24 dat men anoniem kan melden, maar dat dat niet kan leiden tot een strafrechtelijke vervol ging. Dat lijkt mij het juiste antwoord dat hier op zijn plaats is. Als iemand op een onbe hoorlijke, onjuiste en strafwaardige manier benaderd wordt door een ander, omdat hij ho mofiel is, dan zijn er twee mogelijkheden. Hij kan dit anoniem ter kennis van de politie brengen. Het effect daarvan is dat in ieder geval bekend wordt dat het feit heeft plaats gevonden en, als de informatie die kant uitgaat en waarom zou die die kant niet uitgaan, waar het heeft plaatsgevonden. Op die manier kan eventueel een verscherpte surveillance op dergelijke plaatsen worden gericht. Wij bevinden ons dan geheel binnen het terrein waarop ik aanspreekbaar ben. Ik wil u wel zeggen dat er enige terughoudendheid bestaat wat betreft de verscherpte surveillance, omdat, als dit al te nadrukkelijk zou worden ge daan, het gevolg zou kunnen zijn dat homofielen de indruk hebben dat het zich tegen hen keert, omdat men zich beloerd gaat voelen. Ik geloof dan ook dat het richten van surveillance binnen de afweging van prioriteiten, die altijd moet worden gedaan, bij voor keur dient plaats te vinden in overleg met organisaties als het COC, kortom de organisa tie van homofielen in Leeuwarden. Wanneer de anonieme melding - sommigen uwer ge bruikten het woord aangifte - wordt gehanteerd om daarmee een strafvervolging op gang te brengen, dan moet ik u zeggen dat dat niet mogelijk is. Het is niet zo dat men in Ne derland kan bellen en kan zeggen: Hij heeft dat en dat gedaan, doe er wat aan! Daar moet bewijsvoering voor worden geleverd, waarbij de verklaring van degene die op een onjuiste manier is behandeld onontbeerlijk is. Ik constateer echter tegelijkertijd dat ik mij nu bevind op het terrein van het justitiële, waarop ik niet aanspreekbaar ben. Ik hecht er aan dat onderscheid ook heel principieel te maken. Kortom, een anoniem bericht door geven over plaats gehad hebbende feiten kan niet anders zijn dan een melding, die ge volgen kan hebben met betrekking tot toezicht, verscherpte surveillance en wat dies meer zij. Daaruit kan op den' duur dan wel weer iets voortvloeien dat justitiële effecten heeft, maar niet in eerste linie. Een aangifte kan, als die tenminste gericht is op het doen plaatsvinden van een strafrechtelijke vervolging, niet anoniem plaatsvinden. Ik herhaal, wij bevinden ons dan in de sfeer van het justitiële en dat valt buiten mijn competentie. Hetzelfde geldt in de richting van de heer Buurman als hij het heeft over de hantering van sommige bepalingen van het Wetboek van Strafrecht; ook enkele anderen hebben daarover opmerkingen gemaakt. In de richting van het korps heb ik, zoals u in de reactienota hebt kunnen lezen, de inhoud van een circulaire, die nogal van principiële aard is, aan politie en openbaar mi nisterie met betrekking tot conclusies en aanbevelingen voor de bejegening van slachtof fers van seksuele misdrijven - een co-produktie van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken - ter kennis van de commissaris van politie gebracht, met het ver zoek deze zoveel mogelijk als uitgangspunt te nemen bij de uitvoering van de werkzaam heden van de politie die binnen mijn verantwoordelijkheid vallen. De heer Ybema vindt dat anonieme aangifte mogelijk moet zijn. Ik kan niet anders doen dan daarvan kennis nemen, onder verwijzing naar datgene wat ik al gemeld heb. De Amsterdamse regeling bedoelt maatregelen te nemen tegen discriminatoir gedrag van drank- en horeca-exploitanten. Wij zitten erg op het ^/inketouw, omdat wij graag een der gelijke lijn wensen te volgen. Niettemin moet ik er op wijzen dat het contact met de ge meente Amsterdam ons geleerd heeft dat er een procedure over de getroffen maatregelen loopt ten aanzien waarvan men niet helemaal gerust is op de uitslag. Dit neemt niet weg dat wij toch wel alert blijven, omdat het mij een lief ding waard zou zijn om tegen discri minatie, anders dan waarbij men zich kan beroepen op bepaalde wettelijke kaders, ook via een eigen beleid te kunnen optreden. Ik denk dan bijvoorbeeld in de sfeer van de drank- en horecagelegenheden aan de hantering van het sluitingsuur. Dat zou een heel adequaat middel kunnen zijn. Er is nog geen uitslag van het geval Amsterdam bekend. Ik hoop echter dat die eerlang bekend zal worden, zodat wij weten hoe de vlag er bij hangt. Het hangt een beetje van de uitslag af, maar misschien zou tot een herformulering van een lokale APV-bepaling moeten worden overgegaan. Dat is echter filosoferen over iets dat wellicht het geval kan zijn. De heer Duijvendak heeft zich gestoten aan de woordkeus van de commissaris van po litie in de Commissie voor Openbare Orde. Ik deel die mening niet. Het is op mij zo over gekomen, dat getracht is met een uitermate grote zorgvuldigheid de woorden te kiezen, om te voorkomen dat wellicht zou worden gesuggereerd dat men de homofielen niet als burgers beschouwt die een evenwaardig recht op rechtsbescherming hebben als iedere andere burger. Mijns inziens heeft deze zorgvuldigheid aan de basis van de woordkeus gelegen. Het heeft mij althans niet gestoord; ik heb er ook niet die conclusies uit kunnen beluisteren of aan kunnen verbinden die ik bij de heer Duijvendak vernam. De heer Bilker verwees naar Groningen en Hengelo waar een COC-adviesgroep is die samenwerkt met politie en justitie. Terecht. Alleen, met dat laatste geeft hij ook weer aan in welk aandachtsveld wij ons dan bevinden. Los daarvan ben ik er een voorstander van - u hebt dat in de reactienota kunnen lezen en in de Commissie voor Openbare Orde kunnen beluisteren - dat er zoveel mogelijk wordt samengewerkt met bestaande COC-or- 25 ganisaties, bij voorkeur in de vorm van een vertrouwenspersoon, om een afstemming van maatregelen zo goed mogelijk te doen plaatsvinden. Ik meen hiermee de opmerkingen die in mijn richting zijn gemaakt recht te hebben gedaan en ik geef graag de gelegenheid aan de diverse fracties in tweede instantie het woord te voeren. De heer Bijkersma: Mag ik u eerst nog om uitleg vragen van datgene wat u in het begin van uw betoog hebt gezegd met betrekking tot het aangifte doen? De Voorzitter: Dat is heel duidelijk. Als men iets wil aangeven met de bedoeling daarmee een strafvervolging op gang te brengen, dan kan dat niet anoniem. (De heer Bijkersma: U hebt gezegd dat een melding wel mogelijk is. Ik hoop toch niet dat u daar mee bedoelt dat in die melding ook de concrete naam wordt genoemd van iemand die be schuldigd wordt van iets, want dat lijkt mij niet juist. Ik wil graag van u horen dat dat niet de bedoeling is.) Ik kan niemand verbieden om de telefoon te pakken en te zeggen: Ik wens mijn naam niet te noemen, maar ik geef kennis van dat en dat feit dat ten op zichte van mij is begaan. Als iemand daarbij de naam wil noemen van degene die dat ge daan heeft, dan kan ik dat niemand verbieden. Ik kan ook niemand daarvan weerhouden. Alleen, ik constateer dat het effect daarvan nul is, omdat het niet kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Maar, ik herhaal en ik blijf dat herhalen, ik bevind mij thans op een terrein waarop ik niet aanspreekbaar ben. (De heer Bijkersma: Ik denk dat wij in deze raad en in deze gemeente toch een consistent beleid moeten voeren. Enige tijd gele den hebben wij in het kader van de sociale wetten uitdrukkelijk verzocht de anonimiteit van de aangever te waarborgen. Worden er wel namen genoemd, dan zal de politie dat ui teraard moeten aanhoren. Daarop moet dan echter niet worden gereageerd, want dat past niet in ons denken.) Ik heb er weinig behoefte aan om op die discussie terug te grijpen. Ik wil er echter nog wel een opmerking bij maken. In dat geval gaat het om een ambtelij ke dienst die vanuit eigen wetenschap kennis draagt vanWij zouden met elkaar nog wel eens een boom kunnen opzetten over de vraag in hoeverre iemand die ambtelijk en vanuit eigen wetenschap kennis draagt van feiten die niet correct zijn, niet gehouden is daarover informatie door te spelen. Dat is nu niet aan de orde. Het gaat hier om mensen die niet bekend zijn, die anoniem zijn en dat wensen te blijven, maar die er wel behoefte aan hebben om iets waarvan zij kennis dragen te bestemder plaatse te deponeren. Dan zeg ik: Wie zou daar enige blokkade tegen willen opwerpen? Ik constateer dat, als het gebeurt, het een indicatie kan zijn om wellicht een verscherpt toezicht te doen plaatsvin den. Maar ik herhaal dan weer: Ik zou daarbij ook wel de kortsluiting in de richting van bijvoorbeeld een vertrouwensman van het COC willen doen plaatsvinden om te voorkomen dat een en ander ontaardt in een soort heksenjacht die ook niemand wil. Ik hoop dat ik thans duidelijk ben geweest. Mevrouw Van der Kloet: De wethouder heeft een aantal toezeggingen gedaan waar ik niet allemaal meer op in zal gaan. Ik ben overigens blij dat hij in de richting van de heer Ybema heeft gezegd dat hij bereid is om al na een jaar te rapporteren over de ge nomen maatregelen. Ik wil hieraan meteen koppelen datgene wat de wethouder heeft ge zegd over mijn vraag over de effectrapportage. Ik zou het heel erg op prijs stellen wan neer in de eerstgenoemde rapportage toch iets wordt gezegd over de effecten, omdat - ik wijs op de voorbeelden die wij gezien hebben bij een aantal maatregelen ten aanzien van vrouwen - het niet altijd voldoende is alleen de maatregelen te nemen. Soms blijkt name lijk dat de maatregelen, ondanks dat zij genomen zijn, toch niet het gewenste effect heb ben. Het lijkt mij daarom goed om waar dat mogelijk is ook te kijken naar de effecten. De wethouder heeft op mijn vraag over het aanpassen van het rechtspositiereglement gezegd dat in de praktijk reeds wordt gewerkt zoals in de nota staat aangegeven. Ik wil er dan toch wel op wijzen dat in de nota wordt gewezen op individualisering. Je kunt je dus afvragen of je dan in dat soort gevallen ook weer moet uitgaan van gelijkstelling van andere relatievormen aan het huwelijk. Volgens mij kan in dat verband ook het beste worden uitgegaan van het individu. Met betrekking tot het toekennen van bijvoorbeeld verlofdagen zouden wij kunnen zeggen dat wij iedereen, ongeacht of men wel of geen partner heeft - als men een partner heeft dan mag het niets uitmaken wat voor partner dat dan is - en ongeacht het feit waarvoor men de verlofdagen wil gebruiken, een aantal dagen toekennen die men kan opnemen voor, zoals het in de nota staat, vrolijke en droe vige zaken binnen de relatiekring. Waar en hoe dichtbij die relatie dan ligt hoeft verder niet ter discussie te staan. Ik kom dan nu bij de uitleg over het vermelden van het geslacht op de inschrijffor mulieren voor de woningtoewijzing. Ik ben niet onder de indruk van het feit dat de ge gevens, wanneer die niet worden opgenomen, niet meer verwerkt kunnen worden ten be hoeve van de statistiek. Vrouwen worden op heel veel terreinen en op heel veel manieren gediscrimineerd. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat vrouwen op grond van hun vrouw-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 13