18 top, dus een vierde klas mavo, aan toegevoegd kan worden. De leerlingen die die scholen bezoeken kunnen in ieder geval een erkend diploma behalen. Daarmee is eigenlijk de adder uit het experiment voortgezet basisonderwijs gehaald. Er blijken in Leeuwarden scholen te zijn die hier wel op in willen spelen, niet zonder meer, maar wel bereid zijnde om er over te praten. Het tweede deel van de motie vraagt in feite aan het college: ga nu eens onderzoe ken welke scholen de bereidheid hebben met zo'n experiment voortgezet basisonderwijs te starten en onder welke voorwaarden zij dat willen doen. Meer staat er niet in de motie. Ik kan mij trouwens ook niet voorstellen dat het college tegen dit onderdeel van de motie is, net zo min ik mij kan voorstellen dat het college tegen het eerste onderdeel van de motie is. Ik heb voldaan aan het verzoek van de wethouder, in die zin dat ik er over heb gedacht de motie in te trekken. Ik ben echter tot de conclusie gekomen dat ik dat niet kan doen. De heer De Beer: De wethouder heeft mij verkeerd begrepen als hij zegt dat wij van de HEF/VO-norm (Herstructurering en Fusie in het Voortgezet Onderwijs) niets hebben te vre zen. Op dit moment is er geen reden om enige vrees te hebben. Bovendien lijkt het mij niet verstandig om te koersen op geruchten in de wandelgangen en dergelijke waar de wethouder het over heeft. De wethouder heeft gezegd dat de grootte van een brede scholengemeenschap geen be lemmering is voor de realisatie daarvan. Laat dat voor hem geen belemmering zijn, ik heb aangetoond dat het voor mij wel een belemmering is. Ik heb in dat verband een aantal argu menten genoemd uit een rapport. Een aantal daarvan is ook in de notitie van het college ge noemd. Mijn intentie is uiteraard ook om het beste voor de leerlingen te willen. Daarom stel ik juist voor om naast de brede scholengemeenschappen ook categoriale scholen te handha ven. De heer Buurman: Ik vind de reactie van de wethouder op hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd wel wat mager. Hij begint ons onmiddellijk voor te houden deze zaak buiten ei gen gemoedsgevoelens te plaatsen. Ik heb drie-kwart van mijn reactie aan andere dingen besteed. In de eerste plaats heb ik gewezen op het feit dat er nauwelijks systematisch on derzoek is gedaan naar het onderwijskundig functioneren van grote scholengemeenschappen. Ik heb - de VVD is mij daarin gevolgd - de publikatie van mevrouw Van Marwijk Kooy-Von Baumhauer aangehaald dat er extra eisen moeten worden gesteld aan het management, omdat de huidige schoolleiders en de organisatie daarop in veel gevallen niet zijn berekend. Ik heb ook gezegd dat de doelstellingen die men voorstaat ook binnen het categoriaal systeem zijn te realiseren. Bovendien heb ik de belangen van het gymnasium en de Potmarge, een school voor individueel technisch onderwijs, aangehaald. Aan het slot van mijn betoog heb ik nog gewezen op het gevaar dat, als gevolg van fu sie, integratie en het vormen van brede scholengemeenschappen, in de toekomst wel eens toenemende druk zou kunnen ontstaan om tot vormen van samenwerkingsscholen te komen tussen het openbaar en bijzonder onderwijs. Ik heb deze signalen willen weergeven en dat gene wat ik gezegd heb willen vastleggen. Ik kan niet zo gemakkelijk reageren op de PAL-motie, want ik heb die niet tot mijn be schikking. De heer De Vries (weth.): De heer Janssen heeft nog even gesproken over de werk groepen. Hij zegt dat het rijksbeleid ten aanzien van de eerste twee werkgroepen een zoda nige rol speelt dat het werk wel eens langer zou kunnen duren dan verwacht wordt. De der de werkgroep zou volgens de heer Janssen onmiddellijk aan de slag kunnen. In principe is het zo dat er hier en daar - misschien gebeurt dat achter gesloten deurenmaar de signalen zijn wat dat betreft duidelijk aanwezig - al studie wordt gemaakt over de vraag hoe men tot verdere samenwerking kan komen. Het is een goede zaak dat wij hierover in de Commissie voor het Onderwijs nog eens in de vertrouwelijke sfeer - de kippen die op de eieren zitten kunnen dan zo rustig mogelijk hun gang gaan - mededelingen doen. Wij moeten ten aanzien van die ontwikkelingen eens met elkander bekijken wat daar uit komt en hoe het verder gaat. Aan de hand daarvan kunnen wij bekijken of er aanleiding is om deze zaak in een wat breder veld onderwerp van verdere studie te maken. Wij zijn er in alle opzichten bij gebaat wanneer bepaalde onderwijsinstellingen heel concreet proberen elkander te ondersteunen en een stuk samenwerking tot stand te brengen. Ik kan op dit moment geen verdere mededelin gen over deze zaak doen. Wij zijn bereid een en ander in de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor het Onderwijs nog eens aan de orde te stellen. De heer Visser onderschrijft de doelstellingen zoals ik die heb verwoord ten aanzien van de beleidsopvatting over deze notitie. Hij heeft er ook nog op gewezen - dat is een heel goe de zaak - dat de democratisering in het onderwijs bepaald niet voor niets heeft plaatsgevon den. Wij kunnen in de gemeenteraad allerlei dingen leuk, goed en aardig vinden, maar het onderwijsveld zal deze zaak moeten dragen wil er van goed beleid sprake zijn. Tegen die achtergrond lijkt het mij verstandig deze zaak niet te forceren. Het voltrekken van de ont wikkelingen zal in een rustig en evenwichtig tempo moeten gebeuren. Wij voorkomen daarmee dat hier en daar onnodige conflicthaarden ontstaan. De heer Meerdink kan de voorzichtige stappen van het college als zodanig waarderen, maar wil toch graag dat er eens nadrukkelijke prioriteiten worden gesteld. Hij wil het proces dat hiermee gepaard gaat vanuit de verantwoordelijkheid als bevoegd gezag stimuleren. In dat verband wil de heer Meerdink dat wij op korte termijn nagaan in hoeverre er deelgeno men kan worden aan het experiment voortgezet basisonderwijs. Toen dit experiment mogelijk werd gemaakt, hebben wij dat men onze schoolleiders besproken en op een rij gezet. Wij hebben ons daarbij tevens afgevraagd op welke manier een dergelijk experiment in ons be leid past. Met elkander zijn wij tot de conclusie gekomen dat het op dit moment niet past mee te doen aan dit experiment, gelet op de voorwaarden die het Ministerie van Onderwijs daar aan stelt. In verband daarmee wil ik niet alleen punt één, maar ook punt twee van de motie van de heer Meerdink met klem ontraden. (De heer Meerdink: De voorwaarden zijn veran derd. Er is onder anderen een mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs)-top moge lijk bij experimenten voortgezet basisonderwijs. Dat feit heeft in ieder geval een aantal scholen van mening doen veranderen. Ik heb daar met een aantal scholen over gesproken en die dachten er nu anders over dan een jaar geleden.) Toen deze zaak met de schoolleiders is besproken waren zij het allemaal met ons eens dat op deze basis niet aan het experiment moet worden deelgenomen. (De heer Meerdink: Er zijn inmiddels dingen veranderd. De meeste van de gesprekken die u hebt gevoerd hebben plaatsgevonden voor de zomervakantie 1985. Inmiddels is er meer informatie gekomen. De meningen van de leiding van scholen heb ben zich ook wat dat betreft veranderd. De motie vraagt alleen maar om te onderzoeken of er een mogelijkheid is voor een experiment voortgezet basisonderwijs.) Wij komen half april weer met de schoolleiders bij elkaar. Ik ben bereid om in overleg met de afdeling na te gaan in hoeverre er sinds ons laatste overleg heel concreet iets is ver anderd met betrekking tot deze zaak. Wanneer het inderdaad zo is dat het experiment voort gezet basisonderwijs aantrekkelijke kanten heeft, dan zullen wij, als schoolleiders menen dat hun instituut hiervoor in de termen valt, de mogelijkheid daartoe heel nadrukkelijk bekij ken. De heer De Beer heeft gezegd dat er op dit moment - ik heb het dan over de HEF/VO- norm (Herstructurering en Fusie in het Voortgezet Onderwijs) - geen reden is om enige vrees te hebben, maar dat wij niet op geruchten af moeten gaan. Hij heeft in principe gelijk, dat geef ik eerlijk toe, maar ik denk dat ik toch gelijk heb. Binnen het Ministerie van On derwijs wordt op dit moment heel nadrukkelijk gesleuteld aan een regeling die ons waar schijnlijk zal nopen weer terug te vallen op de normen zoals de HEF/VO-notitie die in grote lijnen al min of meer suggereerde. Het gaat hier om meer dan geruchten, het zijn mededelin gen die wij vanuit het Centraal Orgaan voor het Gemeentelijk Voortgezet Onderwijs (COGVO) in Den Haag hebben opgetekend. De heer Buurman heeft nog eens onderschreven hoe hij inhoudelijk over deze zaak denkt. Hij heeft ten opzichte van zijn eerste interventie geen nieuwe elementen meer ge noemd. Ik geef toe dat de heer Buurman in eerste aanleg heel nadrukkelijk heeft geprobeerd de zaak in een algemeen kader te plaatsen. Uiteindelijk ziet hij in deze hele zaak een bedrei ging voor het bijzonder onderwijs. Op zich zelf heb ik daar alle begrip voor. Van de andere kant houden wij ons hier bezig met de behartiging van de belangen va:. he+ openbaar onder wijs. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. Ik breng in stemming de motie van de heer Meerdink. (De heer Meerdink: Ik trek de motie in na de toezegging van de wethouder dat deze kwestie half april aan de orde gesteld zal worden. Ik meen dat minister Deetman ook bij dat overleg aanwezig zal zijn. Hij kan dan misschien meteen toezeggingen doen.) Ik consta teer dat de motie is ingetrokken. Aan de orde is de stemming over agendapunt 22. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeggingen van de wethouder en met aantekening dat de VVD-fractie wenst te worden ge acht tegen te hebben gestemd. Punt 23 (bijlage nr. 130). De Voorzitter: Dit punt luidt: Aanvaarding van de schenking van een fontein, aangebo den door de NV Frigas en de NV Waterleiding Friesland. De heer Duijvendak: Dit punt heeft betrekking op de schenking door de NV Frigas en de NV Waterleiding Friesland van een fontein, die is geplaatst tegenover het station. Wij hebben in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden met elkaar over deze zaak van ge dachten gewisseld. Ik zal mijn reactie nu beperken. Laat ik vooropstellen dat het niet inte ressant is wat de mening van de PAL-fractie is over de vraag of de fontein mooi ci niet mooi is. Om het maar eens duur te zeggen: wij vinden überhaupt dat de politiek geen esthetische oordelen moet vellen. Wie moet dat dan wel doen? Daarvoor hebben wij een Werkgroep Monu mentale Kunst en een Adviescommissie Cultuur. Beide organen hebben in meerdere instan ties een negatief advies uitgebracht over deze fontein.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 10