66 aspecten. Een belangrijk aspect daarbij is de financiële situatie die hiermee gepaard kan gaan Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft daarvoor voor het nationale niveau wat financiële indicatoren opgesteld. Daaruit blijkt als slotsom dat op nationaal niveau de plussen en de minnen ongeveer tegen elkaar wegvallen en derhalve de conclusie kan worden getrokken dat de vergrijzing betaalbaar blijft. Maar als je dan ziet dat wij wat betreft de sociale zekerheid in het jaar 2000 moeten rekenen op een stijging van ongeveer 24% ten opzichte van het huidige peil en wat betreft de gezondheidszorg met ongeveer 20% en dat daar tegenover staat dat voor het onderwijs iets in de orde van -25% wordt geraamd en voor de dienstverlening daarentegen ongeveer +15%, dan doet zich natuurlijk wel de vraag voor of deze ontwikkeling in de sfeer van de middelentoedeling in de richting van de gemeenten in voldoende mate en in aangepast tempo zal worden vertaald. Met andere woorden, er is altijd een na-ijl effect bij dit soort zaken. Het zou best eens kunnen zijn dat de effecten op het lokale niveau zich al eerder blijken voor te doen dan de toedeling van de middelen plaatsvindt. Het lijkt mij van belang dat met name de financiële kant van de zaak goed in de gaten wordt gehoudendat kan dan eventueel via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de Gemeentefinanciën Een ander punt betreft het tempo van de ontwikkeling. De demografische ontwikkeling zelf voltrekt zich relatief traag. Met andere woorden, daar is nog wel tijd voor beleid. Er is echter een andere factor die wat minder voorspelbaar isnamelijk het gedrag van de men sen. Ik wijs op de individualisering en het feit dat er steeds minder gehuwden zijn en steeds meer gescheiden mensen. Al dit soort gedragseffecten laat zich wat minder gemakkelijk voor spellen. Dat betekent dus dat je op die ontwikkelingen op kortere termijn attent moet zijn en daar voortdurend op moet inspelen. Knelpunten die daarbij kunnen ontstaan liggen volgens het college vooral op het gebied van de huisvesting en van de bijstand. Wat is de beleidsontwikkeling zoals wij die nu hebben ingezet? Allereerst het bestuurlijke aspect daarvan. Ik blijf dan even op mijn terrein, namelijk de zorg. Inmiddels is er een stuurgroep coördinatie ouderenbeleid opgericht. In het evaluatierapport Commissies: nu en dan, wordt voorzien in het voorstel om een externe overlegcommissie in te stellen, waarin onder meer de ouderenbonden betrokken zullen worden. Op het gebied van de voorzieningen is een aantal zaken tot stand gebracht, onder andere de bejaardenalarmering. Er is gevraagd naar de ontwikkelingen op dat punt met name in de richting van de dorpen. Er is mij verteld dat de Stichting Kabeltelevisie Leeuwarden (SKL) bezig is om de bekabeling ook in de richting van de dorpen verder door te trekken; op zich zelf is dat een goede zaak. Probleem is natuurlijk dat je wel kunt alarmeren, maar dat er dan ook een hulpverleningsapparaat moet zijn want anders werkt het systeem nog niet. Een en ander betekent dan ook dat je in de dorpen op vrij kleine schaal een hulpverleningsapparaat moet opzetten, hetgeen wel de nodige hoofdbrekens zal kosten. Voor wat betreft het extramurale werk is er in de sfeer van het gecoördineerde bejaarden- werk, de dienstencentra en dergelijke nogal wat extra gedaan in de afgelopen periode. Ik wijs bijvoorbeeld naar het Dienstencentrum Huizum waarvoor wij onlangs weer wat geld ter beschikking hebben gesteld. Verder is er veel aandacht besteed aan de wijkfunctie van het bejaardentehuis. Wethou der Timmermans heeft er al op gewezen dat er een werkgroep bejaardenhuisvesting is. Op het terrein van het flankerend beleid hebben wij aanvragen ingediend. Die aanvragen zijn gehonoreerd voor 1986/1987 tot een bedrag van ongeveer f. 300.000, De heer Sijbesma heeft gevraagd of wij voornemens zijn aan de provincie te vragen ge bruik te maken van de mogelijkheid van doordecentraliseren. Dat is een erg interessante ge dachte. Er is volgens mij alle aanleiding om in de richting van de provincie een dergelijke vraag te stellen. Over de voorwaarden waaronder die bevoegdheid aan ons zou kunnen wor den verleend bestaat op dit moment nog erg weinig duidelijkheid. Ik kan daar dus ook geen nadere informatie over verstrekken. Een andere ontwikkeling op dit punt is de samenwerking van de gezinsverzorging en het kruiswerk op een zodanige manier dat binnenkort een 7 x 24-uurshulpverlening kan worden verleend. Dan de intramurale sector. Op dit punt is de afgelopen jaren ook veel gebeurd. In vrij wel alle tehuizen is er verbouwd, terwijl er ook nieuwbouw tot stand is gekomen. Wij hebben onlangs nog de laatste paal voor de Hofwijck geslagen. Er zijn aanleunwoningen en bejaarden woningen gerealiseerd. Samengevat, er is op dit terrein het nodige gebeurd. Wat komt er nu op korte termijn op ons af? In de eerste plaats het plan van de provincie met betrekking tot de ouderenvoorziening. In dit plan is op nogal rigoureuze wijze een af- bouwvoorstel van de intramurale voorzieningen vervat. De raad heeft kennis kunnen nemen van de brief die wij daarover hebben geschreven en dat wij ons tegen dat voorstel rigoureus hebben verzet en dat zelfs onaanvaardbaar hebben genoemd. Het betreffende voorstel voorziet namelijk in de afbouw van ongeveer 140 bedden. Gelet op de aanwezige wachtlijsten vinden wij die afbouw onaanvaardbaar. De heer Sijbesma heeft gevraagd of er bij het vaststellen van 67 die aantallen niet van andere criteria, dan de botte 7%-norm, zou moeten zijn uitgegaan. Het antwoord daarop is wat mij betreft ja. Wij zouden veel genuanceerder met die norm moeten omgaan en veel meer de leeftijdspecifieke getallen, zoals die voor Leeuwarden gelden, in acht moeten nemen. Dat zou betekenen dat wij aanzienlijk minder hoeven af te bouwen dan de provincie nu voornemens is. De heer Sijbesma heeft ook gevraagd naar de mogelijkheid om in Camminghaburenbij voorbeeld via het wijkgezondheidscentrum, te komen tot een uitbreiding van de zorg aldaar, mede met het oog op de ouderen. Ik vind dat een erg interessante gedachte, met name ook omdat in die wijk andere specifieke ouderenvoorzieningen deels ontbreken. Er is geen verzorgingstehuis en geen dienstencentrum. Het lijkt mij een goed idee eens verder door te denken over die gedachte, ondanks de opmerking van de heer Bijkersma dat dat zelfde gezondheidscentrum zo'n zorgenkind zou zijn. Hij zegt dat er maar 1.400 patiënten zijn tegenover een geweldige staf en dat deze zaak wel weer een hoop geld zal gaan kosten. Wat dat laatste betreft: niets is minder waar. De laatste jaren kost een en ander steeds minder geld. Op het ogenblik is het zelfs zo dat de exploitatiekosten geheel kunnen worden gedekt uit de bijdragen die van de zijde van de gezondheidszorg worden verstrekt. De heer Bijkersma weet net zo goed als ik - wij hebben er al vaker over gepraat - dat het achterblijven van het patiëntenbestand ten opzichte van de verwachtingen niet wordt veroorzaakt doordat mensen niet de weg zouden kunnen vinden naar het gezondheidscentrummaar omdat de woningbouw in Camminghaburen stagneert. Ook dat is een oud gegeven. In ieder geval vind ik dat het gezondheidscentrum, als het gaat om toeloop en financiële aspecten daarvan, zijn waarde wel heeft bewezen. Overigens weet de heer Bijkersma ook dat wij het komende jaar een wat diepgaander evaluatie van het geheel zullen opzetten en aan de hand daarvan pas de definitieve conclusies zullen trekken. Wat is nu de conclusie van mijn verhaal over de demografische ontwikkelingen? Er is in ieder geval een integrale benadering nodig om te komen tot, zoals dat wel wordt genoemd, zorg en huisvesting op maat. Aan de andere kant moet je de ouderen daar zelf bij betrekken. Ik heb daarover al een opmerking gemaakt. Verder is het nodig dat er afstemming en samen hang is tussen allerlei extramurale voorzieningen. Dat zal overigens niet zo eenvoudig zijn, want organisatie en financiering van al die voorzieningen zijn zeer gecompartimenteerd. Alles komt uit andere bronnen en dat maakt het geheel onoverzichtelijk en bovendien minder grijp baar. Het zou denkbaar zijn dat wij in de toekomst dit beleid tot facetbeleid verklaren, dat vanuit één punt bestuurlijk laten coördineren en daaraan in ons commissiestelsel de nodige aandacht besteden. De heer Bijkersma heeft gezegd dat hij wellicht in een later stadium op dit punt terug wil komen; hij heeft dat ook onder voorbehoud geclaimd. Ik dacht dat het hem toen ging om het maken van een integrale nota. Wethouder Kessler heeft zojuist ook al gesproken over de druk die op het ambtelijk apparaat staat. Toezeggen van dikke nota's gaat ons de laatste tijd steeds minder gemakkelijk af. Maar ik hoop wel dat het de heer Bijkersma duidelijk is geworden uit de bijdrage van wethouder Kessler en mij dat wij dit beleid toch wel als een integrale opdracht voor de komende jaren zien en dat wij daarbij de raad zo enigszins mogelijk zullen betrekken. Een ander punt, mijnheer de voorzitter, is de door PAL aangeslingerde discussie over het anti-discriminatiebeleidtoegespitst op het voorstel om een bepaling op te nemen in de Alge mene Subsidieverordening (ASV) die zich daar dan tegen keert. Wij hebben daar de vorige keer ook al de degens over gekruist. Het college heeft er toen de voorkeur aan gegeven een dergelijke bepaling niet op te nemen. Het college is dat standpunt nog toegedaan en dat heb ik de heer Duijvendak ook al eerder tijdens een commissievergadering meegedeeld. Ik wil echter nog wel eens proberen een aantal argumenten voor dat standpunt op een rijtje te zet ten. Het is overduidelijk en ik denk voor iedereen ook zonneklaar wat de opvatting is van het college over discriminatie, racisme en alles wat daarmee annex is. Wij hebben een- en andermaal gezegd, zowel schriftelijk als mondeling, dat dat een verwerpelijke zaak is die allerwege bestrijding verdient. Wij hebben ook op die punten waar wij er kans toe zagen, bijvoorbeeld het meldingspuntactie/beleid gevoerd in die richting. De ASV bevat een bepaling dat activiteiten, doelstellingen, enz. van gesubsidieerde in stellingen niet in strijd mogen zijn met de wet, in dit geval artikel 1 van de Grondwet. De vorige keer was er nog de op termijn te verwachten Wet gelijke behandeling, die nu wat achter de horizon, hoewel nog niet geheel, is verdwenen. Maar daar staat tegenover dat de minister van Justitie de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht zodanig wil uitbreiden dat daar toch een zekere compensatie in gevonden zou kunnen worden. Wij staan dan ook op het standpunt dat deze aangelegenheid primair moet worden opgelost door regelgeving op nationaal niveau. Het is overigens zo dat de verwijzing in de ASV naar die regelgeving op nationaal niveau voldoende kan worden gehanteerd. Vervolgens staat het een ieder vrij om in die gevallen waarin hij of zij denkt dat er bij een subsidievoorstel sprake is van discriminatie op grond daarvan tegen te stemmen. De heer Duijvendak heeft dat reeds enige malen gedaan. Daarbij komt nog dat het college van mening is dat bedoelde bepaling, als je die zou hebben, uiter-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 34