90 teiten te stellen. Daarnaast kun je je afvragen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is bij een aantal andere zaken, in hoeverre het tempo van uitvoering bij een aantal zaken omhoog kan bijvoorbeeld door een verdere mandatering aan ambtenaren, door horizontalisering van de werkstructuur, enz. Wethouder Kessler heeft de discussie over het tempo van voorstellen wat geplaatst in het algemenere kader van onze beschouwing over de ongevoeligheid van b. en w. voor nieu we onderwerpen. Ik vind dat niet helemaal terecht. Nieuwe onderwerpen zijn door b. en w. niet alleen niet aan de orde gesteld, ook die onderwerpen die wel door ons en anderen aan de orde zijn gesteld, zijn niet opgepakt. Dat is een ander element van het te weinig gevoelig zijn van dit college voor nieuwe ontwikkelingen. Ik denk daarbij aan de vredespolitiek, die marginaal door het college is opgepakt en aan het anti-discriminatiebeleid dat - dat blijkt opnieuw uit het antwoord van de wethouder - niet als een zwaar genoeg politiek onderwerp naar onze mening wordt ingeschat. Het is met andere woorden ook een politieke discussie hoe gevoelig je bent voor nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Dan nog een korte opmerking over de markt en het sociaal compromis. Wethouder Kess ler heeft op zich gelijk als hij stelt dat de markt als economisch mechanisme door links een aantal jaren is verwaarloosd. Maar dat is heel iets anders dan dat je zegt dat de marktsector een kurk is waar wij met zijn allen op drijven, het type verhalen van de kant van de VVD. De suggestie dat de markt produktief is en de overheid improduktief is - daar heb ik het in eerste instantie over gehad - niet terecht, want overheid en marktsector hebben beide pro- duktieve elementen in zich. Wat de PAL-fractie heeft bepleit is een versterking van de col lectieve sector, omdat in de private sector onvoldoende mogelijkheden zijn voor de oplossing van problemen voor bijvoorbeeld langdurig werklozen, arbeidsongeschikten, gehandicapten en andere zwakke groepen in de samenleving. Daarvoor is naar onze mening een sterke col lectieve sector noodzakelijk. Over het sociaal compromis zal ik nu verder niet uitwijden. Ik verwijs naar een bijdrage van de heer Den Uijl in Heimwee naar de toekomst, waarin hij hetzelfde zegt als wij gisteren gezegd hebben. Ik kom dan nu bij wethouder Timmermans en wil op een paar punten van zijn betoog in gaan. Wij moeten vooraf constateren - dat spijt mij enigszins - dat de wethouder de neiging heeft om de bijdrage van PAL, die hij op schrift gehad heeft, enigszins tendentieus te le zen. Hij heeft ons beschuldigd van een tendentieuze benadering van dit college. Ik vind dat niet terecht, want ik vind dat wij op het gebied van de ruimtelijke ordening (ro) een uiter mate genuanceerde tekst hebben neergelegd en dat wij ook bij de evaluatie van het college- beleid ons best hebben gedaan om aan te geven wat positieve en negatieve elementen in het ro-beleid zijn. Wellicht heeft wethouder Timmermans gelijk als hij zegt dat het systeem van bijvoorbeeld contact- en projectgroepen goed functioneert. Daarvan hebben wij ook niets gezegd. Wij hebben er op gewezen dat in het collegeprogramma een aantal nieuwe dingen be loofd is, maar dat die niet uit de verf gekomen zijn. Ik vind dat een heel reële benadering. Er is bijvoorbeeld nog niets gebeurd ten aanzien van het geven van experimentele beslis singsbevoegdheid aan democratisch werkende groepen. Ik vind niet dat de wethouder moet zeggen dat PAL tendentieus leest, maar dat er sprake is van een eerlijke evaluatie van het collegeprogramma. De wethouder heeft ons betoog het sterkst tendentieus gelezen op het punt van de woongroepen. Hij heeft gesuggereerd dat PAL zou zeggen dat dit college geen visie op woongroepen heeft. Nou, dat staat absoluut niet in onze algemene beschouwingen. Er staat dat dit college een afwachtende houding heeft en dat het maar de vraag is wat het doet op het moment dat woongroepen zich aanmelden. Met andere woorden, wethouder Timmermans suggereert eerst iets wat PAL niet gezegd heeft, dan gaat hij zich daar zwaar tegen afzetten om vervolgens ons te bestrijden met precies datgene wat wij gezegd hebben, namelijk dat de gemeente een te afwachtend beleid voert. En daar hebben wij juist bezwaar tegen geuit. Wij zijn het niet eens met het afwachtend beleid van dit college. Wij vinden dat er een aanbod moet komen. Wat dat betreft weet de wethouder ook heel goed dat er al enige tijd twee woon groepen zoeken naar huisvesting, maar die nog steeds niet hebben gevonden. De benadering die de wethouder in zijn beantwoording heeft gekozen ligt enigszins in de lijn van zijn voorganger, die vorig jaar in de richting van mijn fractie heeft gezegd dat wij zo'n groot zelfopblazend vermogen zouden hebben. Wij moeten constateren dat dat vermogen er in ieder geval wel toe geleid heeft dat een aantal punten dat in dat verband vorig jaar door mijn fractie is ingebracht nu doorklinkt in het programma van b. en wmaar zeker nog sterker zelfs in de beantwoording gisteren in eerste instantie van de wethouder. (De heer Timmermans (weth.): Het argument is het beste bewijs.) Dat lijkt mij het bewijs voor het feit dat, als je met argumenten komt, er dan naar je geluisterd wordt. Wat dat betreft zijn wij ook blij dat wethouder Timmermans gisteren heeft gezegd dat hij de nulgroei van het in woneraantal als een reële verwachting inschat. Tot nu toe is dat nooit hardop gezegd en daarom ben ik blij dat dat gisteren gebeurd is. Een laatste opmerking op dit terrein is dat de wethouder wat betreft de omvang van de nieuwbouw misschien ook zou kunnen luisteren naar wat de corporaties en ook de PAL-frac- 91 tie daarover gezegd hebben. Ik verwijs bijvoorbeeld naar hetgeen de heer Knol in dit kader heeft gezegd bij de opening van een aantal woningen in ik meen Oldegalileën. Wethouder Timmermans heeft ons een heel concrete vraag gesteld, namelijk wat wij be doelen met de onbegrepen vraag over de woningbouw bij de FBTO. Ik wil daar wel even kort op ingaan. Nu het gebouw uit de steigers is gekomen, is dat voor ons een bevestiging van de twijfel hoe hier ooit de tweede fase aangebouwd kan worden. Ik wijs op de gevelstruc tuur, de plaatsing van de entree en de plaatsing van trappenhuizen. Dat zijn de plekken waar juist de tweede fase van de woningen zou moeten worden gerealiseerd. Maar goed, de wethouder kan alle twijfels bij ons wegnemen als hij in de Commissie voor de Ruimtelijke Or dening eens een impressie zou kunnen geven van hoe de tweede fase er dan uit zou moeten zien. Wij nemen tenminste aan dat het college een dergelijke impressieschets heeft, want er is immers over de fasering overleg geweest. B. en w. zijn toen met de fasering akkoord ge gaan. Ik neem dus aan dat b. en w. daarover onze twijfels kunnen wegnemen. Met betrekking tot de kleinschalige ondernemingen in de binnenstad het volgende. Wij hebben - opnieuw - in de algemene beschouwingen niet gezegd dat dat onmogelijk zou zijn in bestemmingsplannen, daar hebben wij niet eens over gesproken. Wat wij hebben gezegd is dat door de planmatige aanpak het voor een aantal mensen gewoon te duur wordt om terug te keren in de binnenstad en de handel daar door te zetten. Dat is een negatieve tendens en daarom moet je als b. en w. overwegen om bijvoorbeeld meer geld te steken in onrendabele toppen om het mogelijk te maken dat kleine bedrijfjes in de binnenstad kunnen blijven be staan Wij hebben naar aanleiding van de bijdragen van de wethouders De Vries en Miedema geen opmerkingen. Ik kom dan tot slot bij wethouder Heere en wil ingaan op het ouderenbeleid en onze twee moties. Het is een prima zaak dat breed in deze raad aandacht is gegeven aan de groeiende pro blematiek van de vergrijzing en dat b. en w. dat onderwerp in ieder geval actief hebben op gepakt. De mondigheid van de groep 55plussers heeft daaraan zelf volgens mij ook bijgedra gen. Wij willen ons aansluiten bij de opmerking van de heer Bijkersma dat er op zich nu geen integrale nota hoeft te komen, als maar duidelijk is dat bejaardenbeleid wel als facetbe leid door b. en w. benaderd moet worden. Ik kom dan nu bij de moties en zal daarbij meteen de reacties van de andere fracties meenemen Als ik wethouder Heere zo hoor dan lijkt het wel alsof Leeuwarden een heel aparte plaats is. (De heer Heere (weth.): Dat heeft u zonet zelf ook betoogd.) Leeuwarden is een aparte plaats, maar het is natuurlijk de vraag wat je "apart" noemt. Leeuwarden is een plaats waar je voldoende hebt aan een college met prachtige intenties, maar dat geen behoefte heeft aan concrete instrumenten om iets te doen aan de zaken waarvoor het zegt te staan. Dat aspect komt zowel naar voren bij de motie over Zuid-Afrika als bij de motie over het anti-discrimi natiebeleid Ik zal eerst ingaan op de motie over Zuid-Afrika. Ik vind het een flauwe opmerking van wethouder Heere dat het zo raar is dat wij deze zaak aan de orde stellen in het kader van de ontwikkelingssamenwerking. Ik wil er op wijzen dat b. en w. destijds de toezegging hebben gedaan hierop terug te zullen komen en zelf in de notitie over de ontwikkelingssamenwerking over de Krugerrand spraken. Ik vind dus dat die opmerking van de wethouder nergens op slaat. De wethouder heeft verder gezegd dat de motie dan wel overbodig dan wel moeilijk uitvoerbaar zou zijn. Maar dan kom ik bij de vraag wat er met Leeuwarden aan de hand is. Ik dien een motie in die in Deventer, Groningen, Heerlen en Utrecht is aangenomen - bo vendien is die aangeboden aan het Landelijk Comité Zuid-Afrika - en daar uitvoerbaar is. B. en w. van die gemeenten zijn zelf met voorstellen gekomen van precies dezelfde strekking. En hier in Leeuwarden zou zo'n motie niet uitvoerbaar zijn! Ik ben heel benieuwd wat Leeu warden nou zo apart maakt dat datgene wat in andere plaatsen uitvoerbaar is en door b. en w. aan de raad wordt voorgesteld om uit te voeren hier niet uitvoerbaar is. Ik ben ook be nieuwd of wethouder Heere namens het hele college heeft gesproken met betrekking tot deze motie, want ik weet dat in ieder geval bij de PvdA tijdens de ledenvergadering over het nieuwe programma over deze problematiek is gesproken. Het is in die hoek wel onderkend - dat bleek ook uit de standpuntbepaling van de heer Meijerhof - dat het wel degelijk nood zakelijk is dat je je als gemeente met deze aangelegenheid bemoeit. De vraag is dan wat niet uitvoerbaar zou zijn. Ik wil daar graag een concreet antwoord van de wethouder op horen. Wat de wethouder wel overbodig vond was het punt van de podia. Ik denk dat dat hele maal niet overbodig is. Wat er tot nu toe is gebeurd is dat er een brief namens het college is uitgegaan naar de verschillende podia in Leeuwarden, waarin gezegd wordt dat zalen niet verhuurd mogen worden aan aanhangers van de Centrumpartij. Maar dat is heel wat anders dan dat je aan de podia vraagt of zij artiesten die op een lijst van de Verenigde Naties (VN) staan niet bij hen willen laten optreden in het kader van een culturele boycot van de VN. Het is niet veel werk, maar ik denk wel dat het nodig is de podia daarop te attenderen. Met andere woorden, deze motie kan wel degelijk effectief zijn. Het lijkt mij ook een goede zaak

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 46