112 Zo het zich laat aanzien streeft men ernaar - men is daartoe ook bereid en zal dat ook nakomen - om op redelijk korte termijn in Nederland te komen tot één prijs voor elektrische energie. Als zo'n prijs gerealiseerd kan worden en wij via de Samenwerkende Elektriciteits- produktiebedrijven (SEP) één inkooppunt en één vaste inkoopprijs binnen Nederland heb ben, dan zal dat voor het Noorden één a twee cent per kWh voordeel kunnen opleveren. Het gemiddelde kleinverbruik is 2.500 kWh. Als men uitgaat van twee cent, dan is er sprake van een voordeel van f. 50,op jaarbasis. Dit zijn maximale getallen die in redelijkheid binnen een aantal jaren bewaarheid zouden kunnen worden. Dit zijn zaken, mijnheer Bijkersma, waar het college via de landelijke verbanden heel duidelijk aan moet trekken. Bovendien moeten wij de voortgang in dezen bewaken en de raad via de Commissie voor het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf informeren over de stand van zaken. (De heer Bijker sma: Mijnheer de voorzitter, ik wil graag even interrumperen. Ik begrijp dat er dus een mo gelijkheid is dat er een bepaalde prijsverlaging op kan treden hetzij via de margeregeling hetzij via de centrale prijsstelling van elektriciteit. Is het college dan ook van plan de prijs voordelen aan de consument door te berekenen, want daar gaat het natuurlijk om.) De gang van zaken is dan de volgende. Het college doet voorstellen aan de raad, die daarover een oordeel geeft en een uitspraak doet. De heer Bijkersma heeft ook gevraagd naar het provinciaal Afvalstoffenplan. Hij heeft in dat verband gevraagd of er nog een verbrandingsoven wordt bijgebouwd en wat de gevolgen zijn voor het milieu. Wel, deze zaak is nog onduidelijk, mijnheer de voorzitter, want de pro vincie moet het Afvalstoffenplan Friesland nog vaststellen. Het is ons op dit moment niet be kend hoe dat plan er uit zal zien en wat de voorstellen ter zake zijn. Op het moment dat het Afvalstoffenplan is vastgesteld kan aan de hand daarvan worden nagegaan of er tot uitbouw van de bestaande ovens moet worden overgegaan en wat de gevolgen zijn van de uitstoot van stoffen voor het milieu. Deze zaken moeten op dat moment worden bekeken. Ik kan daar nu geen zinnig woord over zeggen. (De heer Bijkersma: Ik neem aan dat u alert bent op de ze zaak!) Uiteraard! Mevrouw De Jong heeft laten weten dat zij niet akkoord is met mijn antwoord gister avond over punten die zij heeft ingebracht. Dat verbaast mij in hoge mate. Wij hebben in de afdelingsvergadering tot in vier instanties toe gesproken over het pleinafsluitend gebouw. Gisteren hebben twee woordvoerders dit onderwerp opgevoerd. Ik heb beide sprekers in een keer beantwoord. Ik geef mevrouw De Jong toe dat ik niet ben ingegaan op zaken als: persberichten lieten weten... Wij discussiëren niet aan de hand van persberichten, maar aan de hand van voorstellen van het college. Bovendien ben ik niet in staat om de waarde van die persberichten te beoordelen. (Mevrouw De Jong: Maar u weet toch wel of u voor één april wel of niet van de ontwikkelingen op de hoogte was?) Jawel, ik was daar niet van op de hoogte. (Mevrouw De Jong: Maar waarom heeft u dat dan niet in eerste instantie gezegd? Wat hier in de raad naar voren wordt gebracht zijn toch heel ernstige zaken?) Ik heb heel duidelijk geantwoord dat een delegatie van het college aan de hand van de wensen van de raad - ik noem de bebouwing langs de Wirdumerdijk, de fietsenstalling en voldoende ruimte laten voor markt- en straathandel - op 15 mei, 12 september, 31 oktober en 27 november onderhandelingen heeft gevoerd. De onderhandelingen gaan door. (Mevrouw De Jong: Welk besluit hebben wij dan op één april genomen? Wij hebben toch heel duidelijk een besluit genomen over een invulling?) Over een model en een overleg met de MABOp het moment dat het voorlopige plan in de raad aan de orde was heeft die een aantal wensen dienaangaande geventileerd. Het college heeft die wensen meegenomen. Ik herhaal wat ik in de afdelingsvergadering heb gezegd namelijk dat het college, op het moment dat het meent dat de wensen van de raad voldoende zijn ingevuld, bij de commissie terugkomt en zegt dat een en ander zo zou kunnen. Mevrouw De Jong zegt vervolgens - ik denk dat daar een deel van de frictie ligt - dat de raad dan geen tijd meer heeft, omdat de datum van één april snel nadert. Die datum zou best eens een aantal maanden op kunnen schuiven, omdat de onderhandelingen, waarover ik zojuist heb gesproken, toch iets meer tijd nemen dan wij hadden gedacht. (Mevrouw De Jong: Als ik uw antwoord zo beluister, dan klinkt dat heel anders dan wat hierover in de afdelingsvergadering naar voren is gebracht. Toen heb ik gesteld dat de veranderingen dusdanig zijn dat wij met een volledig ander plan te doen hebben. Ik heb toen gevraagd of alles dan weer open staat voor de raad. U heeft daar ja op geantwoord. Ik hoor nu van u dat de wensen van de raad volledig worden ingevuld.) Dat zullen wij proberen. (Mevrouw De Jong: Maar wat u nu zegt is in tegenspraak met hetgeen in de afdelingsvergadering naar voren is gebracht. Dit ligt niet in het verlengde daarvan.) De Voorzitter: Maar het spreekt u denk ik wel meer aan! De heer Heere (weth.): Ik wil ook nog even ingaan op de kwestie die de heer Meijerhof heeft aangesneden, namelijk het overleg over samenwerking tussen een aantal instellingen als Harmonie, Zalen Schaaf en Evenementenhal. Ik vind dat een heel interessante gedachte die het ook waard is om verder over na te denken. Overigens is het zo dat er al een begin 113 van samenwerking is op een aantal punten. Tussen Zalen Schaaf en de Harmonie zijn op een aantal punten al samenwerkingsmogelijkheden aanwezig. Het is zelfs zo dat in de personele sfeer de voorzitter van de ene stichting penningmeester is bij de andere. Dat opent allerlei interessante perspectieven. Ook op het gebied van het inkoopbeleid en de publiciteit is men bezig om gezamenlijk zaken te doen. Ik denk dat die samenwerking best nog verder geïnten siveerd zou kunnen worden. Overigens doet zich daarbij natuurlijk wel de problematiek voor dat je te maken hebt met wat ongelijksoortige instellingen als het gaat om Evenementenhal enz. Maar ik zeg de raad toe dat wij toch op die weg nog eens wat verder zullen proberen te komen dan nu het geval is. Een andere zaak waarover de heer Meijerhof heeft gesproken is de door PAL ingediende motie met betrekking tot Zuid-Afrika. Uit datgene wat de heer Meijerhof heeft gezegd blijkt dat zijn fractie het met de opvatting van het college eens is dat het eerste punt van het be sluit van de motie vanwege de gedetailleerdheid moeilijk uitvoerbaar moet worden geacht. De voorzitter is zojuist al even ingegaan op de uitvoeringsproblemen die vastzitten aan punt vier van het besluit van de motie, terwijl mevrouw De Jong met name een opmerking heeft gemaakt over punt vijf. Uit een en ander moge blijken dat er hier en daar nog wel enige ha ken en ogen aan de motie zitten en dat die, in de vorm zoals die is ingediend, niet door de gehele raad wordt gedragen. Nochtans bevat de motie een aantal elementen waarvan ik ook al in eerste instantie heb gezegd dat ik bereid ben die namens het college verder te brengen. Ik heb een poging ge daan om een formulering te vinden die in ieder geval duidelijk maakt dat het college niet al leen nee zegt en allerlei uitvoeringsproblemen of overbodigheden construeert, maar ook be reid is om op een gevoelen zoals dat in de raad toch in brede zin is verwoord zo goed moge lijk in te gaan. Mijn poging luidt als volgt. Het college is bereid om in een brief aan alle ge meentelijke en aanverwante instellingen duidelijk te maken dat het gemeentebestuur apart heid verwerpelijk acht en dat het daarom ondermeer wenselijk is produkten uit Zuid-Afrika te weren respectievelijk niet te kopen of verkopen. Tevens is het college bereid de lijst van de Verenigde Naties (VN) onder de aandacht van de podia te brengen. Tenslotte wil het col lege bijvoorbeeld in Aan de Grote Klok een voorlichtingsartikel doen plaatsen, waarin het gemeentelijk standpunt ten aanzien van apartheid wordt uiteengezet en tevens wordt kennis gegeven van de ter zake genomen acties als ik hiervoor heb aangegeven. Ik denk dat het voorgaande een vertaling is van datgene wat ik hier aan ideeën heb gehoord. Ik zou het wat deze motie betreft hierbij willen laten, mijnheer de voorzitter. De heer Meijerhof heeft ook nog gesproken over de anti-discriminatiemotie van PAL. Hij heeft daarvan gezegd dat een deel van zijn fractie zich in die motie kan vinden en een ander deel niet. Ik heb in eerste instantie al gezegd dat het college er de voorkeur aan geeft om de landelijke regelgeving op dit punt af te wachten - die is overigens ook al aangekondigd en vervolgens problemen ziet in de toepassing zoals door de heer Duijvendak wordt voorge steld. De heer Buurman is ook op dit punt ingegaan en heeft hooggeleerde heren geciteerd die die mening ook waren toegedaan. Ik verwijs in dit verband nog eens naar een brief van 14 mei van dit jaar van de Ver eniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan haar leden over de bestrijding van discrimi natie. Ik citeer daaruit het volgende: "De vraag rijst in hoeverre de zojuist geschreven re gelingen nog ruimte laten voor regelingen op lokaal niveau in gemeentelijke verordeningen. Nog afgezien van het feit dat deze vraag zich niet eenvoudig met ja of nee laat beantwoor den, komt het ons voor dat het tot stand brengen van anti-discriminatiewetgeving tot de taak van de centrale wetgever behoort. De bestrijding van discriminatie betreft, om in ter men van de Gemeentewet te spreken, een rijksbelang (artikel 193 van de Gemeentewet). Voorzover in de centrale wetgeving op het gebied van discriminatiebestrijding lacunes zou den zijn te bespeuren, behoort het tot de taak van regering en parlement om daar iets aan te doen." Dat is de opvatting van de VNG. Nu zegt de heer Duijvendak dat er enkele gemeenten zijn - hij noemt er ook een aantal die niettemin een bepaling op dit punt hebben opgenomen. Ja, dat kan, maar ik constateer dat er dan tevens een veel groter aantal gemeenten is dat dat nog niet heeft gedaan. Een en ander levert op zich zelf geen argument op om in Leeuwarden te doen besluiten wel zo'n be paling op te nemen. Het probleem zit hem denk ik ook in wat je nou onder discriminatie verstaat. In de PAL- motie wordt discriminatie uitgelegd als het maken van ongerechtvaardigd onderscheid. Aan het eind van het besluit van de motie wordt daar echter weer een stukje van teruggenomen door te zeggen dat onder discriminatie niet wordt begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand. Wel, dat is een formulering. De heer Buurman heeft in dit verband een formulering gebruikt en heeft daarbij het woord "oneigenlijk" geïntroduceerd. Nog weer een ander begrip is te vinden in artikel 90 van het Wetboek van Strafrecht, waar in discriminatie - ik zal niet het hele artikel citeren - omschrijvenderwijs wordt bepaald. Zo kun je denk ik constateren dat er geen eenduidige opvatting is over wat er onder discrimi natie moet worden verstaan. Misschien is het aardig, mijnheer de voorzitter, om in dit ver band te citeren wat de toenmalige minister De Gaay Fortman zei naar aanleiding van de be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 57