14 - de op grond van de voornoemde notitie ingestelde werkgroepen door het ontbreken van een duidelijke stellingname geen vastom lijnd kader voor hun werkzaamheden hebben; - de ontwikkeling van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden ge stimuleerd kan worden door deelname van een aantal scholen aan een experiment voortgezet basisonderwijs, besluit het college van b. en w. op te dragen; 1. binnen twee maanden aan de raad een duidelijke politieke keuze inclusief een stappenschema ten aanzien van de ontwikkeling van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden voor te leggen, die kan dienen als kader voor de op grond van de eerdergenoemde noti tie in te stellen werkgroepen; 2. een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van en de bereid heid bij scholen tot het deelnemen aan een experiment voortgezet basisonderwijs en daarover op 12 mei 1986 in de raad verslag te doenzodat een eventueel experiment met ingang van augustus 1987 van start kan gaan, en gaat over tot de orde van de dag." De motie is mede-ondertekend door Jan Willem Duijvendak. (De Voorzitter: De motie is vol doende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.) De heer De Beer: Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de notitie De toekomst van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden naar één standpunt is toegeschreven, namelijk dat er alleen brede scholengemeenschappen moeten komen. Het college draagt hiervoor een aantal onderwijskundige argumenten aan die op geen enkele wijze worden onderbouwd. In de notitie staat op bladzijde 19: „Gelet op de prognose is er voor de openbare en algemeen-bij zondere scholen in Leeuwarden geen directe noodzaak om tot fusie te besluiten... Er zijn echter naar onze mening voldoende andere argumenten om na te gaan in hoeverre er door een vergaande samenwerking of zelfs fusie van scholen tot een verbetering van het onder wijsklimaat in Leeuwarden kan worden gekomen." Mijn vraag is om welke en om hoeveel ar gumenten het gaat. In de notitie, bladzijde 20, doet het college het met betrekking tot de financiële aspec ten voorkomen alsof er een enorme financiële besparing te verwachten is. Uit onderzoeken van mevrouw Van Marwijk Kooy-Von Baumhauer - zij wordt ook in deze notitie aangehaald - blijkt dit echter duidelijk niet. Daar staat namelijk in: „Uit de rekeningen is ook gebleken dat de scholen boven de 1.000 leerlingen niet goedkoper worden. De grootste kostenpost in het onderwijs is de leraar. Als scholen groter worden spaar je hoogstens wat rectoren uit, terwijl de werkelijke kosten in de vorm van meer zittenblijvers en drop-outs hoger worden." Het college schrijft in de notitie op bladzijde 21: „Wie het onderwijsveld bekijkt, zal ont dekken dat er een onmiskenbare behoefte bij scholen bestaat om „met rust gelaten te wor den", zodat de school zich kan concentreren op haar primaire taak: het geven van goed on derwijs." Deze kreet slaat natuurlijk op allerlei organisatorische voorstellen en problemen die op de scholen afkomen, maar niet inhoudelijk op het onderwijs. Natuurlijk zal het onder wijs moeten inspelen op de bewegingen van de maatschappij. Dan spreek ik echter over de inhoudelijke kant van het onderwijs en niet over de organisatorische kant. Ik zou het colle ge met klem willen vragen meer aandacht te besteden aan de psychologische aspecten en dit niet alleen maar constateren. Het college haalt in de notitie op bladzijde 23, onder Schoolgrootte en de consequenties voor de leerlingen, slechts enkele conclusies aan van mevrouw Van Marwijk Kooy. Maar be halve de in deze notitie genoemde conclusies zou ik daar nog een aanvulling op willen geven aan de hand van dat onderzoek. Ik citeer: „Op kleinere scholen vinden de leerlingen het leuker. Je ziet dat alle positieve dingen duidelijk minder worden als er meer dan 1.200 leer lingen zijn. Als je je leerlingen pedagogisch goed wilt benaderen, moet je bij ieder kind van voren af aan beginnen. Boven de 1.000 leerlingen neemt het rendement van de geïnvesteerde energie zeer snel af." Dit zijn duidelijke uitspraken om te concluderen dat brede scholenge meenschappen niet alleen zaligmakend zijn. Daar komt nog bij dat het college in de notitie op bladzijde 8 pleit om het keuze-moment te verschuiven: „In het huidige onderwijsstelsel die nen ouders en leerlingen al op de leeftijd van 11 a 12 jaar een keuze te maken voor een ver volgopleiding. Een keuze die ook thans nog steeds sterk bepaald wordt door o.a. het ouder lijk milieu,..." Natuurlijk, maar dat geldt ook voor leerlingen van 15 jaar. Vanzelfsprekend zal een deel van de 12-jarigen een verkeerde keuze maken, maar dat geldt ook voor 15-jari gen. Het is duidelijk dat de meerderheid van de 12-jarigen wel in staat is tot het maken van de juiste keuze en dus gedupeerd zou zijn door nog drie jaar in een heterogene groep te moeten functioneren. Dit geldt dan voor speciale leerlingen die bijvoorbeeld thuishoren op een school voor lager beroepsonderwijs of, aan de andere kant, op een gymnasium. Hoe je het ook wendt of keert brede scholengemeenschappen zullen ook selectie-metho den moeten toepassen. Het is of wisseling van school, zoals het nu is, of wisseling van afde- 15 ling. Het is geen goede zaak dat de keuzemogelijkheden voor categoriaal onderwijs zouden verdwijnen. De leerlingen en de ouders zullen ook deze keuzemogelijkheid moeten hebben. Er is geen enkele noodzaak om deze koers te volgen, zoals het college in de notitie doet voorkomen. De HEF/VO-norm (Herstructurering en Fusie in het Voortgezet Onderwijs) speelt geen rol meer en is geen enkele bedreiging als deze op 30 komt. Ik ben van mening dat er naast eventuele brede scholengemeenschappen - er zal dan wel eerst antwoord moeten komen op de vraag hoe zo'n brede scholengemeenschap wordt gestructureerd, wie de struc tuur bepaalt en op grond waarvan - ook categoriale scholen moeten blijven bestaan, omdat de ouders en leerlingen zelf een keuze moeten kunnen maken. Ik ben het dus niet eens met de conclusie van het college in de notitie op de bladzijden 40 en 41. De heer De Vries (weth.): Uit de reacties van de sprekers blijkt wel hoezeer de menin gen over het thans aan de orde zijnde onderwerp verschillen. Dat is ook geen wonder, want iedereen benadert deze zaak vanuit zijn eigen gevoelswereld. Eigenlijk zouden wij bij een zaak als deze moeten proberen even buiten ons zelf te treden en te zeggen: wat is nu, los van de eigen overwegingen, onderwijsinhoudelijk de beste methode, wat vraagt het kind an no 1986 van het onderwijs en hoe moeten wij dat inkleuren. Ik vermoed dat wij, als wij in staat zouden zijn ons echt even buiten de werkelijkheid van alle dag te plaatsen, beter in staat zouden zijn om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Ik heb niet de illusie dat iedereen zich vanavond, na mijn reactie op de verschillende meningen, content zal voe len. Het ligt voor de hand dat het college staat achter de doelstelling en conclusies zoals die zijn verwoord in de notitie De toekomst van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden. Het gaat om voorzichtig geformuleerde conclusies, omdat wij weten dat wij hebben te doen met een veld waarin de overeenstemming nog geruime tijd op zich zal laten wachten. Wellicht zijn er mensen die de doelstelling zoals wij die centraal hebben gesteld, namelijk het streven om te komen tot brede scholengemeenschappen, hun leven lang zullen afwijzen. Ik hoef maar te refereren aan de opmerkingen die zojuist door enige sprekers zijn gemaakt. Waar wij op dit moment mee zitten is dat wij een periode achter de rug hebben, waarin het onderwijsveld op een enorme manier in beweging is geraakt met name door het rijksbe leid. Het rijksbeleid heeft ons van het ene naar het andere probleem gevoerd. De heer De Beer zegt nu wel dat wij niets meer hebben te maken met de HEF/VO-norm (Herstructure ring en Fusie in het Voortgezet Onderwijs), maar ik ben verschrikkelijk bang dat de situatie ten aanzien van de klassegrootte nog lang niet is uitgegeten en straks in verhevigde vorm terugkomt. Als wij goed geluisterd hebben in het Haagse circuit, dan denk ik dat er binnen het Ministerie van Onderwijs best al mensen bezig zijn om nieuwe momenten in te bouwen en die ons toch zullen dwingen om bepaalde zaken op een grootschaliger manier aan te pakken. Ik erken dat wij ten aanzien van onze categoriale scholen de laatste paar jaar in grote ongerustheid hebben geleefd. Wij hadden het gevoel dat enkele van onze scholen voor mid delbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) tot de bedreigde sector zouden gaan behoren Wanneer iemand in nood verkeert - er zijn ook scholen voor lager beroepsonderwijs (lbo) die dat zijn - dan is men ook bereid om te praten en te denken over mogelijke fusies en combi naties. Het is tegen deze achtergrond geweest dat wij een aantal gesprekken hebben ge voerd met schoolleiders en met besturen van scholen. Een en ander vindt mee zijn neerslag in deze notitie. Als ik de sprekers zo langsloop dan beluister ik in ieder geval dat men stelt dat er een korte, duidelijke notitie ligt en zegt dat men weet waar men aan toe is. De heer Janssen heeft gezegd dat zijn fractie staat achter de richting die in deze notitie is aangegeven. Hij heeft ook gezegd dat de werkgroep die er komt op korte termijn toch iets van zich zal moeten laten horen. Een parallel met deze opmerking trek ik in de richting van de heer Meerdink, die ook ten aanzien van de rapportage versnelling en een verdere duide lijkheid wenst. Ik wil met betrekking tot deze zaak het volgende opmerken. Wij zijn voorne mens werkgroepen in te stellen die deze materie moeten gaan bekijken. Wanneer een werk groep in het veld bezig is, dan heeft men de gelegenheid en de mogelijkheid dat veld goed te verkennen en door te lichten en met elkander na te gaan wat in het belang van het on derwijs het beste is. Tegen die achtergrond zou het onverstandig zijn op dit moment al een termijn te noemen waarbinnen de werkgroep zou moeten rapporteren. Wij zouden de werk groep liever de kans willen geven om tot een goed uitgebalanceerde rapportage en een goede verkenning van het veld te komen, dan te zeggen dat de rapportage op die en die termijn binnen moet zijn. Wij zijn bereid - ik zeg dat graag toe aan het adres van de heer Meerdink mede in relatie tot zijn motie - om nog voor de zomervakantie een concept-voorstel aan de Commissie voor het Onderwijs voor te leggen over de taak en samenstelling van de werk groepen. Wij kunnen dan bekijken welke richting wij uit moeten om deze werkgroepen zoveel mogelijk op de praktijk afgestemd in het onderwijsveld werkzaam te laten zijn. De heren Janssen en Meerdink wijzen er op dat wij moeten oppassen niet tot een tweede ling te komen in het onderwijsveld: lbo/mavo-havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs)/ atheneum. Wij onderschrijven die opmerking. In de voorliggende notitie hebben wij ook dui delijk verwoord dat wij deze situatie onder geen beding wenselijk vinden. Het landelijk beleid dat met betrekking tot het voortgezet onderwijs komendewege is zal

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 8