102 zekere expansie, zelfs baanverdraaiing tot onze grote schrik en wellicht baanverlenging, zou kunnen worden gedestilleerd. Wij hebben van meet af aan geprobeerd daar wat zicht'op te krijgen. Dat is - mevrouw De Jong heeft daar ook al op gewezen - niet zo'n eenvoudige zaak geweest, omdat de neiging om informatie te verschaffen bij de betrokken autoriteiten minimaal was. Ik heb wat mondelinge informatie gekregen die weliswaar bemoedigend van toon was, maar waarvan ik toch de indruk had dat die onvoldoende zekerheid bood. Wij heb ben daarnaast ook datgene verzameld wat door buurgemeenten aan informatie was gekregen - dat was zeer spaarzaam - en hetgeen door het provinciaal bestuur was ontvangen. Op ba sis van deze gegevens heb ik nu de vrijheid om datgene te zeggen wat ik gisteren heb geci teerd uit een stuk dat vandaag pas in het college is geweest. Wij hadden wel eerder met iets kunnen komen, maar ik denk dat de betrouwbaarheid van de informatie dan toch niet 100% geweest zou zijn. Ik vind dat wij in dit soort zaken wel moeten weten waar wij het over heb ben. In ieder geval is de informatie zodanig dat wij de stellige overtuiging hebben dat er iets heel bijzonders moet gebeuren wil men iets gaan veranderen aan de status quo. Ik heb toch ook wel de nodige stekjes uitgezet dat, wanneer daar ook maar aan gedacht zou mogen worden, er dan toezeggingen zijn dat men ons zal informeren. Maar voorlopig is er geen sprake van veranderingen die van invloed zijn op het gebeuren in Leeuwarden. De heer Duijvendak heeft de kwestie van de keuze tussen twee lezingen nog eens aange sneden. Hij zegt dat ik gesuggereerd zou hebben dat er een algemeen wantrouwen bij de PAL-fractie bestaat ten opzichte van het ambtelijk apparaat. Wel, dan hebben wij elkaar niet begrepen. Ik heb geconstateerd dat er een zeker spanningsveld is te bespeuren tussen aan de ene kant het feit dat wij allen bij de begrotingsbehandeling hebben gezegd: ambtelijk ap paraat wel bedankt - ik meende daaruit een algemeen verwoord vertrouwen te mogen aflei den, ook ten aanzien van de PAL-fractie - en aan de andere kant de neiging om te zeggen dat er nu twee lezingen zijn en dat het te gek is dat je dan je apparaat laat prevaleren. Ik denk dat de verduidelijking van de heer Duijvendak de zaak wel een eind in de goede richting brengt. Hij zegt namelijk dat je ook oog moet hebben voor de lezing van de andere kant. Ik heb dat ook nimmer bestreden. Ik heb altijd gezegd dat ik er voorshands vanuit ga totdat het tegendeel blijkt. Als de heer Duijvendak dan zegt dat er geen sprake mag zijn van blind vertrouwen, dan kost het mij geen moeite om hem daarin gelijk te geven. Vervolgens zegt hij dat er rekening mee moet worden gehouden dat het ene apparaat veel kwetsbaarder is dan het andere, de politie is bijvoorbeeld veel kwetsbaarder dan een afdeling Bevolking. Ook dat is juist. Maar ik teken daar tegelijkertijd bij aan dat er voor mensen die in dit geval bij de politie werkzaam zijn heel andere spelregels gelden. Daarvoor zijn aparte klachtenprocedures. Het is gewoon vaste prik dat, wanneer er ook maar de ge ringste aanleiding is om te veronderstellen dat er iets strafrechtelijks aan de orde is, dan ook achter elkaar het onafhankelijke instituut van de rijksrecherche wordt ingeschakeld. Aan de andere kant, wanneer het gaat om zaken van meer disciplinaire aard, wordt gebruik gemaakt van de kaders via een delegatie uit de Commissie Openbare Orde. Waar het mij om gaat is dat je binnen je apparaat, onverschillig welk, moet vermijden dat er een stuk demotivatie gaat intreden, zodanig dat mensen gaan zeggen: ik ga maar een straatje om want er zal wel weer geduvel over komen. Er zijn heldere klachtenprocedures. Ik wijs u er op dat dergelijke procedures niet ten aanzien van het gros van de gemeentelijke diensten gelden. De specifieke en veel kwetsbaardere functie van het politie-apparaat is wat dat betreft al opgetuigd. Ik laat dan nog even buiten beschouwing het feit dat de Nationale Ombudsman in dit geval ook het een en ander, zelfs nog parallel met alles, in de melk te brokkelen heeft. Er is nog een ander punt dat de heer Duijvendak heeft opgepaktnamelijk dat het colle ge niet heeft nagegaan in hoeverre de groepenvoor wie het college meent zich in de eerste plaats te moeten opwerpen, tevreden zijn over het gevoerde beleid. Hij heeft nog eens ver teld dat er van zijn kant geen sprake is van een retorische vraag. Ik denk dat dit ook een vrij vruchteloze discussie zal blijven. Ik blijf van mening dat het college en de daaraan ten grondslag liggende politieke partijen zich wat dat betreft ter verantwoording in de verkie zingsstrijd storten in de komende maanden. Je mag redelijkerwijs aannemen dat dan ook de punten waarop men zich als niet tevreden gesteld beschouwt in deze discussie een plaats zullen krijgen. Er is gesproken over de terugkoppeling van een aantal zaken naar de raad c.q. commis sies van de raad. Ik durf te stellen dat er in de kwestie van de Aegon-onderhandelingen voor terugkoppeling eigenlijk geen ruimte is geweest. Wij hebben geprobeerd de raad, zodra dat mogelijk was, in geschrift te informeren. Deze zaak is, nadat het aanvankelijk leek dat er sprake zou zijn van een heel langdurige ontwikkeling, in een keer in een stroomversnël- ling terechtgekomen. Wij hebben daarover ook al eens in ander verband met elkaar gespro ken. Toen is het een kwestie geweest van ik dacht ongeveer twee weken waarbinnen een en ander zich ineens ging afspelen. In die twee weken zat dan ook nog eens een stuk vertra ging. Gedurende die periode was de onzekerheid optimaal. Wij hebben in die tijd samen met de mensen die ons ter zijde stonden en de delegatie die de onderhandelingen heeft gevoerd echt op het scherp van de snede moeten onderhandelen. Wij hebben daar onmatig veel tijd in 103 gestoken. Wij hebben geen redelijke mogelijkheid gezien om in bredere kring overleg te voe ren, ook niet in bredere ambtelijke kring. Het overleg is in een vrij beperkt kader ge plaatst. Er waren ook nog wat andere overwegingen die daarvoor pleitten. Er was ons name lijk alles aan gelegen te voorkomen dat ook de geringste mogelijkheid dat de resultaten in een te brede kring bekend zouden worden ons lot zou zijn. Het risico van het een tegenover het ander en dan een overbieding zou dan nog veel groter geworden zijn. Het is niet de normale lijn die wij wensen aan te houden, maar wij vinden dat er omstandigheden zijn - wij zijn blij dat de meerderheid van de raad ons daarin steunt - waarin het niet anders kan. Een interessant punt is - in dit kader is de kwestie Frigas even genoemd; daarover is al in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden gesproken - dat je op een zeker ogen blik via het aangaan van verplichtingen ook besluitvorming uit handen geeft. Ik moet zeg gen dat Frigas een NV is, maar hetzelfde kan zich voordoen bij gemeenschappelijke regelin gen, hoewel daar na morgen ook enige lijn in gaat komen. Het kan zijn dat je, door het feit dat je besluitvorming uit handen geeft, ineens verrast wordt - dat kan ook onaangenaam verrast zijn - door ontwikkelingen die, als je ter zake zelf in de raad besluiten had kunnen nemen, misschien anders waren gelopen. Interessant is in dit geval de vraag die de heer Duijvendak heeft opgeroepen, namelijk dat wij een keer in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden met elkaar moeten praten hoe een terugkoppeling naar de raad in dergelij ke gevallen gestalte zou moeten krijgen. Ik ben graag bereid dit onderwerp in die commissie aan de orde te stellen, want het gaat om een onderwerp van algemene importantie dat zolang de Wet gemeenschappelijke regelingen 1950 bestaan heeft maar ook ongetwijfeld de nieuwe wet gaat bestaan eigenlijk altijd een probleem is geweest en zal zijn. Je wijst mensen aan - je kunt dat ook wel uitstrekken over particuliere organisaties - en je hoort er vervolgens niets meer van, totdat na vier jaar de benoeming opnieuw op de rol staat. Maar ook dan wordt er eigenlijk inhoudelijk amper over gesproken. Het lijkt mij op zich zelf een heel goede zaak om daarover nog eens met elkaar van gedachten te wisselen. De onderbrenging van de Pedagogische Akademie voor Onderwijsgevenden in het Basis onderwijs (PABO) in een cluster. Aan de ene kant moet blijken of er binnen de opzet van een cluster voldoende ruimte is voor de PABO om vanuit de eigen identiteit het werk te blij ven doen. Aan de andere kant moet blijken in hoeverre het niet participeren risico's met zich meebrengt voor de voorzieningen in algemene zin in Leeuwarden en voor de ontwikke ling van de PABO zelf. Deze risico's zullen zich op termijn weieens gaan voordoen. Ik moet u er op wijzen, hoewel ik dat met enige tegenzin doe, dat wij nou niet bepaald in de onder handelingen rondom de multisectorale cluster de sterkste partij zijn. Er zijn beduidend gro tere instituten die financieel, qua optuiging en qua studentenbestand veel meer in te bren gen hebben dat wij. Wij zitten ook nog een keer met de belangenbehartiging voor de kleinere instituten die aan onze zorgen zijn toevertrouwd en die wij ook graag in de toekomst over eind willen houden. De onderhandelingen zijn heel moeizaam, omdat je met veel gespreks partners om de tafel zit die allemaal hun eigen achterland hebben. Daarenboven moet het ge sprek met de directies regelmatig plaatsvinden. Wij hopen dat er in januari een resultaat in de commissie kan komen, waarvan wij kunnen zeggen: wat is nu de lijn die wij gaan volgen, kunnen wij hierin meegaan of moeten wij zeggen dat wij de zaak maar uit elkaar trekken. Enfin, ik heb al wat van mijn onzekerheden op dit punt in de Commissie voor Onderwijs naar voren gebracht. Wij zullen het gesprek in de commissie in januari voortzetten. Zo tegen één februari, maar misschien zal het ook wat later worden, zullen toch de signalen gegeven moe ten worden of wij het wel of niet doen of dat wij eventueel nog wel bereid zijn maar dan. Ik denk dat dan zo langzamerhand de balletjes in de juiste holletjes terecht moeten komen. Ik sluit daarbij niet uit dat er dan toch nog wel weer op de valreep het een en ander, als het er dan toch om gaat van zo groot mogelijk of heel minimaal, aan succesjes binnen is te ha len. Mevrouw De Jong vraagt zich af hoe het nu precies zit met de uitbreiding van de voor zieningen in de Huizen van Bewaring. Het zit hem niet zozeer in de bouwkundige voorzie ningen als wel in het regime dat er is. Wij proberen daar zoveel mogelijk op in te spelen. Het komt er op neer dat de mensen die normaliter in hechtenis verblijven het grootste deel van de tijd dat zij in het bureau verblijven ook buiten de cellen zijn. Het is vaak weekeinde- dienst die daar verricht wordt. Maar wij blijven van mening dat er eigenlijk een eind aan deze situatie zou moeten komen, want het gaat hier om iets wat buiten bestek van het nor male politiegebeuren valt. De heer Buurman heeft nog een keer over de helingbestrijding gesproken en vraagt om dat eens aan te snijden in het driehoeksoverleg. Het politiesepot van hetzelfde laken een pak. Ik wil een en ander wel in dat overleg ter sprake brengen. Maar er is een afspraak dat wij nog een keer in de Commissie Openbare Orde zullen spreken over de vraag hoe een en ander nu precies zit in de relatie justitie-openbare orde. Het driehoeksoverleg is een af stemmingsoverleg en geen inspraakoverleg en zeker geen overleg waarin het beleid wordt bepaald. Het gaat om twee volstrekt afzonderlijke beleidskaders met afzonderlijke plaatsen van verantwoordingsverplichting. Openbare orde met als sluitstuk gemeenteraad, justitie met als sluitstuk Tweede Kamer en de verantwoording van de minister van Justitie. Wij moe-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 52