1.0 gevraagd hoe het staat met de aansprakelijkheid. Toen wij in 1982 de grond hebben gekocht, zijn de opstallen gesloopt door een firma, die de uitdrukkelijke opdracht heeft gekregen om niet ondergronds te slopen, dus niet verder te gaan dan datgene wat boven het maaiveld staat. Tijdens het slopen - ik heb van het Grondbedrijf en van Bouw- en Milieutoezicht de bevestiging gekregen dat men daarbij heel zorgvuldig te werk is gegaan - is een olievlek ge constateerd. Met andere woorden, er was sprake van een lekkende tank. Op geen enkele manier heeft men kunnen nagaan of die lek door het sloopwerk zou zijn ontstaanhoewei ik moet erkennen dat men dat uit de raadsbrief wel zou kunnen opmaken. Op basis van de be schikbare getuigenverklaringen is er geen enkele grond om in de richting van de sloper een procedure te starten. De heer Ybema heeft opgemerkt dat de gemeenschap opdraait voor de saneringskosten, want dat is de praktijk die wij tot op heden kennen. Van begin af aan, dus nadat wij ons met elkaar bewust werden van het feit dat de bodemverontreiniging toch een buitengewoon ernsti ge zaak is, is aangenomen dat de gemeenschap in casu het rijk, vertaald naar de provincies en de gemeenten, daarvoor op zou draaien. De omvang van de bodemsaneringsoperaties is iedereen toch wel rauw op het lijf gevallen. Sedert vorig jaar is de landsadvocaat al bezig te bekijken of de mogelijkheid bestaat om schadevergoeding bij grote bedrijven te claimen. Provincie en gemeente wachten op de uitslag hiervan. Wij willen namelijk niet dezelfde lange juridische weg afleggen, maar eerst kijken hoe een en ander op rijksniveau - het rijk draait namelijk ook voor het grootste deel op voor de kosten - uitwerkt. Zijn wij voldoende attent? In het verleden waren wij dat niet. Wij hebben toen gewoon grond gekocht die wij nodig hadden, al dan niet met de wetenschap dat er mogelijk vervuiling zou kunnen optreden. Vroeger hoefde men op dit punt ook niet zoveel maatregelen te treffen! Daardoor is er een niet voldoende toegespitste zorgvuldigheid ontstaan. Op dit moment is het zo dat het rijk voornemens is om de gemeenten bijvoorbeeld te verplichten omvoordat zij tot aankoop overgaan van grond voor woningbouweerst een globaal en eenvoudig onderzoek te doen naar de mogelijkheid van verontreiniging. Dit is de sfeer waarin wij momenteel functio neren. Het opnemen van een keiharde voorwaarde in een contract. Zo'n voorwaarde lijkt in een groot aantal gevallen voor verkopers zodanig veel risico's in te houden dat überhaupt niet meer tot aankoop van grond, die wij planologisch of anderszins hard nodig hebben, kan wor den gekomen. De praktijk is derhalve om niet een zodanige enkelvoudige clausule in het con tract op te nemen, maar op basis van een historisch onderzoek na te gaan of de mogelijkheid van vervuiling bestaat. Als die mogelijkheid van vervuiling wellicht bestaat dan wordt met een eenvoudig pré-onderzoek inschattenderwijs bekeken wat de risico's zijn, die dan eventueel bij de prijsonderhandelingen worden meegenomen. Feitelijk is dat op dit moment de algemene benadering. De heer Burg heeft tot slot gevraagd of zo'n voorwaarde ook in het sloopcontract moet worden opgenomen. In het onderhavige geval was sprake van een garagebedrijf dat vermoe delijk ondergronds tanks had. Daarom is ook expliciet aan de sloper opdracht gegeven alleen bovengronds te slopen. Een algemene risicobepaling lijkt voor de prijsvorming van het slopen niet altijd even bevorderlijk, want het is maar de vraag of een ondernemer dat risico durft te nemen. Men weet namelijk natuurlijk niet altijd of er vervuilde elementen in de grond zitten, Ik wil het hierbij laten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 14 (bijlage nr. 356). De Voorzitter: Aan de orde is thans Kantoren Leeuwarden. De heer Ten Hoeve: Ik wil een enkele opmerking maken over het raadsvoorstel Kantoren Leeuwarden. Mijn fractie gaat akkoord met de raadsbrief die is gebaseerd op de Kantoren nota 1982 en ook met de uitgangspunten van de bijstelling zoals verwoord in de raadsbrief. Het is jammer dat deze raadsbrief vier jaar komt nadat de Kantorennota ons is toegezonden. Ik wil hierbij overigens opmerken dat de cijfers al dateren van 1981. Op zich is deze gang- van zaken wel begrijpelijk. De raadsbrief noemt daarvoor als argument onzekerheid over de Oostergoweg, het Lijempfterrein en de Oude Veemarkt. In zijn algemeenheid is het niet goed dat een nota die vier jaar geleden is uitgebracht nu pas in de raad aan de orde komt en dat de behandeling daarvan steeds door incidentele ontwikkelingen is uitgesteld. Zoals gezegd gaan wij akkoord met de uitgangspunten en aannames die zijn genoemd in de raadsbrief, hoewel wij die wel vrij optimistisch vinden. Ondanks deze optimistische uit gangspunten komt het saldo van het overschot ten slotte toch nog uit tussen - het is wei af hankelijk van welke variant wordt uitgegaan - 89.500 m2 en 140.400 m2. Het college schrijft in de raadsbrief dat dat aanvaardbaar is. Mijn fractie vindt dat overschot vrij fors en daar om wil ik hier nog eens datgene herhalen wat wij in de Commissie voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting hebben gezegd met betrekking tot de terreinen die niet direct liggen ia 11 het gebied waar wij in de toekomst de kantoorontwikkeling verwachten. Ik noem als voor beeld een paar terreinen die niet zonder betekenis zijn: het terrein van het Diakonessenhuis dat midden in een woonwijk ligthet terrein aan de Gerbrandyweg en het terrein aan de Dammelaan. Ook zou eventueel het terrein bij de Schilkampen in het kader van inbreiding genoemd kunnen worden. Zou, in relatie tot het zojuist genoemde forse overschot dat deze vrij optimistische raming toch nog oplevert,, niet bekeken moeten worden of deze en mogelijk nog een paar andere terreinen een andere bestemming zouden moeten krijgen? Ten aanzien van het terrein van het Diakonessenhuis zou heel sterk in de sfeer van wonen moeten worden gedacht Het overschot ligt nu al tussen de 89.000 m2 en 140.000 m2. Omgekeerd zal het kunnen voorkomen dat door nieuwe onverwachte ontwikkelingen nieuwe oppervlaktes voor kantoor ruimtes aan deze reserve toegevoegd moeten worden. Ik houd dus een pleidooi om erg kri tisch te kijken of het mogelijk is om terreinen die niet echt in kantoorgebieden liggen een andere bestemming te geven. Wij moeten deze terreinen niet tot in lengte van dagen laten liggen, maar er nu al over gaan denken om daar een andere bestemming aan te geven. Wij gaan akkoord met datgene wat in de raadsbrief staat over de binnenstad en willen dat eigenlijk onderstrepen. Op het terrein van de Rijksscholengemeenschap zal, na de discussie hierover vanavond, wel een kantoorbestemming worden gerealiseerd. Ook in de Kanselarij zal een kantoor worden gevestigdterwijl dat in de toekomst ook het geval zal zijn voor een deel van het gevangenisterrein, hoewel mijn fractie daar nog steeds liever de functie wonen ziet. Wij vinden dat de druk van kantoren op de binnenstad groot genoeg is en dat wij daar om door moeten gaan om de woonfunctie uit te bouwen op de daarvoor geschikte terreinen. Tot slot wil ik nog opmerken dat, ondanks de optimistische berekeningen over beschik bare terreinen - de terreinen zijn op zich ook wel beschikbaar -het erop lijkt dat er momen teel geen kantoorruimte voorhanden is. Op zich is dat een vervelende maar ook een wat vreemde zaak, omdat er toch wel grond in handen is van ontwikkelaars en de gemeente. Wat doet de gemeente eraan om in de toekomst nieuwe kantoorruimte te creëren voor instellingen die zich hier willen vestigen? De heer Ybema: Het rapport van het Nederlands Economisch Instituut (NEI) dateert van november 1982. Het werd dus ook hoog tijd dat de zaak van de kantoren die daarin aan de orde is gesteld werd geactualiseerd. Wij hebben wel begrip voor het feit dat gewacht moest worden op een aantal belangrijke ontwikkelingen. Met name de situatie op de Oude Veemarkt en die rond de Oostergoweg zijn daarvoor nogal bepalend geweest. Eén van de belangrijke conclusies voor ons uit deze nota is eigenlijk een wat afgeleide conclusie, namelijk dat de ontwikkeling in de dienstverlenende sector veel gunstiger is ge weest dan destijds in 1981 is geraamd. Ik wil een en ander toch even illustreren aan de hand van een cijfer dat ook in de raadsbrief staatHet blijkt dat de werkgelegenheid in de ter tiaire sector - daarbij gaat het om de dienstverlening - in 1980 bestond uit ruim 21.000 arbeidsplaatsen en in 1985 uit ruim 22.720 arbeidsplaatsen en dat in een tijd, dat weten wij allemaal, dat het economisch erg slecht ging. Wat betreft de ontwikkelingen in de tertiaire sector zijn wij dus toch tegen de verdrukking in doorgegroeid. Voor met name de situatie in Leeuwarden is dat een belangrijke constatering en een punt dat wij goed in het achterhoofd moeten houden. De situatie waarin wij nu zitten is, althans in economische zin, veel gunsti ger. Er is sprake van een aantrekkende economie en voor de gemeente Leeuwarden geldt in tussen dat v/ij een beroep kunnen doen op onze status stadsgewest. Ik zou ten aanzien van de status stadsgewest graag van het college willen weten - ik sluit dan aan bij wat er in de notitie staat - of er al initiatieven zijn genomen om die status meer inhoud te gaan geven. Ik weet best dat dit niet het agendapunt is om daar uitgebreid bij stil te staan, maar het heeft zoveel te maken met wat in deze nota aan de orde komt dat ik daar toch graag een eerste reactie van het college op zou willen horen. De behoefte aan kantoorruimte voor de komende tien jaar is in de nota berekend op circa 185.000 m2. Deze oppervlakte ligt aanzienlijk hoger dan de 100.000 m2 die destijds in de ondervariant werd gehanteerd. Vraag en aanbod is volgens mij ook een punt van toetsing. Op grond van het aanbod van de beschikbare terreinen die met name uit de bestemmings plannen naar voren komen zou sprake zijn van een overschot van tussen de 90.000 m2 en 140.000 m2. D66 vindt dat een acceptabele marge. Ik maak er wel de kanttekening bij dat de lokaties die toch wat minder geschikt blijken te zijn voor de kantoorfunctie - ik sluit mij op dit punt graag aan bij de opmerkingen die de heer Ten Hoeve zojuist heeft gemaakthij heeft bovendien een aantal voorbeelden genoemd die ik niet zal herhalen - niet te lang worden vast gehouden, maar dat voor die lokaties met name gekeken wordt naar andere invullingen waar hij wij dan met name denken aan de functie woonbestemming. Het laatste punt dat in de nota wordt genoemd is dat er geen nieuw registratiesysteem meer nodig is. Het blijkt dat wij met de bestaande algemene registratiesystemen in staat zijn vraag en aanbod van kantoorfunctie goed in de gaten te houden. Ik vind dat een heel goede zaak, ook voor de taak die vanuit de raad op dat punt aanwezig is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 6