72
stellen zoals ik in mijn eerste instantie heb genoemd. Ik weet dat organisatie-onderzoeken
tijd, geld en energie kosten; ik heb daar ook al op gewezen. Daarom moeten de procedures
die gekoppeld zijn aan het meten van prestaties, waar het college toe overgaat, worden
doorgelopen.
Ik wil in dit verband een voorbeeld noemen dat bij mij naar boven kwam naar aanleiding
van discussies in een bepaalde commissie en dat te maken heeft met de effectiviteit. Het gaat
om instanties in Leeuwarden - deels gemeentelijke diensten en deels door ons gesubsidieerde
instellingen - die zich bezighouden met het exploiteren van accommodaties voor evenementen
en wat dies meer zij. Op dit moment werkt iedereen zelfstandig en onafhankelijk van elkaar.
Ik zou mij kunnen voorstellen dat er een overlegstructuur wordt gecreëerd - ik denk in dit
verband aan de Harmonie, Zalen Schaaf, de Evenementenhal en de Dienst voor Sport en Re
creatie (DSR) die het beheer voert over de sporthallen - voor het gezamenlijk doen van be
paalde activiteiten. In dat verband zijn te noemen: promotie, doorverwijzing, op elkaar af
stemmen van de programmering, het gemeenschappelijk gebruik maken van de inventaris en
installaties, enz. Wij zien iets dergelijks ook in andere plaatsen. Ik noem Den Bosch, hoewel
het daar organisatorisch wat gemakkelijker ligt omdat de accommodaties daar allemaal in één
hand zijn; ik heb het dan over gemeentelijke diensten. Arnhem kan ook worden genoemd.
Daar staan de schouwburg en de Rijnhal onder één directie. In een dergelijke organisatie
structuur kunnen de zaken dus wat beter lopen, maar dat ligt in onze gemeente wat moeilij
ker. Toch zou ik het college in overweging willen geven eens over dit punt na te denken en
een overleg te starten om te zien wat er in dit kader zo al mogelijk is. Het doel daarvan is
uiteraard om met dezelfde middelen of eventueel minder middelen hetzelfde effect te berei
ken
Dit was een toelichting op datgene waar ik onder andere aan dacht bij het doorlopen van
de procedure en een verwijzing naar het collegeprogramma waarin het een en ander staat
over de verbetering van de effectiviteit en de efficiency.
Ik wil toch ook nog een opmerking maken in de richting van wethouder De Vries. Hij
heeft iets gezegd over het onderwijsvoorrangsgebied. De wethouder heeft de indruk dat wij
daar niet voor in aanmerking komen, maar geeft niet aan waarop hij dat baseert. Misschien
zou de wethouder daarover in tweede instantie nog iets willen zeggen.
Ik wil dan nu ingaan op de beschouwingen van de andere fracties.
Het CDA. Het eerste deel van het betoog van de heer Sijbesma vertoont veel overeen
komst met hetgeen ik naar voren heb gebracht. Onze thema-avonden worden niet zo goed
bezocht, maar blijkens de opmerkingen in de raad - ook de heer Bijkersma heeft dat ge
daan - worden ze wel goed gevolgd. Dat is toch een pluspunt. (De heer Bijkersma: Natuur
lijk, maar dat is toch logisch?)
Oude tijden keren terug, heb ik hier op mijn papier staan. Het is net als bij de populai
re muziek, waar het achtergrondkoortje - tegenwoordig heet dat "backinggroup" - weer zijn
intrede doet. Ik doel hierbij op het feit dat bij het CDA de financiële beschouwingen - ik
meen dat er werd gesproken van financiële kanttekeningen - weer in ere worden hersteld.
Ik wil twee punten uit het betoog van de heer Pruiksma naar voren halen, namelijk het
rente-egalisatiefonds en een actieve gemeentelijke geldpolitiek. Bij het laatste punt kan
ik mij ook het element voorstellen dat het doen van investeringen wordt getemporiseerd bij
hoge rentestanden. Het realiseren van een rente-egalisatiefonds kan echter als effect heb
ben dat voor de onderscheiden beleidssectoren de neiging tot temporiseren wordt geneutra
liseerd. De heer Buurman heeft bij interruptie opgemerkt dat je met een dergelijk fonds
kunt starten als de rentestand laag is. Het betekent wel dat het voordeel van deze lage ren
testand slechts deels of geheel niet wordt benut voor de lopende periode. Daarbij komt nog
dat het toekomstige verloop van de rentestand altijd een onzekere factor blijft. Er zijn geen
prognoses die gebaseerd zijn op een rekenkundige benadering; er is meer sprake van een
complex van psychologische factoren. Het veronderstelde marktmechanisme van vraag en
aanbod is volgens mij nooit duidelijk aangetoond, als wij zien naar het verloop van het ren
tepercentage van de laatste jaren. Er is weinig geïnvesteerd en er is sprake van een slechte
economische situatie. Je zou dan dus veronderstellen dat er weinig vraag is naar geld en dat
de rente laag zal zijn. Nu blijkt dat de rente iets lager is, terwijl de economie aantrekt. Vol
gens het principe van het marktmechanisme zou het precies omgekeerd moeten zijn. Ik heb
hiermee in een "nutshell" proberen aan te geven hoe complex een rentepercentage tot stand
komt.
De VVD. In 1970 - ik loop al een tijdje mee, mijnheer de voorzitter - is het college uit
gebreid van vier naar vijf wethouders, nadat daarvoor dispensatie was verkregen. De vijfde
wethouderszetel werd bezet door de VVD op basis van het toen nog gehanteerde afspiege
lingsprincipe. Ik heb zojuist gezegd dat oude tijden terugkeren; dat zien wij ook nu weer.
De heer Bijkersma heeft het over een zesde wethouder. Ik neem aan dat hij veronderstelt
dat, wanneer wordt uitgegaan van een afspiegelingscollege, de VVD de zesde wethouder le
vert. Wij worden de laatste tijd regelmatig via enquêtes op de hoogte gesteld van de te ver
wachten verkiezingsuitslag. Op basis van die prognoses zou je best kunnen stellen dat bij
voorbeeld de PvdA-fractie 17 raadszetels krijgt en de VVD-fractie vier. Voor het gemak houd
73
ik de zetels van de andere fracties maar op hetzelfde aantal als nu. Ik denk dat de heer Bij
kersma straks met de suggestie zal moeten komen om naar zeven wethouders te gaan: PvdA
drie, CDA twee, VVD één en PAL één. Er is dan sprake van een duidelijke afspiegeling,
want anders moet er weer worden geloot en dat is nooit leuk.
De heer Bijkersma legt ten aanzien van de uitbreiding van het college de nadruk op de
bestaande werkdruk. Wel, dat was ook in 1970 het geval toen wij van vier naar vijf wethou
ders gingen. De ervaring heeft echter geleerd dat de werkdruk, ondanks het aantal wet
houders, gewoon zal toenemen op grond van andere omstandigheden. Een veel kwalijker
zaak vind ik dat, als het aantal collegeleden zou worden uitgebreid, daarmee de druk op het
ambtelijk apparaat zal toenemen, want elke wethouder zal toch zijn paadje schoon willen ve-
oen. Ik denk ook aan de ruimte die de wethouder nodig heeft, aan het secretariaat en aan
het aantal vergaderingen - gemiddeld drie tot vier per dag - dat hij gaat beleggen. Bij die
vergaderingen zullen ook mensen uit het ambtelijk apparaat aanwezig moeten zijn, want al
leen vergaderen is niets gedaan. Met andere woorden, wij hebben het weieens over het mul
tiplier-effect, maar als ergens sprake is van dat effect, dan is dat wel bij een mogelijke uit
breiding van het aantal collegeleden.
Conclusie, mijnheer de voorzitter, als wij alleen praten over een afspiegelingscollege
dan lijkt het mij beter om van vijf naar vier wethouders te gaan, want wij kunnen dan ook
nog aardig wat geld besparen.
Het zal de raad duidelijk zijn dat de PvdA-fractie niet kiest voor een afspiegelingscolle
ge. Ons uitgangspunt is dat er een college moet komen dat is gebaseerd op een programma
dat tot stand is gekomen na overleg tussen de diverse partijen. De PvdA zal ernaar streven
om zoveel mogelijk zaken uit haar eigen programma te realiseren. Uiteraard zal een college
op een dusdanige meerderheid in de raad gebaseerd moeten zijn dat er ook sprake is van
een werkbare meerderheid.
Daarnaast is voor ons ook een belangrijk punt het feit dat men te maken heeft met poli
tieke tegenvoeters. Ik hoef wat dat betreft maar te verwijzen naar de opmerkingen van de
heer Bijkersma in eerste instantie. Maar ook uit de afgelopen periode blijkt wel dat de
PvdA-fractie en de VVD-fractie politieke tegenvoeters zijn. Als je als fractie iets wilt reali
seren, dan lijkt het mij geen goede zaak om met je politieke tegenvoeters in een college zit
ting te gaan nemen.
Ik wil ook nog even ingaan op de opmerkingen die de heer Bijkersma als een soort domi
nee Paisley in de richting van de schuldenaren heeft gemaakt. Hij heeft het gehad over een
"Laat Roosje maar zorgen"-mentaliteit. Ik vind dat de heer Bijkersma deze zaak wel wat een
zijdig benadert. Het is volgens mij juist het door hem altijd zo hooggeprezen particulier initia
tief geweest dat de mensen op het spoor heeft gezet van: geef nu maar uit en spaar later
maar. Te denken is aan persoonlijke leningen, enz., enz. De stelling van de heer Bijkersma
in eerste instantie was: eerst sparen en dan uitgeven. Als de heer Bijkersma praat over het
sconomisch klimaat in onze gemeente, dan benadert hij die zaak volgens mij vanuit de werk
geverskant. Mensen die financiële verplichtingen aangaan kunnen zonder werk komen te zit
ten. Het kan ook zijn dat de financiële verplichtingen zijn gebaseerd op verwachte promotie
kansen, die echter niet doorgaan. Mensen kunnen daardoor in de financiële problemen ko
men. Je kunt dan echter moeilijk zeggen dat er een "Laat Roosje maar zorgen "-mentaliteit
heerst. De heer Bijkersma heeft tevens gezegd - het college heeft daar ook op gereageerd
dat alles op het conto van het rijksbeleid wordt geschreven zonder dat dat bewezen wordt.
De heer Bijkersma heeft gezegd dat de mooiste dag van Leeuwarden-700 volgens hem
was de komst van de Canadese militairen met hun voertuigen. (De heer Bijkersma: Dat heb
ik niet gezegd, mijnheer Meijerhof. Ik heb gezegd dat die komst mij duidelijk is bijgebleven
en dat is heel wat anders dan "de mooiste dag". U moet mijn woorden niet verdraaien, want
dat neem ik u kwalijk.) Ik ben blij dat u aanwezig bent, want dan kunt u mij direct corrige
ren, De komst van de Canadese militairen is de heer Bijkersma dus het meest bijgebleven en
heeft de meeste indruk op hem gemaakt. Het gaat mij er echter om dat de heer Bijkersma
zegt dat er toen veel publiek was en dat dat dus inhoudt dat de mensen hechten aan hun
vrijheid. Dat wordt nu wel zo gemakkelijk gesteld, maar waar ligt het bewijsmateriaal? Is er
een enquête geweest onder het publiek dat vanaf de kant naar de voertuigen keek? Waarom
wilde men bij de intocht aanwezig zijn? Speelde daarbij het idee van vrijheid en dat men die
alleen door middel van een militair apparaat kan waarborgen? Ik zou in tweede instantie
graag enquêtecijfers van de heer Bijkersma willen horen. Ik neem tenminste aan dat hij be
wijsmateriaal voorhanden heeft, gelet op zijn reactie in de richting van het college.
De heer Bijkersma heeft het ook gehad over wildgroei bij met name de kinderdagverblij
ven. Wanneer zaken buiten het gezichtsveld van de overheid plaatsvinden en met name door
het particulier initiatief worden geregeld kan er wildgroei ontstaan.
Ik heb ook nog het woord "privatisering" op mijn papier staan, maar daar kan ik aan
voorbijgaan omdat wethouder De Vries daarover voldoende heeft gezegd.
PAL, De heer Duijvendak geeft in zijn analyse aan dat links een onvoldoende alternatief
biedt tegen de huidige coalitie. Klein links is verdeeld, terwijl de PvdA naar rechts lonkt,
ik denk dat zijn conclusie juist is. Het afgelopen weekeinde - de heer Duijvendak heeft dat