerkingen van de raad
en van insprekers over het voorzieningenniveau van ons stadsbusstelsel, bij de toetsing van
dit beleidsplan zal worden meegenomen. De raad zal binnenkort bij de besluitvorming van dit
plan worden betrokken. Het is wel duidelijk dat wij scherp in de gaten zullen houden dat de
decentralisatie van taken die met de instelling van de Wet personenvervoer aan de orde is,
niet gepaard gaat met een bezuinigingsoperatie, want dat zou betekenen dat het voorzie
ningenniveau achteruit zou gaan, wat niet acceptabel is. Bovendien mag de instandhouding
daarvan niet ten laste gaan van de algemene middelen van onze gemeente, want - daar heeft
u al genoeg over gehoord - de positie daarvan is buitengewoon moeizaam.
De heer Buurman heeft tot slot gewezen op het belang om zo weinig mogelijk onkruid
bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Wij onderschrijven dat idee. Wij proberen al enige jaren
het gebruik van die middelen te minimaliseren. Een en ander gebeurt ook in samenspraak
met de Commissie voor Openbare Werken, waar regelmatig verslag van de voortgang in dezen
wordt gedaan. Verder afzien op dit moment van het gebruik van nog minder onkruidbestrij
dingsmiddelen lijkt niet haalbaar, met name omdat de financiële consequenties nogal omvang
rijk zijn. De onderhoudspot van de plantsoenendienst is, dat zal bekend zijn, de afgelopen
jaren namelijk al sterk onder druk gekomen.
Dit was mijn bijdrage, mijnheer de voorzitter.
De heer De Vries (weth.): Mijnheer de voorzitter, in augustus van dit jaar werd de
basisschool een feit. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de basisschool ook vanaf dat
moment functioneert, want een en ander vraagt een stuk ontwikkeling, aandacht en zorg dat
aan de hand van het gemeentelijk beleid zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. In dat kader is
onder meer per één december een onderwijskundig medewerker toegevoegd aan de staf van de
afdeling Onderwijs; de raad kent de man in kwestie.
Wij zullen de komende tijd de basisscholen zo goed mogelijk helpen en behulpzaam zijn bij
het ontwikkelen van de schoolwerkplannen en alles wat daarmee annex is. Het is op zich zelf
al een hele opgave om alle scholen in die richting goed op weg te helpen. Daarnaast zullen
wij via de Adviescommissie voor het basisonderwijs, die deze week bijeenkomt, een prioritei
tenplan ontwikkelen. Zodra deze commissie haar advies heeft geformuleerd gaat dat door naar
de Commissie voor het Onderwijs en kunnen wij met elkaar bestek opmaken in welke volgorde
de verschillende prioriteiten straks worden ingevuld. Wij hebben de indruk dat deze affaire
dermate veel energie en deskundigheid zal vragen dat wij wellicht een hele zittingsperiode
van de raad nodig zullen hebben om het hele prioriteitenplan successievelijk af te werken.
Basis voor dit geheel is de raamnota die de raad een tijd geleden heeft vastgesteld. Aan de
hand van deze raamnota zullen er telkens deelnota's verschijnen die het hele onderwijsbeleid
van de gemeente Leeuwarden successievelijk zullen moeten omvatten.
In het kader van deze raamnota past ook de zorg voor het vervolgonderwijs. In dat op
zicht hebben de heren Meijerhof, Duijvendak en Buurman hun bezorgdheid uitgesproken over
de stand van zaken. Momenteel is er een wet op het voortgezet onderwijs in behandeling bij
de Kamer. Op dit moment zijn er vrij heftige verschillen van mening tussen enerzijds het
onderwijsveld en anderzijds het parlement en de staatssecretaris over de normen die toege
past moeten worden ten aanzien van de instandhouding van de scholen voor voortgezet onder
wijs. De staatssecretaris heeft geopteerd voor de 60-norm. Momenteel wordt er in het land
heftig geprotesteerd om de staatssecretaris ervan te overtuigen dat deze norm veel te hoog
gegrepen is. Wij hebben de indruk dat de norm lager gesteld zal worden, hoewel de laatste
stap van de staatssecretaris is geweest dat zij bereid is voor een aantal jaren de 45-norm te
hanteren, maar omstreeks 1991 op de 60-norm terug te vallen. Hoe deze kwestie zich in de
praktijk zal ontwikkelen weten wij nog nietDeze zorg regardeert in de eerste plaats onze
volksvertegen woordigin g
De heer Buurman heeft zich met betrekking tot deze zaak sterk georiënteerd op infor
matie vanuit de Provinciale Onderwijsraad (POR). Wij beschikken daar tot op heden nog niet
over. De heer Buurman heeft een motie ingediend die is geënt op informatie van het Berie
Fuortset Underwiis Fryslan, waarin wordt gesteld dat de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten (VNG) haar aanvankelijke koers om van een veel lager aantal leerlingen uit te gaan
- de 45-norm - heeft gewijzigd. Binnen ons apparaat is deze opstelling niet bekend en men
weet ook niet om welke informatie het exact gaat en hoe de VNG zich dienaangaande heeft
opgesteld. Wij zullen morgenvroeg eens verder gaan informeren, teneinde te voorkomen dat
wij hier een misslag maken. Mijn voorlopige indruk ten aanzien van de opstelling van de VNG
is - met name in Friesland speelt ook de regionale commissie van het Centraal Orgaan voor
61
het Gemeentelijk Voortgezet Onderwijs (COGVO) een rol - dat men op een veel genuanceerder
standpunt staat en dat men zegt dat een 45-norm in het algemeen niet verwerpelijk is, maar
dat daarop een aantal reductie-factoren c.q. kortingen zal moeten worden aangebracht.
Ondermeer moet rekening worden gehouden met de afstand. In zijn algemeenheid stelt men
dat de 30-norm wel wat aan de lage kant is. Maar ten aanzien van dunbevolkte gebieden en
scholen met een bijzondere denominatie staat men op het standpunt dat een lagere norm in
principe acceptabel moet zijn. Wij kunnen ons best in dat standpunt vinden. (De heer Buur
man: Ik wil even opmerken dat de POR natuurlijk wel een officieel karakter heeft. In de
tweede plaats wil ik opmerken dat, wanneer er van reductie-factoren sprake is, het meer
een zaak van gunst is dan van recht. Ik wilde dit toch nog graag even benadrukken, mijn
heer de voorzitter.) Wij zullen morgenvroeg deze zaak nog even verder bekijken, mijnheer
de voorzitter.
Ik ga dan nu de opmerkingen van de verschillende sprekers even langs.
De heren Meijerhof en Sijbesma en mevrouw De Jong hebben opmerkingen gemaakt over
de schoolbegeleidingsdiensten. Ik wil volstaan met de mededeling dat wethouder Heere de
onderhandelingen praktisch heeft afgesloten en dat wij nu in de besluitvormingsfase zitten.
Wat dat laatste betreft zullen eerst b. en w. hun standpunt bepalen, daarna wordt de mede
zeggenschapsraad van de Schooladviesdienst (SAD) gehoord en tot slot zal de Commissie
voor het Onderwijs worden gehoord. De resultaten hiervan zullen, met het advies van de
Bestuurscommissie voor de SAD, inzet zijn voor het samenstellen van een raadsbrief die de
raad, via de Commissie voor het Onderwijs, zal bereiken. Voorlopig zou ik het hierbij willen
laten, want binnen enkele weken zijn wij wellicht op dit stuk van zaken een eind verder.
De heren Meijerhof, Sijbesma en Duijvendak zijn ingegaan op het onderwijsvoorrangsbe
leid. Wij zijn niet in staat om de raad hierover op dit moment exacte mededelingen te geven.
Kortelings is er in de Kamer, na nogal wat schermutselingen omdat er verschil van mening
was tussen de respectievelijke fracties en nadat er een gemeenschappelijk standpunt was be
reikt ten aanzien van de advisering door de gemeenten, een wettelijke regeling op het ter
rein van de onderwijsvoorrang tot stand gekomen. Deze regeling kan dit schooljaar echter
niet meer in procedure worden gebracht. Daarom moet er voor 1986 nog een haastklus worden
opgeknapt, in die zin dat wij omstreeks één augustus 1986 komen tot het zogenaamde gebie-
denbeleid waarop deze regeling van toepassing kan zijn. Het verschil tussen de wettelijke
regeling en de tijdelijke regeling die men nu nastreeft is dat het onderwijsvoorrangsgebied
alleen geldt als er een aanvraag ter zake is ingediend. Leeuwarden kent wat dat betreft al
geruime tijd een initiatiefgroep. Trouwens, het project Onderwijs en Samenleving dat in
Leeuwarden is opgezet is eigenlijk al een voorloper van datgene wat nu in een wettelijk kader
is vervat. De initiatiefgroep heeft deze zaak ongeveer vijf maanden geleden overgeheveld
naar het bestuurlijk kader. Wij vormen nu met het katholiek, het protestants-christelijk en
het openbaar onderwijs een be stuur skaderwaarin geprobeerd wordt vorm te geven aan ge
noemde aanvraag, die voor één maart a.s. moet zijn ingediend. Dat vraagt nogal het een en
ander, want wij moeten op korte termijn komen tot een gebiedsanalyse en een activiteitenplan.
Wij hebben daarvoor zelf geen deskundigheid in huis. De initiatiefgroep heeft zich verzekerd
van de hulp van twee medewerkers van de rijksuniversiteit van Groningen. Wij hopen dat
wij er met elkaar in zullen slagen om de gebiedsanalyse op tijd klaar te krijgen.
Zijn wij er dan zeker van dat onze aanvraag wordt gehonoreerd? Nee, allerminst, want
er speelt nog iets anders mee. Wij moeten komen tot een zekere gebiedsscoreEr is een norm
ontwikkeld die inhoudt dat tien basisscholen en een aantal scholen voor voortgezet onderwijs
samen een aaneengesloten gebied vormen. Binnen dat gebied moet men komen tot een zekere
score, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of Leeuwarden wel of niet voor aanwij
zing tot onderwijsvoorrangsgebied in aanmerking komt. Onze inschatting is dat Leeuwarden
wat die aanwijzing betreft op de grens zit. Er is in dit kader totaal een bedrag van 68 miljoen
gulden beschikbaar. Om voor onderwijsvoorrangsgebied in aanmerking te komen is een bepaal
de score nodig, die er vanuit gaat dat er vooral, culturele, minderheden moeten zijn. Naar
mate er meer van dergelijke groepen zijn scoort men hoger. Dat is ook wel begrijpelijk, om
dat deze groepen meer zorg en aandacht binnen het onderwijs nodig hebben. Wij hebben,
zoals gezegd, de indruk dat Leeuwarden op de grens zit van het al of niet worden aangewe
zen tot onderwijsvoorrangsgebied. Er is kortelings een publikatie verschenen in de krant
die nogal wat deining heeft veroorzaakt. Wij vinden de mededelingen in die publikatie op dit
moment eigenlijk wel wat prematuur.
De heer Sijbesma is ingegaan op de nieuwe bekostigingsregeling van het basisonderwijs.
De Commissie Londo heeft jarenlang studie gemaakt met betrekking tot een meer reële opstel
ling van de kosten van het onderwijs. De betreffende regeling is met ingang van dit school
jaar van kracht geworden. Leeuwarden verkeert wat dat betreft in een wat ongelukkige
situatie. Deze materie is dermate gespecificeerd en gecompliceerd dat die alleen maar via een
computerfiguratie opgelost kan worden. Wij hebben ten aanzien van de automatisering van
dit stuk administratie van de afdeling Onderwijs enige achterstand. Ik had er op gerekend
dat tijdens deze begrotingsbehandeling de stand van zaken bekend zou zijn, maar dat zal