28
Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat er natuurlijk in die vergaderingen een aantal momenten
is waarin heel expliciet gesproken wordt over een keuze uit een ontwerp. Ik kan mij voorstel
len dat in dergelijke situaties openbaarheid plaatsvindt. In zekere zin zou er een parallel
getrokken kunnen worden naar de Commissie Welstandszorg die ook in het openbaar advi
seert over de vraag hoe een bepaald plan beoordeeld moet worden. Ik zeg toe dat artikel 7
van de regeling zodanig wordt gewijzigd - de heer Herrema heeft daarvoor al een suggestie
gedaan waar ik mee kan instemmen - dat daar waar sprake is van opdrachtformulering en
opdrachtverlening de commissie in het openbaar vergadert.
Het tweede punt betreft het betrekken van de bevolking bij het een en ander. Wij heb
ben daarover met nadruk niets in de regeling opgenomen omdat wij van mening zijn dat de
Nota Bewonersparticipatie en Buurtbeheer voldoende richtlijnen geeft hoe dat moet worden
geregeld. Bovendien zal je die zaak wanneer dat in de regeling zou worden opgenomen speci
fieker moeten uitwerken. De werkgroep is van mening dat het betrekken van de bevolking
bij deze zaak in verschillende situaties op een wat andere manier moet gebeuren. Je kunt
stellen dat er in de stad op zijn minst twee vormen van lokaties zijn. In de eerste plaats de
kunst die in de binnenstad - het openbare stadserf - wordt gerealiseerd en in de tweede
plaats de meer wijk-/buurtgebonden kunstaangelegenheden. In het eerste geval zul je de
bewoners daar op een andere manier bij moeten betrekken dan in het tweede geval. Wat be
treft de wijk-/buurtgebonden kunstaangelegenheden zitten wij thans op de lijn dat wij heel
nadrukkelijk de bewoners/de wijkorganisaties willen laten adviseren over de voorstellen die
er van de kant van de beeldende kunstenaars liggen. De werkgroep is van plan om het
advies van de bewoners/de wijkorganisaties serieus mee te wegen bij haar advies in de rich
ting van het college. Wanneer wij af zouden wijken van een advies van de buurt of de wijk
dan zullen wij daar ook expliciet aandacht aan besteden. Op deze manier van werken wordt
het dus wel helder hoe een buurt of wijk over deze zaak denkt. Wij zijn van mening dat wij
op deze wijze de inspraak van de bewoners op een zorgvuldige manier kunnen regelen.
Tot slot het derde punt, namelijk het door de heer Duijvendak genoemde artikel 9. In
de regeling staat dat wij alleen meebetalen als ook de overige subsidiënten bereid zijn hun
aandeel in de kosten ten gevolge van de toepassing van deze regeling te dragen. Dat bete
kent dat het noodzakelijk is dat de andere participanten in een bepaald bouwwerk daaraan
gaan meebetalen. Wij zullen natuurlijk alles in het werk stellen dat de andere participanten
op het deel dat zij zelf beschikbaar moeten stellen ook een percentageregeling toepassen.
Zoals de regeling nu luidt kun je niet anders concluderen dan dat het in ieder geval regel is
dat een en ander niet doorgaat. Of dat ook betekent dat je daar nooit een uitzondering op
wilt maken wil ik op dit moment in het midden laten. Ik kan mij voorstellen dat wij zeggen,
als je van mening bent dat er sprake is van een heel belangrijk iets en de andere partici
panten niet mee doen, dat wij toch bereid zijn om op ons aandeel de percentageregeling toe
te passen.
Ik wil het hierbij laten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de wethouder gewijzigde
voorstel van b. en w.
Punten 36, 37 en 38 (bijlagen nrs. 227, 257 en 228).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 39 (bijlage nr. 249).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Verordening speelautomatenhallen Leeuwarden.
De heer Koopmans: Het voorstel tot het vaststellen van een verordening inzake speel
automatenhallen ontmoet bij mijn fractie weinig enthousiasme. Het beleid zoals dat door de
burgemeester tot eind 1984 werd gevoerd, te weten het afwijzen van alle aanvragen ter zake,
stond ons aan. De wijziging van het beleid na 1984 was gebaseerd op jurisprudentie van de
afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Nolens volens werd de burgemeester naar wij
begrepen genoodzaakt zijn beleid ter zake te wijzigen.
Door een wijziging van de Wet op de kansspelen per 1 december 1986 is evenwel een
nieuwe situatie ontstaan. Eén van de mogelijkheden is thans dat de gemeenteraad geen ver
ordening meer vaststelt. De consequentie daarvan is dat de exploitatie van speelautomaten-
hallen geheel onmogelijk wordt gemaakt. Dat betekent dat wij weer terug zijn bij het beleid
van voor eind 1984. Een beleid dat ons erg aansprak, zoals ik al eerder zei. Consequentie
van een beleid waarbij de raad besluit tot het niet vaststellen van een verordening is dat
uiterlijk per 1 december 1988 de bestaande hal in de Grote Hoogstraat zal moeten verdwijnen.
Argumenten tegen speelautomatenhallen waren indertijd vrees voor verstoring van open
bare orde en rust in de omgeving van speelautomatenhallen, toename van speelzucht met
name onder de jongeren en bovendien een nauwe samenhang tussen het verschijnsel speel-
29
automatenhallen en de toename van criminaliteit en heling. Ook het college erkent dat. Met
name de argumentatie met betrekking tot de toename van de goklust van jongeren en de toe
name van criminaliteit en heling heeft de grootst mogelijke meerderheid van mijn fractie doen
besluiten tegen het vaststellen van de Verordening speelautomatenhallen Leeuwarden te zijn.
Tot slot de afweging van de zaak van behoorlijk of zorgvuldig bestuur en de zekerheid.
In de eerste plaats noemt de wet een termijn van ongeveer twee jaar. In de tweede plaats zal
mijn fractie zich, indien de exploitant van de hal aanspraak zou kunnen maken op schade
loosstelling, daar zeker niet tegen verzetten. Voor ons is de prioriteit dat dit soort inrich
tingen wordt gesloten.
Ik dank u wel, mijnheer de voorzitter.
De heer Ybema is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Bijkersma: Mijn fractie kan zich vinden in de kern van de raadsbrief waarin het
college naar voren brengt dat het ter zake van de speelautomatenhallen een terughoudend
beleid wil voeren. De ontwikkelingen die gaande zijn vereisen een bepaalde zorgvuldigheid
en die wil het college door dit beleid gestalte geven. In de Commissie voor Algemene Zaken
hebben wij betoogd dat wij graag zouden willen dat de drie voorstellen van het college zou
den worden uitgebreid met een vierde voorstel tot het vaststellen van een verordening waarin
de mogelijkheid is aangegeven in onze gemeente een speelautomatenhal te vestigen zonder
dat wij ons daarbij vastleggen op de plaats en het aantal. U hebt in de commissie echter
betoogd, mijnheer de voorzitter, dat, als je dat zou doen, dan wellicht niet voldoende zorg
vuldigheid in acht zou kunnen worden genomen en dat er dan procedures op zouden kunnen
volgen waarbij de terughoudendheid die u voorstaat weieens teniet gedaan zou kunnen wor
den. De argumenten die u hebt aangevoerd kunnen en willen wij niet weerspreken. Dat is
dan ook de reden dat wij datgene wat wij liever zouden willen achterwege laten en meegaan
met het voorstel één speelautomatenhal te vestigen in de Grote Hoogstraat.
Wel vragen wij ons af of er in een verordening een plaats kan worden genoemd. Mocht
bij wijze van spreken de straatnaam worden veranderd dan zul je alleen daarom de verorde
ning moeten wijzigen. Wat dat betreft zal er omzichtig te werk gegaan moeten worden.
Mijn fractie gaat akkoord met datgene wat u, mijnheer de voorzitter, in de Commissie
voor Algemene Zaken hebt betoogd en wat het college in de raadsbrief naar voren brengt.
Mevrouw De Haan-Laagland: De meningen over de Verordening speelautomatenhallen
Leeuwarden lagen in de commissie heel erg verdeeld en ik denk dat dat ook in deze raadsver
gadering weer het geval zal zijn. De meningen lopen uiteen van het niet vaststellen van een
verordening waardoor dan helemaal niets mogelijk is tot het, blijkens de motie die waarschijn
lijk straks door PAL zal worden ingediend, vrijlaten en het niet noemen van een maximum.
Ons standpunt in deze is het standpunt zoals dat verwoord is in de raadsbrief. Ik heb in de
commissie gezegd dat wij niet gelukkig zijn met de speelautomatenhallen, in ieder geval een
uitbreiding daarvan, omdat wij daar een aantal negatieve effecten van verwachten. Ik ben
daar toen al wat nader op ingegaan - de heer Koopmans heeft dat zojuist ook gedaan - en ik
zal dat niet herhalen. Wat dat betreft ben ik het eens met de woorden die de heer Koopmans
heeft gesproken.
Wij kiezen niet voor het niet vaststellen van een verordening omdat dat betekent dat de
ondernemer die momenteel in de Grote Hoogstraat is gevestigd zijn zaak zal moeten sluiten.
Een dergelijke houding van het gemeentebestuur ten opzichte van een burger van de gemeen
te Leeuwarden achten wij onbehoorlijk en onfatsoenlijk. Vandaar dat mijn fractie er voor is
dat er een verordening wordt vastgesteld, dat de ene speelautomatenhal die er is blijft en
dat er verder geen uitbreiding komt. Wij zullen dus wat dat betreft het CDA niet volgen.
Ook zullen wij de mening niet volgen die in de commissie naar voren kwam, namelijk om
wel uitbreiding toe te staan en er dan maar voor te zorgen dat er geen overlast komt. Het
lijkt ons niet zo eenvoudig om die overlast in te dammenook niet door middel van een ver
ordening of een vergunning. Wij verwachten niet dat door het voorstel van het college de
levendigheid in de stad zal worden ingeboet.
Zoals gezegd volgen wij het standpunt van het college in deze.
De heer Buurman: Er staan in het gemeenteprogramma van mijn fractie waardevolle
dingen, onder andere de opmerking dat kansspelen, waaronder speelautomaten, naar ver
mogen dienen te worden tegengegaan, hetgeen met name voor de bescherming van de jonge
ren van belang is. Er zijn nog steeds politici die dit standpunt moralistisch blijven noemen
zonder daarvoor argumenten aan te voeren - een en ander is derhalve onder de categorie
loze kreten te rangschikken -, vervolgens ten onrechte de leus aanvoeren dat de overheid
geen zedenmeester is om tenslotte de overheid een betuttelende rol aan te wrijven. Zij blijven
kennelijk het vermogen missen het onderscheid te zien in de taak van de overheid als hoofd
van de openbare samenleving daar waar de overheid handelend dient op te treden en daar
waar de arm van de overheid niet zo ver mag reiken namelijk in de privésector van haar
onderdanen