106 onze oud-voorzitter te gebruiken. Maar dat is het naar mijn smaak helemaal niet. Vandaar dat ik gezegd heb dat je er misschien toch op een bredere manier tegenaan moet kijken. Ik heb toen het punt genoemd van de individualisering, een samenleving die steeds complexer wordt en een overheid die toch wat meer in generieke zin beslissingen neemt en opereert. De horizontalisering van de werkstructuur. Wij proberen steeds meer het werkoverleg in te voeren, hoewel wij die taak in feite aan de diensthoofden hebben gedelegeerd. In eerste instantie heb ik al gezegd dat ook de medezeggenschapscommissies (mzc) betrokken zijn bij een stuk besluitvorming. Men heeft zelfs instemmingsrecht. Ook dat zou je kunnen beschou wen als een stuk horizontalisering van de werkstructuur. Een laatste voorbeeld is dat wij de arbeidstijdverkorting heel duidelijk hebben gedecentraliseerd naar de diensten. Daaraan moet in overleg met het diensthoofd en de mzc invulling gegeven worden. Het volgende punt dat de heer Duijvendak aan de orde heeft gesteld zijn de tempo-dis cussies die moeten leiden tot het stellen van prioriteiten. Of om tempo-discussies te vermij den moet je prioriteiten gaan stellen. Dat was in feite ook de strekking van mijn betoog en ik denk dat wij het in die zin ook met elkaar eens zijn. Nieuwe onderwerpen worden volgens de heer Duijvendak onvoldoende door het college aan de orde gesteld. Ik denk dat wij daarover van mening verschillen en wil een aantal voorbeelden noemen. Het minimabeleid is een punt dat wij in deze collegeperiode redelijk voortvarend hebben opgepakt. Wethouder Heere heeft al gewezen op een aantal voorbeelden in de sector cultuur en heeft vorige week gewezen op een aantal duidelijk beleidsverande ringen in het sociaal-cultureel programma. Wat mij betreft heeft het college dus wel degelijk alert gereageerd op nieuwe onderwerpen. Iets anders is natuurlijk of de PAL-fractie in alle opzichten steeds haar zin heeft gekregen. Ik denk dat dat niet het geval is geweest. Maar om daaruit de conclusie af te leiden dat het college dus nieuwe onderwerpen niet oppakt gaat mij veel te ver. Als ik de suggestie zou hebben gewekt dat de markt produktief is en de overheid impro- duktief dan wil ik die op dit moment wel terugnemen, want dat is absoluut niet het geval. Zowel de marktsector als de overheidssector is van wezenlijk belang. Beide zijn op hun spe cifieke manier produktief. Mevrouw De Jong heeft nog eens gesproken over het feit dat er te vaak en te optimis tisch is geraamd en over de verzwaring van de lastendruk. Zij heeft deze twee thema's ook in haar eerste instantie duidelijk naar voren gebracht. Het lijkt mij niet nodig om daar nu nog uitgebreid op in te gaan. De verschillen van inzicht en opvattingen zijn genoegzaam be kend. Mevrouw De Jong heeft mij gevraagd of ik naar aanleiding van haar discussie met de heer Bijkersma nog iets naders zou kunnen zeggen over de veronderstelling dat de zwakke ren steeds zwakker worden. Ik kan daar niet zo erg veel over zeggen. De uitkering voor een gezin is op dit moment f. 1.470,Je mag niet stellen dat absoluut gezien de uitkeringen op dit moment een stuk lager zijn dan een aantal jaren geleden. Wat wel zo is is dat de uit keringen relatief gezien een stuk lager zijn, omdat ten opzichte van een aantal jaren geleden de prijsinflatie en dergelijke zaken gewoon zijn doorgegaan. Met andere woorden, het reële nut dat je van een uitkering hebt is in de afgelopen jaren heel duidelijk teruggelopen. De koopkracht neemt af. Datgene wat je met een uitkering kunt doen loopt heel duidelijk terug. Ik heb eigenlijk het idee dat ik dat de heer Bijkersma niet hoef te vertellen, want hij is niet voor niets fractievoorzitter van een politieke partij en ik neem aan dat hij de maatschappelij ke ontwikkelingen ook wel volgt. (Mevrouw De Jong: Dat is blijkbaar niet zo, mijnheer de voorzitter, want anders had de heer Bijkersma dat niet gevraagd.) Tot slot de heer Buurman die is ingegaan op het algemene personeelsbeleid. Het rijk heeft een benadering waarin het banen aanbiedt aan jongeren voor 32 uur, gekoppeld aan een opleidingsprogramma. De heer Buurman heeft gevraagd of wij dat als gemeente Leeuwar den ook kunnen doen. Ja, natuurlijk zouden wij dat in principe kunnen doen. Maar wij kun nen niet simpelweg de maatregelen van het rijk overnemen. Het is niet zo dat die maatrege len ook direct op Leeuwarden toepasbaar zijn. Wij zouden best een dergelijk type maatregel kunnen bedenkenmaar ik heb al gezegd gesteld dat wij dat mede naar aanleiding van de discussie van twee jaar geleden over de arbeidstijdverkorting niet doen. Iets anders is dat wij in het kader van de hele ontwikkeling van de leerwerkplanplaatsen wel aan een dergelij ke constructie denken. In feite is de essentie van het leerwerkplanplaatsengebeurengeef iemand een baan en geef daarbij tegelijkertijd een stuk opleiding. Ik denk dat ik hiermee in hoofdlijnen alle vragen heb beantwoord, mijnheer de voorzit ter. De heer Timmermans (weth.): De heer Sijbesma is begonnen met het ophelderen van een misverstand dat bij mij bestaat. Hij heeft namelijk niet zozeer gewezen op het feit dat er te weinig vrije sectorkavels in deze stad zouden zijnmaar meer op het feit dat door een gewij zigde aanpak vrije sectorkavels worden gebruikt voor de bouw van rijtjeswoningen, waar door particulieren te weinig garantie kan worden gegeven dat hun nieuwe woning in een ty pische vrije sectorbuurt staat. Ik weet niet of het waar is dat wij momenteel heel ad hoe en 107 kleinschalig bezig zijn. Ik wil wel nagaan, als dat het geval zou zijn, of het mogelijk is om op hoofdlijnen een keuze voor verdichting te plegen en niet bij wijze van spreken iedere keer per kavel. De heer Bijkersma heeft nog eens gepleit voor een integrale benadering ten aanzien van de demografische ontwikkelingen. Daar bestaan volgens mij geen meningsverschillen over. Ik heb mij in eerste instantie op mijn eigen portefeuille gericht en dat facet daarbij toege- h De heer Bijkersma heeft naar aanleiding van gesprekken met het bedrijfsleven geconsta teerd dat het topkader in overwegende mate niet binnen Leeuwarden woont en dat wij daar veelmeer aandacht aan moeten geven. Op zich zelf speelt de hele filosofie van Cammingha- buren daarop in. Ik wil er wel op wijzen dat het natuurlijk niet alleen gaat om de nieuw bouw. Als wij praten over concurrentiepositie dan is de vrije sector voor een groot gedeelte bepaald in de jaren zestig en zeventig. De randgemeenten met name hebben toen in vrij gro te mate aantrekkelijke vrije sectorbouw kunnen plegen. Die blijft natuurlijk voorlopig nog sterk concurrabel ten opzichte van de nieuwe lokaties die wij op dit moment kunnen aanbie den. (De heer Bijkersma: Door de Aegon-ontwikkelingen komen hier natuurlijk meer mensen naar toe. B. en w. moeten daarop inspelen op de wijze zoals zij denken dat dat moet gebeu ren.) Daar bestaan geen meningsverschillen over. De heer Bijkersma heeft nog eens zijn zorg uitgesproken over de capaciteit van onze rondwegen en met name het probleem van het Europaplein. Indirect daarmee heeft hij de po sitie van het westen van de stad nog even naar voren gebracht. Wellicht kan er met de rea lisatie van de zuidtangent al een deel van de problematiek rondom het Europaplein worden opgelost. Met name het verkeer uit de richting Harlingen, dat naar het zuiden of zuid-oos ten van de stad moet, kan dan buitenom in plaats van over de rondweg via het Europaplein. Ik wil er op wijzen dat wij momenteel bezig zijn met een verkeersonderzoek, opdat wij een beter inzicht krijgen in de noodzakelijke capaciteit van ons rondwegenstelsel. In dat ver band kunnen de te nemen maatregelen ten aanzien van het Europaplein, maar ook met name die ten aanzien van de Valeriusweg en wellicht ook die ten aanzien van de westelijke tak van de noordtangent in de discussie een rol spelen. Maar de besluitvorming daarover komt te zijner tijd wel. Ik heb echter hier al meerdere malen aangegeven dat gestreefd moet worden naar een acceptabelere capaciteit van ons rondwegenstelsel. Voor wat betreft het Westeinde in relatie tot de daar te bouwen huisvesting voor de scholengemeenschap het volgende. Wij hopen dat er binnenkort gestart wordt met de bouw van 75 premie-huurwoningen. Dat is dan tevens de laatste fase die in Westeinde kan worden gerealiseerd. Daarmee is in feite voor wat betreft het noord-westen van de stad in ieder ge val de grens bereikt. De heer Duijvendak is begonnen met mede te delen dat hij teleurgesteld is dat ik een blijkbaar positief bedoelde bijdrage van zijn fractie over ruimtelijke ordening, stadsvernieu wing en volkshuisvesting verkeerd heb geïnterpreteerd. Als dat zo is overgekomen, dan spijt mij dat. De heer Duijvendak heeft mij bestempeld als tendentieus lezer. Ik ben nog eens nagegaan wat ik dan zo tendentieus zou hebben gedaan. Ik heb twee citaten uit de al gemene beschouwingen van PAL aangehaald, op basis waarvan ik mijn uitspraken heb ge daan. Het eerste citaat, dat kan worden geplaatst in de context van het feit dat het college te weinig gevoelig zou zijn voor nieuwe ontwikkelingen, luidt: "Op het gebied van milieu en energie ontbreekt het aan een uitgewerkte beleidsvisie en concrete plannen; bij volkshuis vesting wacht men af of de woongroepen zich zullen melden en of er dan voor gebouwd wordtHet tweede citaat luidt: "Het collegeprogramma wijdt mooie volzinnen aan het tegengaan van schaalvergroting in de binnenstad, het vervlechten van wonen, werken, win kelen, recreatie en welzijnsvoorzieningen. Aan het einde van deze raadsperiode komen wij er niet onderuit te constateren dat deze beleidsafspraken niet of nauwelijks zijn nagekomen." (De heer Duijvendak: Wilt u de twee volgende zinnen ook even voorlezen?) Ja, over stads vernieuwing wordt wel iets gezegd, maar... (De heer Duijvendak: Er staat vervolgens: "Enerzijds komt dit door onvoldoende gemeentelijke initiatieven, anderzijds is het onderdeel van een moeilijk te beïnvloeden proces van schaalvergroting.") Ik betwijfel of het allemaal waar is wat u heeft gezegd over het vervlechten van functies. Ik heb niet de indruk, mijn heer de voorzitter, dat genoemde citaten uit de algemene beschouwingen van PAL als be leidsondersteunend kunnen worden opgevat. De heer Duijvendak heeft gevraagd wat het college heeft gedaan met betrekking tot de woongroepen. Hij zegt dat er in dezen geen beleid is en dat die mensen al anderhalf jaar zoeken naar huisvesting. Het lijkt mij toch goed om eens na te gaan wat daar de verklaring voor zou kunnen zijn. (De heer Niemeijer: In onze algemene beschouwingen staat helemaal niet dat er ter zake geen beleid wordt gevoerd. Er staat alleen: "bij volkshuisvesting wacht men af of de woongroepen zich zullen melden en of er dan voor gebouwd wordtDe heer Duijvendak heeft in tweede instantie gezegd dat wij ten aanzien van woongroepen geen beleid hebben, want die mensen zoeken al anderhalf jaar naar woonruimte. Ik wil hierover het volgende zeggen. De betreffende mensen zijn eerst zelf gaan zoeken naar woonruimte. Zij hebben zich niet direct gemeld bij de corporatie en de gemeente. Vervolgens is men naar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 54