34 De heer Stassen zegt dat vermindering van het aantal diensten niet tot doel moet worden verheven. Akkoord, ik ben het daarmee eens. Vermindering van het aantal dien sten zal, als daartoe wordt overgegaan, beargumenteerd moeten worden. Het is een kwes tie van voor- en nadelen ten opzichte van elkaar wegstrepen. Op zich zelf denk ik dat het een goede zaak is om de diensten zodanig groot te maken dat men redelijk autonoom kan functionerenIn het kader van bijvoorbeeld het actieplan middelenbeheer spreken wij over zaken als kostenbewaking. Daar is toch een stuk specialisatie. Naarmate de dienst groter is kan je daarin ook meer specialisatie teweegbrengen. Ik ben het overigens niet helemaal met de heer Stassen eens dat grotere diensten per definitie in strijd zouden zijn met kleinschaligheid. Ik denk dat het wel degelijk mogelijk is om binnen betrekkelijk gro tere organisatie-eenheden het kleinschalige element een rol te laten spelen. De heer Bijkersma zegt dat er gced aandacht besteed moet worden aan spanningen. Ik ben het daar mee eens. Ik heb al gezegd dat wij zullen proberen het tijdspad te ha len. Een ander punt waar ik op wil wijzen is dat wij niet voor niets in de sfeer van het bedrijfsmaatschappelijk werk een zekere verruiming hebben gehonoreerd, waardoor even tuele spanningen die altijd kunnen optreden zo goed mogelijk genivelleerd, geteckeld of opgelost kunnen worden. De heer Bijkersma stelt dat cultuurverandering ook voor het college zelf geldt. Ik ben dat met hem eens. Op dit moment geeft het college al stuur aan het dagelijkse werk. Uiteindelijk is dat onze taak. Bij het cultuurveranderingsproces in de richting van het college zal het ook vooral gaan om de manier waarop je dat vorm wilt geven. Ook dat punt zal dan aan de orde komen. De heer Bijkersma vindt de uitbreiding van het budget zorgelijk. Hij vraagt of de uitbreiding eenmalig is. Ik kan daar natuurlijk nu niet uitgebreid op antwoorden. Ik schat in dat het mogelijk is dat met name ten aanzien van het element scholing en vor ming er in de toekomst een meer structurele voorziening getroffen zal moeten worden. Als ik naga wat wij op dit moment uitgeven aan scholing en vorming en wat bijvoorbeeld an dere organisaties daar structureel aan uitgeven, dan is dat betrekkelijk weinig. Maar goed, het is een kwestie van in de toekomst kijken. De tijd zal het uitwijzen. Pas op het moment dat de reorganisatie en de eerste opleidings- en vormingsprogramma's in dat ver band zijn afgerond, kan worden geconstateerd of er sprake is van een permanente activi teit en of er voldoende middelen voor zijn of dat er extra middelen voor nodig zijn. De heer Ybema heeft drie opmerkingen gemaakt. Ik ben al ingegaan op de relatie or ganisatie-bestuur. Zijn tweede opmerking gaat over de organisatie in hoofdlijnen en hij heeft het daarbij over het risico van verkokering. Dat is ook een duidelijk aandachts punt. De secretarie zal ook in mijn opvattingen een functie moeten hebben in de politiek- bestuurlijke toetsing. Wij zullen echter ook over andere instrumenten moeten nadenken om het risico van verkokering tegen te gaan. Een van de instrumenten die mij nu te binnen schiet is het systeem van functieroulatie. Ook dat zou een instrument kunnen zijn om eventuele verkokering te vermijden. De heer Ybema vindt de relatie met het personeel belangrijk. Ik ben het daarmee eens. De heer Duijvendak heeft gesproken over de procedure. Ik heb geen .aanleiding om daarop in te gaan. Hij vindt de vormgeving van de verdere procedure onbevredigend en vindt dat er een halfbakken model op tafel ligt. Bovendien spreekt hij over een bevestiging van de hiërarchie. Ik ben dat niet met hem eens. Ik vind de vormgeving zeer helder. Wij hebben in de tweede fase een min of meer intern gerichte procedure waarin de hoofdlijnen zoals die nu vastliggen nader worden uitgewerkt. Wij kiezen er heel nadrukkelijk voor dat geen brede algemeen maatschappelijke discussie te laten zijn maar dat vooral intern te houden, zoals elk stuk beleidsvoorbereiding binnen de gemeente een intern proces is. Pas op het moment dat er sprake is van uitgekristalliseerde gedachten die de toets der kritiek kun nen doorstaan zal er een inspraak-/discussiefase worden aangegaan. Een dergelijke bena dering lijkt mij heel erg helder. De heer Duijvendak vraagt op welke manier mensen van buiten het gemeentelijk appa raat bij het reorganisatieproces worden betrokken. In de raadsbrief staat globaal aange geven dat wij dat punt nader zullen oppakken. Wat wij in ieder geval zullen doen is het betrekken van een aantal externe organisaties bij de interviewfase. Intern worden momen teel ideeën uitgewerkt met betrekking tot de vraag in hoeverre wij nog breder de bevol king van Leeuwarden bij dit proces kunnen betrekken en dan met name betrekken in de zin van het krijgen van informatie over de vraag hoe men de gemeente ervaart en wat men kan met de gemeente. Dat lijkt mij een belangrijk punt. Op de opmerking van de heer Duijvendak over het aantal diensten ben ik al ingegaan in antwoord op de vraag van de heer Stassen. De vragen van de heer Rozema over het tijdschema en de financiën heb ik reeds be antwoord. Ik wil het hierbij laten. 35 De heer Den Oudsten: Een paar korte opmerkingen, mijnheer de voorzitter. Ik heb zo de betogen eens gehoord vanavond en ik hoorde daarbij woorden als klantgerichtheid en verhoging van de dienstverlening. Als ik dan naar het betoog van de heer Stassen luister dan denk ik: als wij nu iets willen doen aan onze eigen klantgerichtheid dan zul len wij in ieder geval zo moeten spreken dat de gemiddelde burger van onze stad begrijpt waar wij het over hebben. Het betoog van de heer Stassen staat bol van termen waar de gemiddelde burger van Leeuwarden geen hout van kan snijden. Ik vind dat een heel di rect voorbeeld van hoe wij ook zelf een bijdrage kunnen leveren aan een positief cultuur veranderingsproces Vervolgens noemt de heer Stassen - dat is overigens even een zijspoor - het streven naar vergroting van het aantal diensten buitengewoon dubieus. Toch gaat hij ermee ak koord. Ik kan zulk soort redeneringen nooit goed met elkaar rijmen. Ik ben overigens blij dat de heer Stassen ermee akkoord gaat. Ik vind het middel in ieder geval niet dubi eus. Het tweede punt waar ik nader op in wil gaan is het nadenken over onze eigen rol. Het college zal wel hebben gemerkt dat wij allemaal vinden dat daar over nagedacht moet worden en dat wij ook bereid zijn dat te doen. Het nadenken zal niet op zijn beloop moe ten worden gelaten. Wij zullen in een van de eerstvolgende vergaderingen van de Com missie OPI eens moeten praten over de wijze waarop die discussie gestalte kan krijgen. Hetzelfde geldt denk ik ook voor de nadere uitwerking van het punt waar de heer Duijvendak terecht op heeft geattendeerd, namelijk de wijze waarop wij de inwoners van onze gemeente kunnen betrekken bij het reorganisatieproces, in ieder geval in termen van het verkrijgen van voldoende informatie waar wij ons voordeel mee kunnen doen. Ik wil het hierbij laten. De heer StassenIk heb in de richting van het college geen opmerkingen meer en ik zal mij nu dus wenden tot de heer Den Oudsten, via u, mijnheer de voorzitter. Wij moeten in de Commissie OPI maar eens praten over wat nu bijvoorbeeld klantge richt is. Een heel raar woord overigens. Wij praten toch niet als klanten van elkaar in de raad? Ik heb in mijn betoog een aantal termen gebruikt die in dit organisatiejargon heel gebruikelijk zijn. Als ik met klanten praat dan praat ik echt anders, dat moet u maar van mij aannemen. Ik zie niets fouts in mijn taalgebruik en ik neem er ook geen woord van terug. Een heel ander punt is - ik neem aan dat de heer Den Oudsten dat kenmerkend voor het CDA vindt - dat ik iets op voorhand een dubieus middel vind, maar er toch akkoord mee ga. Ik heb niet gezegd dat ik wat betreft het derde hoofduitgangspunt onvoorwaar delijk achter het college ga staan. Ik vind dat dat punt in de loop van het organisatie proces - eenvoudiger gezegd in de loop van wat er nog gaat gebeuren - op zijn waarde bekeken moet worden. Het zou dan heel best zo kunnen zijn, lenige geesten als wij zijn, dat wij zeggen: Wij moeten de kant van hoofduitgangspunt c niet opgaan. Er zou straks misschien wel tot een oplossing gekomen kunnen worden, wat dit hoofduitgangspunt be treft, waarbij wij de diensten laten zoals ze zijn maar besluiten een nieuw stadhuis te bouwen zodat alles en iedereen fysiek - ik kan beter zeggen lichamelijk - bij elkaar zit. Op die wijze komt in ieder geval, al zou het maar via de koffiejuffrouw zijn, de communi catie goed tot stand. Ik heb gezegd dat de hoofduitgangspunten vertrekpunten zijn die het CDA accep teert. De uitkomst van het onderzoek aangaande hoofduitgangspunt c zou echter weieens verrassend kunnen zijn, in die zin dat wij bijvoorbeeld over een paar jaar hier gebouwen gaan slopen en er een nieuw pand voor in de plaats zetten waardoor alle problemen zijn opgelost. Ik wilde dit nog even via u, mijnheer de voorzitter, in de richting van de heer Den Oudsten zeggen. De heer Bijkersma: De VVD-fractie - maar die niet alleen - is van mening dat je, als je in commissies uitvoerig oyer een bepaalde zaak praat, daar dan zo weinig mogelijk van moet herhalen in de raad om het werk daar wat efficiënter te doen zijn. Een dergelijke werkwijze heeft natuurlijk ook gevaren, want het wil dan weieens gebeuren dat zaken door het college niet worden begrepen of opgepakt. Dat gebeurt natuurlijk zeker niet op zettelijk, maar het aandachtsveld is dan niet zo groot meer dat alles kan worden bevat. Eén vraag, mijnheer de voorzitter. In de Evaluatienota c.a. stelt u op bladzijde 19 - ik moet hier even op ingaan want deze zaak bevreemdt mij wat - dat het college van b. en w. als opdrachtgever fungeert van dit onderzoek en als eindverantwoordelijke voor het gehele proces. Vervolgens wordt er gesproken over een stuurgroep waarvan de burge meester voorzitter is. Ik had verwacht dat die voorzitter deze aangelegenheid vanavond zou beantwoorden. Ik constateer nu echter dat wethouder Kessler antwoord geeft. Mijn vraag aan u, mijnheer de voorzitter, is of de voorzitter van die stuurgroep in het ver volg in de raad ingaat op hetgeen de stuurgroep adviseert. Ik vind dat een belangrijk iets, maar ik hoor straks wel een reactie van wethouder Kessler.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 18