6 In 1982 is in ik meen de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden weer een dis cussie gevoerd over deze materie. Naar aanleiding van deze discussie en na raadpleging van achterban, enz. is er door deze raad een wijziging van de Taxiverordening aangeno men. Ik merk met nadruk op dat de stelling van mevrouw Jongedijk juist is dat het gaat om een bevoegdheid van b. en w. en niet om een bevoegdheid van de raad. Wij zullen als fractie de motie, als die wordt ingediend en die vraagt naar inlichtin gen van het college van b. en w. die wellicht duidelijkheid kunnen scheppen over de vraag of er sprake is geweest van rechtsongelijkheid, steunen. Voor het overige wensen wij als fractie met nadruk geen discussie over personen in deze raad te voeren. In zo verre distantieer ik mij van het verhaal van mevrouw Jongedijk. De heer De Beer: Het heeft de VVD-fractie wat verbaasd, mijnheer de voorzitter, dat het college in zijn antwoord een argument heeft aangevoerd dat het zelf heeft ondergra ven. Ging het in eerste instantie om zaken als vakbekwaamheidspapieren die de heer Drent moest hebben en weet ik wat er allemaal nog meer bij te pas kwam, later heeft het college als argument aangevoerd dat er geen behoefte was aan het uitgeven van nieuwe taxivergunningen omdat er voldoende zijn. In de praktijk blijkt dat er misschien wel vol doende vergunningen zijn, maar dat die vergunningen niet altijd voldoende worden benut. Nu de heer Drent weer een aanvraag heeft ingediend, heeft het ons verbaasd dat een andere indiener wel een taxivergunning heeft gekregen en dat het college niet het argu ment heeft gebruikt dat er geen behoefte zou zijn. Ik wil daarom de woorden van me vrouw Jongedijk en de heer Ybema ondersteunen en b. en w. met klem verzoeken om de heer Drent ook een taxivergunning te geven. De heer Van der Wal: Mijn fractie is deze affaire zo langzamerhand ook wel zat. Deze kwestie is nu al zo'n jaar of acht, tien in de raad aan de orde. In het verleden zijn door de overgrote meerderheid van de raad duidelijke uitspraken gedaan om b. en w. in een andere richting te sturen. B. en w. vertikken dat. Het gaat hier in feite om een be voegdheid van de raad die gedelegeerd is aan b. en w. Wij kunnen b. en w. nu natuurlijk nog een keer de kans geven om op hun beslissing terug te komen, maar ik zou er voor zijn om - ook al is dat nog maar voor een paar maanden - de bevoegdheid weer terug te nemen en dan als raad deze kwestie te bekijken met een dan voorspelbaar resultaat. Ik zie niet in waarom dat, ondanks het feit dat deze zaak wellicht per 1 januari a.s. naar de regio gaat, niet alsnog zou kunnen gebeuren. De slimmigheid van een motie wel aankondigen maar niet indienen ontgaat mij. Me vrouw Jongedijk heeft een motie aangekondigd die breed is ondersteund, onder meer door mij zelf. De motie constateert dat in de ogen van het college kennelijk behoefte bestaat aan uitbreiding van het aantal taxivergunningen, dat gelet op de discussies in het verle den die uitbreiding niet bestond en dat aanvragen van nieuw aantredende taxi-onderne mers steeds zijn afgewezen omdat de behoefte aan uitbreiding niet kon worden aangege ven. Vervolgens wordt het college daarom dringend verzocht om binnen 10 dagen aan de raad mee te delen waaruit die behoefte heeft kunnen blijken, daarbij aan te geven waarom bij de thans toegepaste verdeling geen rekening is gehouden met eerdere aanvragen die op grond van het criterium „behoefte aantonen" zijn afgewezen, eveneens aan te geven wat de consequenties zijn voor de thans afgewezen aanvragen en de beslissing van 14 juli 1987 te heroverwegen. Tot zo ver de inhoud van de motie. Wij weten nu tenminste waar het over gaat. Ik had mijn verhaal kort willen houden door gewoon aan te sluiten bij de vorige sprekers, maar dat is nu niet mogelijk. De slimmigheid van het niet indienen van een mo tie die bovendien raadsbreed is verspreid ontgaat mij dus. Maar goed, als de motie dat gene behelst wat ik zojuist heb gezegd dan zal ik die ondersteunen. De heer Miedema (weth.): Mevrouw Jongedijk begint haar betoog met de opmerking dat zij het niet eens is met het college. Ik constateer daarnaast dat er nog een aantal raadsleden is dat dezelfde indruk wekt. Ik wil nu ingaan op de voorliggende problema tiek. De kwestie van de taxivergunningen is de afgelopen jaren een aantal malen in de raad besproken. Uit de discussies in de afgelopen jaren is het college bijgebleven dat de raad grote behoefte had aan het doorbreken van de monopoliepositie van één taxibedrijf. De heer Pruiksma heeft terecht opgemerkt dat er tijdens deze discussies niet over namen en bedrijven is gesproken, maar dat er alleen in de richting van het college is gesteld dat de monopoliepositie diende te worden doorbroken. In 1985 zijn opnieuw aanvragen ingediend voor uitbreiding van het aantal taxivergun ningen. Het ging hier om aanvragen van vier ondernemers die vroegen of om een uitbrei ding van het aantal taxivergunningen of om een aantal nieuwe taxivergunningen. De aan vragen zijn om advies gestuurd naar de Taxiadviescommissie en de zaak is uiteindelijk in het college besproken. Het college was redelijk unaniem in zijn oordeel, gehoord ook de opmerkingen die in eerdere instantie in de raad waren gemaakt over het doorbreken van 7 de monopoliepositie, een zeer voorzichtige uitbreiding toe te staan. Er was echter wel enig verschil van mening aan wie van de vier ondernemers de taxivergunningen dan zou den moeten worden afgegeven. De kleinst mogelijke meerderheid van het college heeft het advies van de commissie gevolgd en de vergunningen aan een bestaand bedrijf - dat is overigens niet het bedrijf ten aanzien waarvan altijd van een monopoliepositie werd ge sproken - gegeven. Dit besluit van het college is meegedeeld aan de indieners van de aanvragen. Daarmee was in feite de besluitvorming afgerond, zij het dat die ondernemers die nul op het rekest hadden gekregen de mogelijkheid hadden binnen 30 dagen in beroep te gaan. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De termijn van 30 dagen is in middels verlopen en daarmee is de besluitvorming over deze aanvragen afgerond. Een aantal raadsleden vraagt om herziening van onze beslissing. Naar mijn mening is dat op dit moment niet meer mogelijk. De beroepstermijn is verlopen en daarmee is, zoals ge zegd, de besluitvorming afgerond en dit hoofdstuk gesloten. Bij een volgende aanvrage zal opnieuw de procedure doorlopen moeten worden. De termijn die ons dan nog resteert voordat deze zaak overgaat naar de regio, namelijk twee maanden, is wel erg krap. De heer Van der Wal is daar ook al even op ingegaan. Ik wil tot slot nog de verschillende sprekers langslopen. Ik ben erg benieuwd waar mevrouw Jongedijk in haar motie mee komt. Zij heeft heel duidelijk de gang van zaken tot nu toe geschetst. Ik heb getracht een antwoord te geven op de besluitvorming zoals die binnen het college tot stand is gekomen en wat er daarna is gepasseerd. De heer Ybema gaat een stap verder - naar mijn mening is dat een stap te ver - en vraagt om een herziening van de beslissing. Nu de beroepstermijn is verlopen is die mo gelijkheid niet meer aanwezig. Er is thans sprake van een gesloten hoofdstuk. De heer Pruiksma zegt dat zijn fractie altijd tegenstander is geweest van de monopo liepositie. Ik kan dat onderlijnen. De heer De Beer is van mening dat de desbetreffende aanvrager al zo vaak een ver gunning heeft gevraagd dat die nu moet worden gegeven. Ik heb al gezegd dat dat op basis van deze aanvraag niet mogelijk is. De heer Van der Wal heeft het ook gehad over het terugkomen op onze beslissing. Nogmaals, terugkomen op deze beslissing behoort niet meer tot de mogelijkheden. Wij kunnen alleen zeggen dat wij bij een volgende aanvraag duidelijk rekening moeten houden met de opmerkingen die door de raad zijn gemaakt. Het college heeft overigens naar mijn stellige overtuiging de opmerkingen over het doorbreken van de monopoliepositie gehono reerd. Namen en bedrijven zijn als zodanig niet aan de orde geweest. Het principe dat de monopoliepositie doorbroken moest worden is gehonoreerd. Het is uiteraard de volle vrij heid van de raad om te zeggen dat in zijn gedachtengang een andere besluitvorming meer voor de hand had gelegen. Het college verschilt daar met de raad over van mening. Ik wil het hierbij in eerste instantie laten, mijnheer de voorzitter. Mevrouw Jongedijk-WellesWaar ik al bang voor was is nu inderdaad gebeurd. De heer Miedema komt met een wat warrig verhaal over hoe het in het verleden is geweest, maar gaat niet in op onze argumenten. Wij hebben steeds gezegd dat, nu b. en w. in fei te hebben toegegeven dat er een behoefte bestaat, een vorige aanvrager die een vergun ning is geweigerd die alsnog moet krijgen. Hij gaat daar eigenlijk helemaal niet op in. De wethouder heeft verder niet gereageerd op mijn suggestie over een anti-speculatiebeding waar je dan eventueel mee zou kunnen werken. Volgens de wethouder is een herziening van de beslissing van het college niet meer mogelijk. Nee misschien niet een herziening van deze beslissing, maar als de heer Drent morgen een nieuwe aanvraag indient dan vraag ik mij toch af hoe het college dan zal handelen, zeker gelet op de opmerkingen van vanavond. Ik zal daarom nu de motie voor lezen en vervolgens indienen. „De raad van de gemeente Leeuwarden, bijeen in vergadering op 26 oktober 1987, constateert dat - in de ogen van het college kennelijk behoefte bestaat aan uit breiding van het aantal taxivergunningen; - gelet op de discussies in het verleden die uitbreiding niet be stond - aanvragen van nieuw aantredende taxi-ondernemers steeds zijn afgewezen omdat de behoefte aan uitbreiding niet kon worden aangegeven verzoekt het college daarom dringend: - binnen 10 dagen aan de raad mee te delen waaruit die behoefte heeft kunnen blijken; - daarbij aan te geven waarom bij de thans toegepaste verdeling geen rekening is gehouden met eerdere aanvragen die op grond van het criterium „behoefte aantonen" zijn afgewezen;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 4