16 ons bepaalde verplichtingen opleggen, waar wij natuurlijk niet aan kunnen ontkomen. Daar binnen bestaat echter ruimte om inhoudelijk in Leeuwarden zelf een stuk beleidsmarge in te vullen. Binnen die beleidsmarge willen wij voorlopig twee kanten op. Enerzijds aansluiten bij datgene wat er op dit moment is, anderzijds via de rapportage van de werkgroepen proberen tot een uitwerking te komen van de vraag hoe in Leeuwarden brede scholengemeenschappen gevormd zouden kunnen worden. Wij kunnen dat natuurlijk alleen maar doen wanneer in het onderwijsveld, zowel bij de onderwijsgevenden als bij de ouders, overeenstemming bestaat over de richting die wij met elkander moeten inslaan. De heer Buurman breekt met name een lans voor het bijzonder onderwijs. Hij wijst er ook op dat de richtingoverstijgende aspecten mogelijk tot ongewenste fusies zullen leiden. Ik begrijp heel goed vanuit welke achtergrond en motivering de heer Buurman deze opmerkin gen maakt. Aan de andere kant wil ik er graag op wijzen dat de heer Buurman mee verant woordelijk is voor de ontwikkeling van het openbaar onderwijs. De notitie De toekomst van het voortgezet onderwijs in Leeuwarden is geschreven vanuit de optiek van het college op de ontwikkeling van het openbaar onderwijs, waarvan de raad en het college het bevoegd gezag vormen. De heer Visser heeft het rapport genoemd van de Wetenschappelijke Raad voor het Re geringsbeleid (WRR). Dat document is afgekondigd nadat deze notitie al gereed was. Wij hebben met deze jongste ontwikkelingen als zodanig geen rekening kunnen houden. Op zich zelf worden er in het rapport van de WRR interessante zaken aan de orde gesteld, die in derdaad een duidelijke politieke keuze zullen betekenen. De heer Visser heeft al gezegd dat er over dat rapport binnen het onderwijsveld bepaald niet eenduidig wordt gedacht. Er zijn tal van mensen die met dit rapport de grootste moeite hebben. Ook de heer Meerdink heeft over het rapport van de WRR gesproken en gezegd dat een en ander aanleiding zou kunnen geven om te komen tot een nieuw elan in het onderwijsveld. Wij zullen de rapportage van de WRR eens moeten toetsen aan de werkelijkheid. Dat kan het beste gebeuren door dit docu ment mee te geven aan de in te stellen werkgroependie de rapportagedie momenteel aan de raad als richtinggevend wordt aanbevolen, verder uitwerken. De heer De Beer verzet zich in bijzonder sterke mate tegen een mogelijke opheffing van de categoriale scholen. Hij zegt - hij toont dat aan aan de hand van de rapportage, die ook in de notitie is genoemd, van mevrouw Van Marwijk Kooy-Von Baumhauer - dat grotere scholengemeenschappen zich op een gegeven moment gaan keren tegen de kwaliteit van het onderwijs. Het mag op zich zelf waar zijn dat in bepaalde instituten de grootte van het getal een rem betekent, maar een en ander staat of valt met de situatie waarin de organisatie van een dergelijke onderwijsinstelling is opgezet. Wanneer er wat dat betreft sprake is van een grote mate van deskundigheid omtrent organisatievraagstukken en op onderwijsinhoudelijk terrein, dan denk ik dat in de praktijk deze zaak wel zal meevallen en dat de opmerking van de heer De Beer op zich zelf geen argument kan zijn om er voor te pleiten de categoriale scholen in de nabije toekomst in stand te laten. Er zijn op dit moment tal van ontwikkelingen die wij nog niet kunnen inschatten. De heer Meerdink heeft nog een opmerking gemaakt over het voortgezet basisonderwijs. Wij moeten zo reëel zijn voor de toekomstige generatie volwassenen onderwijsinhoudelijke si tuaties te creëren die het hun mogelijk maken datgene te bereiken wat wij als doelstelling in de notitie omtrent het onderwijs hebben aangegeven. De heer De Beer heeft ten aanzien van de grootte nog gezegd dat op een gegeven mo ment de nadelen groter zijn dan de voordelen, omdat de voordelen wegspoelen doordat er meer zittenblijvers en drop-outs zullen komen. Dat zou, als dat waar zou zijn, op zich een bijzonder pijnlijke zaak zijn. Maar ik geloof daar niet in. Ik geloof er eerder in dat kinderen door grotere differentiatie-mogelijkheden in een scholengemeenschap juist tot betere keuzes gebracht kunnen worden t. 1 dat zij op een plaats terecht komen die hun beter te stade komt voor hun verdere ontwikkeling dan wanneer zij aangewezen zouden zijn op het onderwijssys teem zoals dat tot op de dag van vandaag geldt. Samenvattend, mijnheer de voorzitter, het college staat achter deze notitie als uitgangs punt voor het verder bestuderen van de situatie. Het college meent dat de motie van de heer Meerdink op dit moment voorbijgaat aan de situatie dat wij zoeken en proberen de juiste ingang te vinden om het onderwijsinhoudelijke aspect van onze schoolinstituten zo goed mo gelijk te helpen onderbouwen. Tegen die achtergrond zouden wij de heer Meerdink willen vragen om zich nog eens te beraden op ons verzoek om deze ontwikkeling nog even haar gang te laten gaan. De toezegging dat het college bereid is om voor de zomervakantie in de Commissie voor het Onderwijs een duidelijke omschrijving aan de orde te stellen over de taakstelling van de werkgroepen, geeft volgens mij PAL voldoende mogelijkheden om met be trekking tot de verdere aanpak een inbreng te leveren. Ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter. De Voorzitter schorst, om 20.55 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21.15 uur, de vergadering. 17 De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling van agenda punt 22, tweede termijn. De heer E.M. Janssen: De wethouder heeft mijn opmerkingen onderstreept. Toch wil ik nog even op zijn toezegging ingaan, mede in relatie tot de door PAL ingediende motie, dat er voor de zomervakantie een nader plan van aanpak voor de werkgroepen die in de notitie zijn genoemd zal komen. Ik zou die toezegging toch enigszins willen nuanceren. In de notitie worden drie werkgroepen genoemd. Volgens mij zullen twee werkgroepen, namelijk de werk groep die zich richt op de mogelijkheden voor voortgezet basisonderwijs en de werkgroep die zich richt op de mogelijkheden voor voorbereidend hoger onderwijs, nogal afhankelijk zijn van hetgeen zich op dit gebied ontwikkelt op rijksniveau. Het gevaar is daarmee groot dat het werk van deze twee werkgroepen het werk van de derde werkgroep, die samenwer- kings- en fusiemogelijkheden moet gaan onderzoeken, zal gaan ophouden. Ik zie eigenlijk ook niet zoveel reden om voor die laatste werkgroep eerst nog een plan van aanpak in de Commissie voor het Onderwijs te behandelen. Ik heb zelf het idee dat deze notitie een uitstekende basis is voor deze werkgroep om tot nadere voorstellen te komen. In de notitie staat op bladzijde 41 dat deze werkgroep op korte termijn een aantal voorstellen zal doen. Als ik „op korte termijn" moet opvatten in de zin dat wij voor de zomervakantie in de commissie een plan van aanpak voor de werkgroep krijgen en dat die na de zomervakantie met haar werk kan beginnen, dan begint mij „op korte termijn" toch wat te zeer „op lange termijn" te lijken. Ik wil er dan ook voor pleiten dat de werkgroep die samenwerkings- en fusiemogelijkheden moet gaan onderzoeken op korte termijn van start gaat en met voorstellen komt en enigszins wordt losgekoppeld van de andere twee werkgroepen. De heer Visser: Nog een korte reactie naar aanleiding van het antwoord van de wethou der. Ik heb begrepen dat de wethouder geen afstand heeft genomen van het standpunt dat verwoord is in de notitie met betrekking tot de vorming van brede scholengemeenschappen. Ik heb die zaak wat genuanceerder willen benaderen en blijf daar ook aan vasthouden. Aan de andere kant heeft de wethouder terecht gewezen op tal van onzekerheden die er nog zijn ter zake van de basisvorming in het voortgezet onderwijs. In die geest kunnen wij ons - als de heer De Vries het daar mee eens is - plaatsen achter het uitgangspunt van het besluit. Over de PAL-motie het volgende. Ik heb begrepen dat deze motie eigenlijk is ingegeven door de overweging dat het college te voorzichtig uit de startblokken is gegaan. Zo is het in ieder geval bij mij overgekomen. Ik ben het eens met het standpunt van de wethouder. Een dergelijke complexe materie kan niet op zo korte termijn van de grond komen, want daar zit veel en veel meer aan vast. De indiener van de motie heeft op een gegeven moment ook ge zegd dat de raad besluit en niet bijvoorbeeld de directies van scholen. Formeel is dat juist, het gemeentebestuur is het bevoegd gezag en de gemeenteraad heeft daar een controlerende functie. Maar ik denk dat het in strijd is met de aard en het karakter van het openbaar on derwijs wanneer bijvoorbeeld wordt voorbijgegaan aan de positie van het personeel en ande re betrokkenen in het raam van de Wet medezeggenschap in het onderwijs. Dat aspect moe ten wij niet uit het oog verliezen. Resumerend, wij kunnen ons plaatsen achter het stand punt dat de wethouder in eerste instantie heeft ingenomen met betrekking tot de PAL-motie. De heer Meerdink: Ik wil eerst een reactie geven in de richting van de heer Visser. Het is mij er natuurlijk niet om te doen om koste wat kost standpunten door te drukken. Waar het om gaat is - dat is ook in de motie verwoord - dat onze fractie vindt dat er voorzichtig een keuze wordt gemaakt en dat de ontwikkeling van het voortgezet onderwijs zoals hier wordt voorgesteld wel eens heel lang zou kunnen gaan duren. Wij vinden dat het tempo wat dat betreft wat versneld moet worden en dat kan door middel van het stellen van duidelijke prioriteiten, het maken van heel duidelijke keuzes ten aanzien van datgene wat je wilt. In de overgangsperiode zal natuurlijk een tweesporenbeleid gevoerd moeten worden. Óp dit mo ment zijn er gewoon nog onvoldoende brede scholengemeenschappen, terwijl de categoriale scholen ook niet onmiddellijk verdwenen zullen zijn. Het lijkt mij een heel goede zaak dat vanuit de raad duidelijk de richting wordt aangegeven. Ik vind dat die richting ook op pa pier gezet moet worden en moet dienen als kader voor de in te stellen werkgroepen. Ik ben het met de heer Janssen eens dat de laatste door hem genoemde werkgroep op korte termijn aan de slag zou moeten gaan. Maar dat laat onverlet dat de duidelijke standpuntbepaling heel erg noodzakelijk is. Als ik goed naar de wethouder heb geluisterd, dan denk ik dat hij het daar inhoudelijk helemaal mee eens is en dat er wat dat betreft geen verschil van mening bestaat. Waar wij het niet over eens zijn is de vraag hoe je een dergelijk proces van de grond moet krijgen. Zeg je als gemeenteraad: wij laten dat over aan datgene wat er binnen de scholen over gedacht wordt en er landelijk aan beleid wordt ontwikkeld of wij gaan zelf op dit moment heel duidelijk beleid ontwikkelen. Ik kies voor het laatste en dat is eigenlijk ook de strekking van het eerste deel van de motie. Het tweede deel van de motie gaat over het experiment voortgezet basisonderwijs. Er is inmiddels wat dit experiment betreft iets veranderd. Experimenten voortgezet basisonderwijs wi]s zijn nu ook mogelijk daar waar er een mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs)-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 9