20
net subsydzjes takenne en fierderop sizze: gjin twangmaatregels want dat wurket ave-
rjochts. Dizze matearje is net ienfaldich. Ik sei niis al: De nasjonale poiityk is der noch
net iens ut. Juridysk leit dit tige komplisearre. Sille wy dan earst net de lannelike wet-
jouwing öfwachtsje?
Dan in oar punt. Yn paragraaf 5.1 giet it oer mishannelingen fan homo's dy't harren
dêrnei dan net by de polysje oanjaan doare. It kolleezje wol de suggestje om ien en oar
te regeljen yn gearwurking mei in COC-fertrouwenspersoan yn him omgean litte. Fan üs
kant wolle wy stelle dat wy dat wat te dizich fine. Der binne goede resultaten - it is niis
ek al troch oare fraksjes neamd - yn de stêd Grins bygelyks. De gemeente Hengelo is
hjir yn juny mei üteinset; dy lit ien en oar gean fia in COC-adfysgroepDy adfysgroep
wurket gear mei polysje en justysje, sadat de slachtoffers dochs de dieders by de polysje
oanjouwe. Mei de ünderfining yn Grins en Hengelo soe itjinge it kolleezje yn him omgean
lit yn in konkreet ündersyk ütrinne kinne.
Oer it underwiis yn paragraaf 7 noch in opmerking. It trochbrekken fan de hetero-
noarmen fait net ta, ek net yn it ünderwiis. Aparte foarljochting oer homoseksualiteit,
sa't yn de Homo-nota sein wurdt, achtsje wy net effektyf. Troch de emansipaasje fan yn-
dividuen en groepen dy't stadichoan trochgiet wurde de learlingen, de alders en de ün-
derwiisjouwenden wol konfrontearre mei feroaringen yn noarmen en wearden. De homofily
is dêr mar ien ünderdiel fan. Diskriminaasjeemansipaasje en al dizze ferskate hjoeddeis
ke begrippen sille yn it ünderwiis totaal yntegrearre oan bod komme moatte. Foar in part
bart dat al, foaral ek troch de learlingen seis, om't dy seis mei de maatskiplike feroa
ringen konfrontearre wurde. Soks jildt ek foar it persoanielsbelied. Ek dêr kinne nei alle
gedachten gjin positive ütsünderingen makke wurde foar homofile meiwurkers. As byge
lyks steld wurdt dat homofilen faak in eigen hüshalding fiere, jildt dat ek foar in hiel
soad oare personielsleden. It CDA hechtet grutte wearde oan de relaasjes dy't minsken
oangeane wêr't hja elkoars ferantwurdlikheid, trou, soarch en foaral elkoars leafde be-
libje kinne as ütgongspunt fan it bibelske ferbün. It CDA is dan ek üt oertsjüging tsjin
de yndividualisearringYn dizze nota wurdt tefolle ütgien fan de tanimmende yndividuali
searring. Mar minsken binne der foar elkoar en dat komt ek ta utering yn homofile re
laasjes. Mei dy oertsjüging en mei dy ütgongspunten fan it CDA oer de homofily dy't ik
neamd haw wolle wy üs stelle efter de lijnen dy't oanjün binne om te kommen ta it fieren
fan in homobelied.
De Voorzitter schorst, om 21.15 uur, de vergadering voor de pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.45 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortgezette behande
ling van punt 14.
De heer Kessler (weth.): De meeste fracties zijn, alvorens concreet op de nota in te
gaan, begonnen met het maken van algemene opmerkingen. Ik zal die werkwijze volgen.
Ik wil beginnen met te stellen dat het op zich een treurige zaak is dat wij ons van
avond met homoseksualiteit moeten bezighouden. Ik zal dat nader toelichten. Homoseksua
liteit heeft betrekking op een persoonlijke en intieme relatie tussen mensen, tussen man
nen en mannen en tussen vrouwen en vrouwen. Als er één zaak is waar de overheid zich
eigenlijk niet mee zou moeten bemoeien, dan is dat wel de manier waarop mensen zich in
hun persoonlijk leven, onder meer op seksueel gebied, wensen te uiten. Dat zou immers
typisch een zaak voor die personen zelf moeten zijn. Helaas moeten wij constateren dat
daar waar het om intieme, seksuele relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht gaat ei
toch nog een zekere mate van intolerantie bestaat in de Nederlandse samenleving. Mis
schien tolerantie op afstand, zoals mevrouw Van der Kloet dat noemt, maar het is in ie
der geval problematisch. Homoseksualiteit is voor veel mensen eigenlijk iets wat niet kan
of wat niet zou mogen bestaan. Normaal is de liefde en intimiteit tussen mensen van ver
schillend geslacht, abnormaal is de intimiteit tussen mensen van hetzelfde geslacht. Bij
sommige Nederlanders en sommige Leeuwarders is dat nog eigenlijk het gangbare gevoel.
Homoseksualiteit is abnormaal, eigenlijk hoort het niet. Daarmee hebben wij een maat
schappelijk en dus ook politiek probleem in huis. Omdat voor sommige leden van de Ne
derlandse samenleving het zojuist genoemde beeld het meest gangbaar is, betekent dat te
gelijkertijd dat homoseksuele Nederlanders en homoseksuele Leeuwarders worden belem
merd in een van de meest wezenlijke menselijke strevingen en activiteiten, namelijk het
beleven van intimiteit met elkaar. Mijns inziens moeten wij dan ook naar een gevoel toe
waarin er van wordt uitgegaan dat homoseksualiteit niet abnormaal is, maar anders dan
heteroseksualiteit en dat heteroseksualiteit niet normaal is, maar anders dan homoseksua
liteit. Wij moeten toe naar een niet normatieve invulling. Kortom, wij moeten toe naar een
samenleving waarin homoseksualiteit en heteroseksualiteit gelijkwaardig aan elkaar zijn met
verschillende uitingsvormen. Zolang die gelijkwaardigheid niet bestaat is er voor de over
21
heid een taak, namelijk om die gelijkwaardigheid te bevorderen. Daarom is het een goede
zaak dat deze Homo-nota geschreven is en is het goed dat wij daarover door middel van
de reactienota van het college met elkaar praten. In deze reactienota proberen wij aan te
geven met welke middelen het mogelijk is om iets te doen aan het bevorderen van de ge
lijkwaardigheid tussen homoseksualiteit en heteroseksualiteit, hetgeen overigens slechts
kan binnen de beperkte marges die de gemeente nu eenmaal heeft. Met deze woorden sluit
ik mijn inleiding af.
Ik zal nu doorgaan met de meer concrete punten die naar voren zijn gebracht, waar
bij ik mij overigens zal beperken tot die punten waarop men kritiek had of aanvullingen
gaf. Op de blijken van instemming zal ik verder niet ingaan.
Mevrouw Van der Kloet heeft gesteld dat het huidige en het vorige collegeprogramma
er eigenlijk wat met de haren bijgesleept zijn. Zij vindt de relatie met deze programma's
nogal kunstmatig. Ik neem dat voor kennisgeving aan. Ik kan die opmerking ergens wel
begrijpen. Er staat noch in het huidige noch in het oude collegeprogramma expliciet iets
over homoseksualiteit. Toch dachten wij bepaalde relaties met deze programma's te kunnen
leggen en dat hebben wij dan ook gedaan.
Mevrouw Van der Kloet vraagt wanneer de regelgeving zal worden aangepast. Ik
denk daarbij aan een periode van één jaar. Zij dringt er op aan om niet te bezuinigen op
het Lesbisch Archief en het COC. Het zal duidelijk zijn dat dit in laatste instantie door
de raad wordt bepaald. Gelet op de voorliggende nota lijkt het mij echter voor de hand
liggend dat het college niet met dergelijke voorstellen zal komen.
Wat betreft het personeelsbeleid stelt mevrouw Van der Kloet dat er moet worden uit
gegaan van verdergaande individualisering. Ik ben dat met haar eens. Zij vraagt vervol
gens wanneer het college met wijzigingen ten aanzien van de rechtspositieregeling zal ko
men. Ik kan daarop op dit moment geen concreet antwoord geven. Ik weet wel dat het
gaat om een formele wijziging van het rechtspositiereglement, omdat er materieel inhoude
lijk al wordt gewerkt met de formulering zoals op bladzijde 10a staat, namelijk dat een
vaste relatiepartner niet alleen een relatiepartner hoeft te zijn met wie de persoon in
kwestie gehuwd is, maar dat het ook een relatiepartner kan zijn met wie de persoon in
kwestie duurzaam samenleeft of samenwoont, hetgeen kan blijken uit een schriftelijke ver
klaring ter zake. Dit betekent dat er in het concrete beleid al wordt gewerkt overeen
komstig de bedoeling van de opstellers van de Homo-nota. Een en ander ligt echter for
meel nog niet in de juridische omschrijving van het rechtspositiereglement vast.
Mevrouw Van der Kloet stelt vervolgens dat het geven van voorlichting geen eenmali
ge activiteit maar een permanent gebeuren moet zijn. Dat ben ik met haar eens.
Op hetgeen zij naar voren brengt ten aanzien van het politiebeleid zal door de voor
zitter nader worden ingegaan.
Op de vraag waarom op de inschrijfformulieren die bij het huisvestingsbeleid worden
gebruikt het geslacht dient te worden vermeld kan ik antwoorden dat dit zuiver en alleen
uit statistisch oogpunt wordt gevraagd. Het is gewoon nuttig om te weten hoeveel mannen
en hoeveel vrouwen zich laten inschrijven, hetgeen in een statistisch overzicht wordt ge
publiceerd. Het schrappen hiervan betekent in feite dat, als men heel consequent is,
wordt gekozen voor een minimaal beleid voor wat betreft de informatievoorziening. In dat
geval kan dus bijvoorbeeld ook niet meer worden nagegaan hoeveel mensen van etnische
groepen zich wensen te laten inschrijven enz. Het college stelt voor om een eventuele
discussie hierover niet vanavond te voeren, maar die te doen plaatsvinden in het kader
van de discussie over het centrale toewijzingssysteem. Deze discussie zal binnen enkele
maanden in de betreffende commissies en daarna in de raad aan de orde worden gesteld.
Mevrouw Van der Kloet wijst er vervolgens op dat in de Commissie voor Emancipatie
aangelegenheden is toegezegd dat in de Commissie voor Onderwijs aan de orde zal komen
in hoeverre de Schooladviesdienst bij het onderzoek van lesmateriaal wat betreft homo-on
vriendelijkheid zal worden betrokken. Die toezegging wil ik wel herhalen.
Voorts gaat zij in op de dubbele achterstelling van lesbische vrouwen en wijst op het
feit dat hieraan in de deelnota Onderwijs en emancipatie geen aandacht is besteed. Die
deelnota staat vanavond nog niet ter discussie, dat zal pas over een aantal maanden het
geval zijn. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de opvatting van het college is dat al
lerlei dingen niet dubbel moeten worden behandeld. Als in een bepaalde nota aan een ze
ker onderwerp aandacht is besteed lijkt het mij niet zinvol dat in een andere nota nog
eens over te doen.
Afsluitend vraagt mevrouw Van der Kloet hoe in de praktijk met het homobeleid, dat
tevens facetbeleid is, zal worden gewerkt. Ik wil daarop toch wel even ingaan en daarbij
tevens motie II van PAL betrekken. Deze motie is overbodig, in die zin dat de praktijk
zal zijn dat wij zullen werken overeenkomstig de motie. Ik stel mij voor dat ik als coördi
nerend wethouder binnen een periode van 1 a 2 weken na deze raadsvergadering alle
ambtenaren die iets met deze nota te maken hebben om de tafel roep en dat wij dan met
elkaar in kaart brengen hoe de concrete actiepunten uit de nota zullen worden uitge
werkt. Dan wordt ook besproken wie wat moet doen en wanneer een en ander wel of niet