6
Den Haag aan te wenden. Misschien groeit er dan weer iets heel moois in Nederland en is er
weer sprake, zoals ook de heer Van Olffen zei, van een nieuw sociaal elan. De gegoede bur
gers kunnen hun naastenliefde tonen door de bedelende bijstandsvrouwen een aalmoes te
geven. Niks geen geregel meer, leve de spontane charitas.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Ik wil eerst een opmerking maken in de richting van het CDA
De heer Koopmans zegt dat b. en w. in het antwoord de suggestie wekken alsof wij wèl een
bedelvergunning zouden willen verlenen als de mogelijkheid daartoe zou bestaan. Ik neem
aan dat hij dat serieus heeft bedoeld, dus ik zal daar ook serieus op antwoorden. Het is na
tuurlijk niet onze bedoeling geweest om bedoelde suggestie te wekken. Wij hadden met gemak
ons antwoord kunnen uitbreiden met een aanvulling in de door de heer Koopmans gesugge
reerde richting. Het mag nooit zo zijn dat mensen in dermate slechte financiële omstandig
heden geraken dat zij gedwongen zouden zijn om te bedelen om in hun inkomen te voorzien.
Ik vind dat de overheid ook de plicht heeft om het zo ver niet te laten komen. Dus ook al
hadden wij terzake een mogelijkheid gehad, dan nog zouden wij zeker niet aan de raad heb
ben voorgesteld om daar gebruik van te maken omdat naar ons idee mensen noch afhankelijk
mogen zijn van bedelen noch van de bedeling. Een recht op een uitkering is gewoon een
recht dat zou moeten voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan.
De heer Van Olffen zegt dat het spijtig en jammer is dat wij de vergunning niet kunnen
verlenen. Het zal uit mijn antwoord in de richting van de heer Koopmans duidelijk zijn dat
ik dat niet met hem eens ben. Ik vind dat noch spijtig noch jammer. Wel vind ik het spijtig
en jammer dat de positie van bijstandsvrouwen en andere uitkeringsgerechtigden steeds
meer onder druk komt te staan - dat hebben wij in de vorige raadsvergadering ook geconsta
teerd -, maar volgens mij is dat probleem niet op te lossen door het afgeven van bedelver-
gunningen of van vergunningen om te collecteren. Overigens ben ik het met de heer Van
Olffen eens dat er onder deze groep mensen steeds meer problemen ontstaan en dat dat ons
als gemeente dwingt om alle mogelijkheden die wij hebben optimaal uit te buiten. De heer Van
Olffen verwijst in dat kader naar het collegeprogram waarin een aantal voornemens is gefor
muleerd.
De heer Duijvendak zegt dat geconstateerd moet worden dat het verbod op bedelen on
houdbaar is geworden nu door de kabinetten Lubbers I en II de positie van uitkeringsgerech
tigden zodanig is verslechterd. Ook wat deze opmerking betreft zou ik willen verwijzen naar
mijn antwoord in de richting van het CDA. Nogmaals merk ik op dat wij volgens mij niets op
lossen met het afgeven van bedelvergunningenEen oplossing kan alleen worden gevonden
door als^ politiek deze problematiek op te pakken en te kijken wanneer uitkeringen voldoende
zijn om in het levensonderhoud te kunnen voorzien.
De heer Duijvendak: Het zal duidelijk zijn dat datgene wat wij hebben gezegd over het
creëren van de mogelijkheid om te bedelen bedoeld is in de richting van die partijen die er
voor hebben gezorgd dat het voor de sociale minima wel noodzakelijk is om te bedelen, omdat
zij niet meer rond kunnen komen van hun uitkering. Wij zijn het met de wethouder eens dat
de uitkeringen omhoog zouden moeten, waardoor dit soort dingen niet meer noodzakelijk is.
Pai tijen als CDA en VVD die de sociale minima in deze positie manoeuvreren zouden consequent
zijn als zij deze groep ook de mogelijkheid geven om op een dergelijke manier het inkomen
wat te verhogen. Wij zijn het echter eens.met de wijze van redeneren van de wethouder.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Ik had ook niet anders verwacht, mijnheer de voorzitter.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub R.
Besletten wurdt oerienkomstich it ütstel fan b. en w.
Sub S en T
Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Sub U.
De Voorzitter: Aan de orde is thans de brief van 16 oktober 1986 van de Wijk- en speel
tuinvereniging Oranjewijk, inzake de verbouw van het pand Willem Lodewijkstraat 147
(begane grond), alhier, tot kapsalon.
De heer Van der WalDe Wijk- en speeltuinvereniging Oranjewijk reageert hier op een
brief van b. en waan een inwoner van onze stad, waarin zij verklaren in principe bereid
te zijn medewerking te verlenen aan het plan tot vestiging van een kapsalon. Ik heb hier
7
een paar vragen over. Het is mij uit de ter inzage gelegde stukken niet duidelijk geworden
of de bouwaanvraag inderdaad is ingediend en of die al in procedure is. Hoe wordt de bouw-
aanvraag behandeld in het kader van de nieuwe procedures met betrekking tot de ruimtelijke
ordening, waarover wij overigens in de commissie nog afspraken moeten maken? In welk sta
dium verkeert de aanvraag? Ik heb zelf de indruk dat deze aanvraag, mocht die er al zijn
of mocht die nog komen, in de Commissie voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting aan
de orde moet worden gesteld. Wij zouden dan namelijk veel beter op de brief van de Wijk- en
speeltuinvereniging Oranjewijk in kunnen gaan. Volgens mij is de bereidheid van b. en w.
om eerdergenoemde medewerking te verlenen niet meer terug te draaien. Het voert in dit
kader te ver om echt inhoudelijk in te gaan op de punten die de wijk- en speeltuinvereniging
aanvoert. Maar als ik deze zaak goed inschat dan komt die nog een keer in de Commissie voor
Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting aan de orde. Wij kunnen dan inhoudelijk ingaan
op de aangevoerde punten.
De heer Timmermans (weth.): Datgene wat in het antwoord van b. en wstaat is niet
geheel de feitelijke situatie geweest. Er is inderdaad een bouwaanvraag ingediend, maar die
bevatte geen bouwvergunningsplichtige zaken. Met andere woorden, er is voor het vestigen
van een kapsalon geen vergunning nodig. Op dit moment is er geen vigerend bestemmings
plan, terwijl er ook geen gebruiksregels gelden. De reden dat deze zaak niet is behandeld
in de Commissie Welstandszorg is dat er geen bouwvergunning nodig is. De discussie over
het ten principale mogelijk maken van andere functies in het betreffende bestemmingsplan
gebied zal gevoerd kunnen worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Besloten wordt overeenkomsting het voorstel van b. en w.
Sub V.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 22 oktober 1986 van de organisatie gemeente
raadsleden uit etnische groepen, waarin aandacht wordt gevraagd voor de voorstellen van
de staatssecretaris van Justitie inzake de herziening van de vreemdelingenwetgeving, die
negatieve gevolgen zullen hebben voor de leden van etnische groepen alsmede voor de betrok
ken gemeenten.
De heer Duijvendak: Wij vinden het zeer positief dat de gemeente op de voor ons ter in
zage gelegde wijze reageert op de brief van een aantal gemeenteraadsleden van etnische af
komst. Wij hebben naar aanleiding van de op onze tafels neergelegde brief van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) ook geconstateerd dat deze organisatie haar standpunt
heeft aangescherpt, zij het dat zij nog niet zo ver gaat als onze gemeente. Ik wil bij deze
zaak toch een paar opmerkingen maken.
B. en w. formuleren onzes inziens de brief aan de Tweede Kamer toch wat voorzichtig: als
zou blijken dat datgene er is wat de gemeenteraadsleden uit etnische groepen suggereren,
dan zijn wij het er ook niet mee eens. Ik had een meer eigen stellingname van het college wel
op prijs gesteld. Wat door de nu genoemde argumenten niet erg aan de oppervlakte lijkt te
komen is dat er naar de mening van mijn fractie sprake is van een trendbreuk. De afgelopen
jaren hebben ook CDA en VVD zich zowel in de Tweede Kamer als in onze gemeenteraad sterk
gemaakt voor uitbreiding van de rechten van leden van etnische groepen. Wat er nu gebeurt
is dat de rechten van etnische groepen worden uitgehold. Deze trendbreuk is niet verwacht
door de leden van de etnische groepen en ook niet door onsomdat de tendens was dat de
wetgeving in Nederland juist toeging naar het gelijkberechtigen van leden van etnische groe
pen en andere mensen die in dit land wonen. Zo had iedereen verwacht dat de gronden waar
op mensen een verblijfsvergunning konden krijgen versoepeld zouden worden. Het tegendeel
gebeurt, want de gronden worden verder aangescherpt. Dat zijn elementen die in de brief
niet worden uitgewerkt en dat vinden wij wel jammer, omdat het nu lijkt alsof er wat inciden
ten plaatsvinden terwijl er naar onze mening een ommekeer in het beleid plaatsvindt. Een
ommekeer die naar onze mening wel wat fundamenteler had mogen worden bekritiseerd.
Tot slot wil ik opmerken dat wij het heel goed vinden dat b. en win de richting van de
VNG, de Vaste Kamercommissie en anderen een reactie van onze kant laten horen. Wij vinden
het ook positief dat deze actie op touw is gezet door leden van etnische groepen die in ge
meenteraden zijn gekozen, want dat toont maar weer eens dat, als mensen gelijke rechten
krijgen, dat tot heel goede resultaten leidt. Dat laatste dreigt nu niet door te gaan.
De heer Heere (weth.): Het is verheugend te constateren dat de heer Duijvendak met
ons antwoord, zoals hij dat, zelf zegt, zeer tevreden is. Hij maakt er overigens wel een paar
opmerkingen bij
De heer Duijvendak vindt dat wij voorzichtig formuleren. Het hangt er volgens mij wat
vanaf welke stukken van de brief je leest. Als je leest dat wij zaken "met kracht afwijzen"