12
sche zin bestaan echter bezwaren tegen de in de notitie bepleite brede scholengemeenschap
pen, waarbinnen naar de mening van het college de doelstellingen kunnen worden bereikt
ook ten aanzien van de diversiteit in het aanbod van onderwijsvoorzieningen. Dit standpunt
sluit de handhaving van diverse categoriale scholen dus uit. Kan het college het hoogwaar
diger opleidingsniveau van bijvoorbeeld het gymnasium in een brede scholengemeenschap
garanderen? Dit is zo maar een willekeurige vraag. Tegelijkertijd constateert het college dat
de vorming van scholengemeenschappen niet dan op lange termijn gestalte kan krijgen. Wij
delen deze mening en vinden dat daarom een zekere mate van zorgvuldigheid dient te wor
den betracht.
Met het beleid op korte termijn kunnen wij ons verenigen in het streven naar het ver
sterken van de samenwerking tussen de verschillende scholen. Nadere voorstellen hierom
trent wachten wij af.
Ons standpunt ten aanzien van deze notitie moet dan ook worden opgevat als het onder
schrijven in hoofdlijnen van de uitgangspunten voor het te voeren onderwijsbeleid met be
trekking tot het voortgezet onderwijs. Dit betekent een meer genuanceerde stellingname.
Nadere voorstellen zullen een antwoord moeten geven op de vraag of het instituut van de
categoriale school in Leeuwarden gehandhaafd kan worden.
Overigens zij opgemerkt dat op dit moment niet kan worden voorzien welke de gevolgen
voor het voortgezet onderwijs zullen zijn naar aanleiding van het recentelijk verschenen
rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de toekomst van het
voortgezet onderwijs. Het gaat om een rapport dat zowel kritiek als instemming heeft ont
vangen
De heer Meerdink: Er is een goed leesbare notitie met betrekking tot de ontwikkeling
van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden tot stand gekomen. Goed leesbaar dus, maar
het is niet op allerlei punten een goede notitie. De reikwijdte van een door de raad te nemen
besluit is beperkt tot het hanteren van de notitie als uitgangspunt voor het te voeren on
derwijsbeleid met betrekking tot het voortgezet onderwijs en dan mede in relatie tot de
Raamnota Onderwijsbeleid. Het concept-besluit wijst op een nogal voorzichtige aanpak waar
toe ook wel aanleiding is gezien de reacties van de scholen voor voortgezet onderwijs. De
vraag kan gesteld worden of de aanpak niet te voorzichtig is en of er niet met wat meer elan
beleid gevoerd moet worden. Ik kom daar straks nog op terug.
Vandaag staan wij voor de vraag of deze notitie voldoende inhoud heeft om als uitgangs
punt gehanteerd te worden voor het te voeren beleid. Onze fractie onderschrijft de in de
notitie op de bladzijden 15 en 16 opgenomen algemene uitgangspunten en doelstellingen van
het voortgezet enderwijs. Vanzelfsprekend, zou ik willen zeggen. In de notitie wordt al aan
gegeven dat de drie hoofddoelstellingen, te weten maatschappelijke voorbereiding, persoon
lijke ontplooiing en beroepsopleiding en -voorbereiding, op zich nog weinig concreet zijn.
Daarnaast zeggen deze doelstellingen ook niets over de gewenste structuur van het voortge
zet onderwijs en de gewenste inhoud daarvan. Er wordt al tientallen jaren gediscussieerd
over de structuur van het voortgezet onderwijs, terwijl ook over de inhoud daarvan het no
dige al gezegd is. De tendens lijkt nu toch te zijn, zeker na het advies van de Wetenschap
pelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ten aanzien van het voortgezet onderwijs - de
heer Visser wees daar ook al op -dat er een drie- tot vierjarige fase van gemeenschappe
lijk algemeen vormend basisonderwijs voor alle leerlingen zal komen in aansluiting op het ba
sisonderwijs en ter voorbereiding op een vervolgopleiding, die zowel beroepsgericht als
voorbereidend op het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs kan zijn.
PAL is voorstander van deze ontwikkeling en vindt dat die door de gemeente gestuurd moet
worden. Het is goed dat het door de WRR gegeven advies uitspraken doet over de gewenste
inhoud van dit voortgezet basisonderwijs, maar het is jammer dat de structuur daarvan on
genoemd blijft. Op deze gesignaleerde ontwikkeling dient onzes inziens dan ook een organi
satorisch antwoord gegeven te worden in Leeuwarden.
Door een proces van dalende leerlingaantallen dreigt er een samenwerking tussen scho
len te ontstaan, die de ontwikkeling naar brede scholengemeenschappen van lager beroeps
onderwijs (lbo) tot en met gymnasium zal gaan remmen. Om die reden wil PAL dat de ge
meente het samenwerkings- en fusieproces meer gaat stimuleren. Hoewel in de visie van de
WRR elke school op twee niveau's de leerstof kan aanbieden, zal dat in de praktijk niet gauw
gebeuren wanneer aan de ene kant gemeenschappen voor lbo-avo (algemeen voortgezet on
derwijs) of horizontale gemeenschappen voor lbo ontstaan en aan de andere kant gemeen
schappen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappe
lijk onderwijs (vwo). Het advies van de WRR voor gemeenschappelijk voortgezet basisonder
wijs tot 15 a 16 jaar op twee niveau's noodzaakt volgens PAL tot brede scholengemeenschap
pen van lbo tot en met gymnasiumteneinde - de heer Janssen had het daar ook al over -
een tweedeling naar niveau te voorkomen. De gemeente moet deze ontwikkeling niet afwach
ten, maar moet daarin lijn gaan brengen op basis van een duidelijke keuze.
In de onderhavige notitie ontbreekt een principiële keuze voor zo breed mogelijke scho
lengemeenschappen. Er is wel een keuze voor brede scholengemeenschappen, maar niet voor
scholengemeenschappen van lbo tot en met gymnasium. Nu door het bepalen van de ophef
13
fingsnorm van scholen voor voortgezet onderwijs op 30 leerlingen per leerjaar in plaats van
45 of 60 leerlingen de druk om te fuseren is afgenomen, kan op inhoudelijke gronden het
proces van de vorming van brede scholengemeenschappen doorgaan. Tegelijk is ook dit weer
een argument om sturend te gaan optreden, omdat één van de argumenten voor fusie daar
mee is weggevallen.
In de notitie wordt op pagina 25 een uitbreiding gegeven van de doelstellingen van het
voortgezet onderwijs. Op pagina 28 van de notitie wordt gekozen voor doorbreking van het
categoriale onderwijssysteem. Maar, zoals al eerder gezegd, dat gebeurt erg voorzichtig.
Voorlopig wordt gekozen voor een tweesporenbeleid, waarbij er naast de scholengemeen
schappen ook categoriale scholen blijven bestaan. Maar hiermee wordt het samen werkings-
en fusieproces aan de bereidwilligheid van schoolbesturen en directies overgelaten. Hoewel
in de notitie wordt opgemerkt dat een dergelijk tweesporenbeleid op langere termijn bezien
ongewenst is, vindt onze fractie dat hiermee enerzijds de suggestie wordt gewekt dat voor
lopig nog een tiental jaren categoriale scholen blijven bestaan en dat anderzijds onduidelijk
heid over de toekomstige structuur van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden blijft be
staan. Een blauwdruk is niet nodig, maar PAL vindt een streefdatum noodzakelijk, evenals
een duidelijke routing of stappenschema.
Onze fractie kan instemmen met het instellen van twee werkgroepen. Er komt een werk
groep voor het ontwikkelen van voorstellen met betrekking tot samenwerking en een werk
groep die de consequenties en voorwaarden van de vorming van brede scholengemeenschap
pen onderzoekt. Wij vinden het echter noodzakelijk dat deze werkgroepen zo snel mogelijk
worden ingesteld en binnen twee jaar hun werkzaamheden hebben afgerond. De tweede
werkgroep dient het perspectief van brede scholengemeenschappen van lbo tot en met gym
nasium als uitgangspunt voor haar werk te nemen. PAL kan argumenten van een aantal
scholen voor het handhaven van categoriale scholen begrijpen, maar kan deze niet onder
steunen. Argumenten als het behouden van een overzichtelijke situatie voor de leerlingen,
het verslechteren van de concurrentiepositie en de onduidelijkheid over het landelijk beleid
zijn op zich legitiem, maar naar onze mening niet gericht tegen brede scholengemeenschap
pen wat betreft de diversiteit van het onderwijsaanbod doch gericht tegen de vermeende
massaliteit van deze gemeenschappen. Deze massaliteit kan echter naar onze mening door zo
wel organisatorische als ruimtelijke maatregelen worden opgelost, terwijl bijvoorbeeld de
vergroting van de integratie en de diversiteit de concurrentiepositie met het bijzonder on
derwijs juist kan versterken.
PAL kan ermee instemmen dat geen experiment voortgezet hoger onderwijs wordt aange
vraagd. Wat het experiment voortgezet basisonderwijs betreft vindt PAL dat bij scholen voor
voortgezet onderwijs gepolst moet worden hoe zij tegenover een dergelijk experiment staan.
Nu een mavo-top bij de voortgezet basisonderwijs-experimenten is toegestaan, is aan een
belangrijke voorwaarde van bijvoorbeeld de Wissesdwingerschool voor mavo voldaan. Deze
school heeft eerder meegedaan aan het mavo-project en is misschien wel in voor een experi
ment voortgezet basisonderwijs. Het zou een goede zaak zijn wanneer in Leeuwarden erva
ring wordt opgedaan ten aanzien van inhoud en vormgeving van het voortgezet basisonder
wijs, met name omdat aangenomen mag worden dat het advies van de WRR tot beleid zal lei
den. Ook De Wikel, een school voor beroepsonderwijs, voelt voor verdergaande samenwer
king en sluit deelname aan een experiment voortgezet basisonderwijs niet op voorhand uit.
De Wikel is bovendien teleurgesteld over het feit dat de door haar bepleite samenwerking
met de gemeentelijke scholen voor lbo en de school voor mavo Nijlan niet van de grond is ge
komen door het ontbreken van de bereidheid daartoe door die scholen. Naar de mening van
PAL moet het onderwijsbeleid niet bepaald worden door de leiding van de scholen maar door
de gemeenteraad.
Samenvattend. PAL staat niet afwijzend tegenover de notitie en het raadsbesluit, maar
vindt dat de keuze te voorzichtig geformuleerd is om een duidelijk kader aan de werkgroe
pen te bieden. Tevens is door het WRR-advies en het bepalen van de opheffingsnorm van
scholen voor voortgezet onderwijs op 30 leerlingen per leerjaar het een en ander veranderd,
waardoor de toekomst ten aanzien van het voortgezet onderwijs minder onzeker is. PAL wil
er om die reden voor pleiten om het experiment voortgezet basisonderwijs aan te vragen. Ik
wil hierover door middel van een motie, die bovendien ingaat op wat de werkgroepen zouden
moeten doen, een uitspraak aan de raad vragen. De motie moet gezien worden als beleidson
dersteunend. Het is een constructieve en enigszins sturende motie.
„De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 1
april 1986,
overwegende dat:
- de ontwikkeling van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden mede
een verantwoordelijkheid van de gemeenteraad is;
- deze ontwikkeling gebaseerd moet zijn op een duidelijke stelling-
name van de raad ten aanzien van inhoud en structuur van het
voortgezet onderwijs;
- deze stellingname in de notitie De toekomst van het voortgezet
onderwijs in Leeuwarden ontbreekt;