6
Punt 17 (bijlage nr. 195).
De Voorzitter: Aan de orde is het ontwerp-programma basiseducatie 1987.
De heer Heidstra: Daar waar de inwerkingtreding van de Rijksregeling Basiseducatie
(RBE) op landelijk niveau heeft gezorgd voor een eenduidig beleid van bekostigingskader, heeft
dezelfde regeling in vele gemeenten, waaronder de onze, voor de nodige verwarring en on
duidelijkheid gezorgd. In zeer korte tijd moesten er vele zaken worden geregeld, zoals het
instellen van een educatief beraad, dat het educatief programma diende samen te stellen. Dit
beraad had, met of zonder hulp van de gemeente, de ondankbare taak om zoiets in 4 h 5
maanden te doen. Er moest een programma worden gemaakt dat volgens de rijksregeling moest
bestaan uit een breed en samenhangend aanbod van basiseducatie-activiteiten. Welke dit
waren is tot vandaag de dag nog niet duidelijk. Op hetzelfde moment en in dezelfde tijdsspanne
moesten de instellingen die als voorlopers van de basiseducatie te boek stonden allerlei orga
nisatorische en statutaire hoogstandjes verrichten om op tijd, vóór 1 augustus a.s., een in
stelling voor basiseducatie te kunnen zijn. Kortom, het rijk zadelde de gemeenten en uitvoe
rende instellingen op met een bijna onmogelijke taak. In het licht van de landelijke zaak wil
ik ook het concept-programma basiseducatie van de gemeente Leeuwarden bekijken.
In algemene zin gaat onze fractie akkoord met het ontwerp-programma. Tegelijkertijd
complimenteer ik het educatief beraad met het feit dat het er toch in is geslaagd om in zeer
korte tijd een dergelijk programma samen te stellen. Wij hebben bij het programma een paar
kanttekeningen. De belangrijkste daarvan is dat wij een activiteitenoverzicht missen. Hier
door is het voor onze fractie niet mogelijk geweest om een inhoudelijke beoordeling van het
programma te geven en evenmin ontbrak de mogelijkheid om een afweging te maken van een
evenwichtige verdeling van de activiteiten over de verschillende doelgroepen en de daarbij
behorende middelen. Hoewel wij begrip hebben voor het feit dat dit activiteitenoverzicht,
gezien de korte tijd die beschikbaar was voor de totstandkoming van het programma, niet kon
worden gegeven, willen wij toch graag de toezegging van het college dat het programma van
1989 wel dusdanig wordt samengesteld dat de raad een verantwoorde afweging kan maken om
trent inhoud en evenredige verdeling van activiteiten en middelen. Ik spreek hier expres over
1989, omdat ik het idee heb dat deze toezegging voor 1988 te veel druk op de ketel zou zetten,
gezien het feit dat het komende programma reeds in oktober bij het ministerie moet zijn.
Dan ga ik over naar de institutionele vormgeving. In eerste instantie is wat de institutio
nele vormgeving betreft onze fractie zeer verheugd dat er in Leeuwarden is gekozen voor één
instelling voor de uitvoering van de basiseducatie. Ook zijn wij in dit kader blij met de op
handen zijnde fusie tussen Het Baken en het Vormingswerk voor Jong Volwassenen (VJV).
Kan het college hierover op dit moment nog inlichtingen verschaffen voor wat betreft de voort
gang van de fusie tussen de beide instellingen en de rol die het Fries Avondcollege binnen
de te vormen instelling gaat spelen? In de raadsbrief wordt op bladzijde 2 gewag gemaakt van
een stuurgroep, ingesteld door de besturen van Het Baken en het VJV. Deze stuurgroep
geeft ten aanzien van de organisatorische vormgeving de voorkeur aan de vorming van een
stichting voor volwasseneneducatie, waaronder ressorteren de instelling voor basiseducatie,
de instelling voor vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen en de instelling voor
ondersteuning, het zogenaamd educatief centrum. Met dit laatste onderdeel van het voorstel,
het educatief centrum, is onze fractie niet zo erg ingenomen en wel om de volgende redenen.
Formeel gezien is het volgens de Rijksregeling Basiseducatie niet toegestaan dat één instel
ling zowel uitvoerend als ondersteunend werk verricht. Statutair is dat in de voorgestelde
constructie dus ook niet zo, maar praktisch gezien liggen de beide onderdelen natuurlijk erg
dicht bij elkaar, omdat ze onder één stichting ressorteren. Het tweede punt is dat wij denken
dat qua vermenging van taken en het gezicht van het educatief centrum naar de provincie
toe het niet wenselijk is om met deze constructie voort te gaan. De vraag aan het college is
dan ook hoe het hierover denkt en hoe hiervoor, als het dezelfde mening als onze fractie is
toegedaan, een oplossing moet worden gevonden.
De financiële aspecten. Zoals gezegd, de Rijksregeling Basiseducatie brengt een eendui
dig beleid wat het bekostigingskader betreft binnen educatieve activiteiten aan volwassenen.
Over het beleidsaspect heb ik in het kort iets gezegd. Het financiële aspect is een ander ver
haal. Dank zij de zogenaamde objectieve criteria die bij de financiering van het rijk een rol
spelen, zal onze gemeente in 1993 een budget krijgen voor de basiseducatie van ruim 6 ton;
een vermindering van dik f. 700.000,in 5 jaar tijd gerekend vanaf 1989. Hieruit blijkt dat
de objectieve criteria van onze gemeente zeer nadelig zijn. Die instellingen en gemeenten in
het land die tot nu toe zeer actief waren op het gebied van educatie en vorming aan volwasse
nen krijgen nu de rekening gepresenteerd. Gelukkig is de raad een andere mening toegedaan,
getuige het besluit van 28 april 1987 om in 1988 en verder een voorlopig budget voor de basis
educatie beschikbaar te houden van 1,2 miljoen gulden via toevoegingen uit eigen middelen.
Daarmee is uiting gegeven aan de gedachte dat basiseducatie een zeer belangrijk middel is
om juist die groepen in onze samenleving die dit hard nodig hebben de mogelijkheden te
geven om zich in de maatschappij te kunnen ontplooien via deze vorm van educatie
7
De heer Buurman Het is een goede zaak dat werkelijke achterstanden in de samenleving
worden bestreden en zo mogelijk worden weggewerkt. Daarom ben ik blij dat deze nota is
verschenen en dat in zo korte tijd. In grote lijnen onderschrijven wij dit rapport. Het gaat
uit van een lokale opzet. Een regionale opzet verdient te zijner tijd aanbeveling. De institu
tionele vormgeving lijkt mij goed gekozen. Zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande structuren
geeft de meeste garantie voor een goede start van dit project. Ook de organisatie van de uit
voering is, tenminste op papier, goed geregeld. Hoe de vrijwilligers in de nieuwe organisatie
in de praktijk zullen participeren moet worden afgewacht. De doelstelling van de RBE, arti
kel 1, geeft een dusdanig brede omschrijving dat veel activiteiten gerangschikt kunnen wor
den onder de term basiseducatie. Onze voorkeur gaat uit naar de uitwerking van deze doel
stelling zoals deze is omschreven in de eerste helft van bladzijde 7 van het ontwerp-program
ma, deel II, hoofdstuk IV, doelgroepen. Centraal dient immers te staan de steun aan hen die
werkelijk in een achterstandspositie zijn komen te verkeren en van wie het opleidingsniveau
te laag is, zowel van vrouwen als van mannen. De uitwerking van deze doelstelling in het
vervolg op bladzijde 7 doet het vermoeden rijzen dat basiseducatie ook dient als kapstok
voor emancipatie doeleinden. Vrouwen zijn echter ook vertegenwoordigd in de sub-doelgroe
pen. Dubbel is eens zoveel! Nadrukkelijk wil ik dan ook stellen dat de doelgroep vrouwen
wat onze fractie betreft niet de grootste prioriteit geniet. Dit in tegenstelling tot de catego
rie gehandicapten, die het laatst wordt genoemd en die naar mijn smaak in dit rapport nogal
karig bedeeld is. Overigens, waarom wordt hier de groep versmald tot met name jongeren
(bladzijde 23)? Moet dit wel zo blijven staan in dit rapport? Graag een reactie van de wethou
der.
Tenslotte lijkt het mij nuttig dat met name de Commissie voor Onderwijs op de hoogte
blijft van de ontwikkelingen ten aanzien van de basiseducatie.
De heer Krol: Twee korte opmerkingen. De CDA-fractie gaat akkoord met het ontwerp
programma basiseducatie, inclusief de voorgenomen institutionele vormgeving, en met de daar
bij voorgestelde subsidie, zijnde 5/12 van het daarvoor beschikbaar gestelde budget van het
rijk over 1987. Met belangstelling wachten wij de nadere rapportage af waarin onder andere
zal worden ingegaan op de consequenties van de verlaging van de rijksvergoeding per 1 januari
1989. Ook zal daarin volgens ons de inhoud van het minimaal noodzakelijk geachte aanbod voor
basiseducatie tot uitdrukking moeten komen. Tot dan onthouden wij ons van uitspraken over
de hoogte van de subsidie ten behoeve van de basiseducatie vanaf 1 januari 1989.
Mefrou WestraIt is foar it earst dat oan üs as ried in üntwerp-programma basisedukaasje
ta fêststelling oanbean wurdt. De basisedukaasje is in nij terrein dat ta ferantwurdlikheid
fan gemeente heart. It is ek in wichtich terrein. Ommers, it giet om de meast elemintêre edu-
kaasje foar groepen dy't behindere wurde yn harren dielname oan de maatskippij, faak om't
it gewoane ünderwiis foar harren faald hat. De gemeente moat op dit terrein dan ek in aktive
rol spylje, sa formulearje b. en w. as ütgongspunt. It stelt üs foar de fraach hoe't wy dy
nije ferantwurdlikheid wier meitsje wolle. Nei üs betinken lizze der rünom de basisedukaasje
noch tal fan ynhêldlike fragen dy't beantwurde wurde moatte wolle wy wier stean kinne foar
de ynhêld en foarm fan it basisedukaasje-oanbod yn üs gemeente.
Dit earste programma is noch net goed te toetsen oan in gemeentlike fisy. De tarieding
fan it nije basisedukaasjebelied wie lestich troch it wikseljend lannelik belied en it ta stan
kommen fan it programma hat in grutte ynspanning west. Mar, wy hawwe seis wol it idee dat
in gemeentlike fisy op de basisedukaasje al fierder üntwikkele wêze kinnen hie as wy earder
in bredere diskusje fierd hienen oer de ütgongspunten foar de basisedukaasje. PAL hat dêr
yn de simmer fan 1986 al op oantrune. Dat is lykwols neikaarten. It is better om foarüt te
sjen en nei te gean hoe't de beoardieling fan it programma foar 1988, dat al frij gau oan üs
foarlein wurde sil, in mear ynhaldlik karakter krije kin. PAL wol in tal kwestjes oandrage
dy't nei üs betinken fan belang binne by it fierder ütbouwen fan de proseduere ta it ta stan
kommen en fêststellen fan it edukative programma.
Alderearst it betrutsen wêzen fan gebrükersgroepen by it programma. Wy hawwe der
grutte twifels oer oft gebrükersgroepen effektyf ynfloed ütoefenje kinne op it programma-
oanbod troch dielname yn it edukative beried. Sille ien of twa fertsjinwurdigers wol in stim
hawwe tsjinoer de saakkundige beropskrêften fan de ynstellingen? Is it reëel om te tinken
dat fertsjinwurdigers yndividueel, sünder fierdere stipe fan de gemeente, weromkeppelje
kinne nei harren achterbên? It mei net sa wêze dat dielname yn it edukatyf beried in fer-
lechje wurdt om ynspraak fierder achterwege te litten of mar hiel beheind te hélden. Foar de
ynspraak sil dus in proseduere opset wurde moatte, sadat wy as ried ek witte dat it program
ma yndied foldocht oan de edukative behoeften fan de doelgroepen
Dan wat oer it funksjonearjen fan it edukatyf beried. It programma wurdt üs no oanbean
sünder dat it fierder in beskriuwing befettet fan diskusjes en mooglik ferskil yn stanpunten
yn it edukatyf beried. It liket üs net oannimlik dat der yn it edukatyf beried altyd ienridich-
heid wêze sil oer it programma. Ferskillende groepen hawwe no ienkear ferskillende winsken
en belangen. Hoe moat men dêr mei oan? Moatte der yn it beried kompromissen sluten wurde