8 - eveneens aan te geven wat de consequenties zijn voor de thans afgewezen aanvragen; - de beslissing van 14 juli 1987 te heroverwegen." De motie is mede-ondertekend door mijn fractiegenoot, de heer J.F. Janssen, en verder door de heren De Beer, Van der Wal, Pruiksma, Rozema en Ybema. Tot slot wil ik nog een toelichting op de motie geven. In de motie is met opzet de termijn van 10 dagen genoemd, omdat wij vinden dat deze zaak geregeld moet zijn voordat deze aangelegenheid gedelegeerd wordt aan een ander bestuurslichaam. Verder hebben wij de termijn van 10 dagen genoemd omdat wij dan weten welk standpunt b. en w. hebben ingenomen. Er kunnen dan twee dingen gebeuren: of b. en w. verlenen alsnog een ver gunning of b. en w. verlenen die niet. In dat laatste geval ontstaat er een nieuwe situa tie en kunnen wij ons alsnog beraden op het feit of wij toch de bevoegdheid van b. en w. naar ons zelf willen trekken. Ik wil het hierbij laten. De heer Ybema: Ik vind de reactie van het college heel formeel. Wethouder Miedema verschuilt zich in wezen achter de formele procedures die zijn gevolgd en beroept zich vervolgens op uitspraken als: een herziening is niet mogelijk. Waar het om gaat is dat de intentie van de raad volstrekt duidelijk is. De verschillende fracties hebben deze zaak op verschillende manieren naar voren gebracht, maar de intentie is volstrekt duidelijk. De raad zegt dat de heer Drent een vergunning moet hebben. Wij moeten niet zeggen dat wij geen namen noemen. Nee, wij moeten helder zijn. De raad vindt dat de heer Drent een vergunning moet hebben. Ik vind dan dat het college aan die intentie die zo duidelijk is uitgesproken zo goed en zo snel mogelijk inhoud moet geven. Het is voor mij heel onbe vredigend als het college zich achter een heel formeel rookgordijn verschuilt om maar aan die beslissing te ontkomen. De opvattingen van de raad op dit punt zijn duidelijk; die zijn in wezen al jaren duidelijk. Ik wil er nogmaals op aandringen: Neem zo snel mogelijk de beslissing die de raad wil dat het college neemt. Wat de formele procedure betreft zou ik het advies willen geven om de brief van 23 september 1987 van de heer Drent, die de aanleiding van deze discussie is, dan te be schouwen als een nieuwe aanvraag. Zo is die brief geredigeerd en zo kun je hem ook le zen als je tenminste met die intentie de brief leest. De heer Pruiksma: Het antwoord van de wethouder biedt naar mijn oordeel te weinig inzicht in het antwoord op de vraag of met betrekking tot de gang van zaken die bekend is sprake kan zijn geweest van schending van een beginsel van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel. Dat beginsel zegt dat je gelijke gevallen gelijk moet behan delen en ongelijke gevallen naar evenredigheid van het verschil. Voor zover het college straks zal zeggen dat dat gelijkheidsbeginsel wel is nageleefd moet ik constateren dat de motiveringsplicht niet is nagekomen. Ik hecht er toch aan om op te merken dat de Wet autovervoer personen uitgaat van de gedachte dat de bevoegdheid bij b. en w. berust. In zoverre is er geen sprake van delegatie door de raad aan b. en w. Ik merk vervolgens ook op dat de Wet autovervoer personen een volstrekt gesloten systeem kent wat de rechtsgang betreft. In dat systeem past dus niet het heroverwegen van een beslissing die in het verleden al is genomen. In zoverre heb ik ook geen behoef te aan de laatste handgeschreven zin op mijn exemplaar van de motie, die ontbrak toen ik de originele motie van mevrouw Jongedijk mee ondertekende. (Mevrouw Jongedijk-Welles Die zin stond er wel toen u tekende.) Akkoord, dan heb ik mij vergist. U kunt van mij horen dat een heroverweging in zoverre valt buiten het wettelijke systeem zoals de Wet autovervoer personen dat kent. Bovendien moet ik dan opmerken dat de reclamant in kwestie een rechtsgang onge bruikt heeft gelaten zoals ook uit het antwoord van b. en w. blijkt. Als er een nieuwe aanvraag bij b. en w. zou binnenkomen dan wachten wij dat met niet meer dan normale belangstelling af, want ook dan gaat het om een enkele bevoegdheid van b. en w. Ik ben maar blij dat de heer Ybema niet namens mij spreekt. Hij neemt termen in de mond als onbevredigend, enz. De bevrediging van de heer Ybema is evenwel niet mijn competentie De heer Van der Wal: Wij vinden het antwoord van de wethouder ook zeer onbevredi gend en wel ,om dezelfde reden die al door de vorige sprekers is aangedragen. De wethouder heeft gezegd dat het college één punt uit de discussies in de raad heeft opgepikt namelijk het doorbreken van de monopoliepositie. Maar iets anders is waar om dit punt steeds in de raad aan de orde komt en wie dat steeds doet. Wij proberen in de raad altijd zo zakelijk mogelijk te praten, maar het is natuurlijk zeer duidelijk dat het hier om de aanvragen van de heer Drent ging en gaat. De wethouder zegt dat het college het erover eens was dat het monopolie doorbroken 9 moest worden en dat dat nu ook is gebeurd. Hij heeft het in dat verband dan vervolgens over de kleinst mogelijke meerderheid van het college. Drie leden van het college, onder wie de burgemeester, kiezen voor een al bestaand bedrijf. De CDA-wethouders en de burgemeester waren voor de beslissing in kwestie en de andere drie wethouders waren daar tegen. Een zeer smalle basis dus, maar door de doorslaggevende stem van de bur gemeester bij het staken van de stemmen is zo iets mogelijk. De burgemeester zit vind ik in een positie waarin hij heel goed kan luisteren naar de raad zonder dat hij zich nu on middellijk met allerlei verdedigingen bezig moet houden. Hij zou dan toch tenminste opge pikt moeten hebben uit de raad dat in deze kwestie wel degelijk het bedrijf/de aanvrager meespeelt. Ik geloof niet dat in het college alleen het doorbreken van de monopoliepositie aan de orde is geweest en dat er niet is gesproken over welke van de vier aanvragen gehono reerd zou moeten worden. Ik kan mij dat niet voorstellen. Als dat aspect formeel niet in b. en w. aan de orde is geweest, dan is dat toch zeker onder de koffie of daarvoor ter discussie geweest. Mocht dat dus niet zo zijn dan hebben b. en w. onzorgvuldig gehan deld, want er moet toch een motivering zijn waarom je kiest voor een bepaalde aanvrager en waarom je van de vier aanvragers dan niet die aanvrager kiest die deze hele discussie in gang heeft gezet. Volgens mij zijn b. en w. niet aan dat aspect voorbij gegaan. Als dat wel zo is dan is er sprake van een onzorgvuldige afweging wat op zich al een grond is om de beslissing te heroverwegen. Mevrouw Jongedijk-Welles: Mijnheer de voorzitter, ik wil nog graag even reageren op de opmerking van de heer Pruiksma. Hij suggereert een beetje alsof ik, nadat hij mijn motie mee ondertekend heeft, er nog dingen onder heb gezet. Dat is absoluut niet waar. De heer Pruiksma: Voor een goed begrip, mijnheer de voorzitter, moet ik opmerken dat ik dat niet heb gesuggereerd. Na drie voorafgaande vergaderingen ben ik vanavond deze zaal binnengerend en heb ik conform de afspraak een handtekening onder de motie gezet. Ik heb daarna een kopie van de motie gekregen en toen pas viel mij de handge schreven zin op. Maar goed, die is mij bij de ondertekening dan ontgaan. De Voorzitter: Ik wil u er op wijzen dat het gaat om de toepassing van de Taxiveror dening. Die - ik heb het dan over de oude verordening - zegt in artikel 4, lid 1sub b,: „Op een verzoek tot het verkrijgen van een bedrijfsvergunning beschikken Burge meester en Wethouders afwijzend, onverminderd het bepaalde in het uitvoeringsbesluit in dien: het aantal taxi's dat krachtens reeds verleende bedrijfsvergunningen mag worden gebezigd, in voldoende mate in de behoefte aan taxi's voorziet;". Vervolgens is er op aandringen van de raad een wijziging tot stand gebracht. Bij de behandeling destijds in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden is met zoveel woorden gezegd - ik wil wat dat betreft de heer Ybema er op wijzen dat hij op dat punt niet gehinderd wordt door eigen wetenschap uit de behandeling in de commissie - dat het niet om één persoon gaat, maar dat het erom gaat dat er een oprekking van de verordening plaatsvindt en wel zodanig dat een eventuele monopoliepositie kan worden doorbroken. Er is dus wel de gelijk afstand genomen van één bepaalde aanvrager, die weliswaar aanleiding heeft gege ven om een dergelijke wijziging tot stand te brengen. De commissie heeft zich daar met een van gedistantieerd, althans wat de eventuele werking betreft. Wat is er nu gebeurd? Er is een besluit genomen in de vergadering van begin 1986 waarin gezegd wordt dat het „voldoende criterium" een weigeringsverplichting inhoudt. B. en w. kunnen in bijzondere gevallen als bedoeld in het eerste lid, sub b, het criterium van „voldoende voorziening aan taxi's" buiten toepassing laten om redenen ontleend aan de ondernemingsgewijze structuur van de voorziening in de behoefte aan taxi's. Hier staat in feite dat, wanneer er sprake is van bijvoorbeeld een monopoliepositie, b. en w. dan geen rekening hoeven te houden met de vraag of er wel of niet voldoende taxi's aan wezig zijn, maar dat zij in dat geval de bevoegdheid hebben daarvan af te stappen. Dat artikel is nu toegepast. Wethouder Miedema heeft het woord. De heer Miedema (weth.): Mevrouw Jongedijk heeft een motie ingediend waarin het college dringend om een aantal dingen wordt verzocht. Ik vind dat prima, maar wij kun nen daar moeilijk aan voldoen en ik zal zeggen waarom. Aan het eerste verzoek om binnen 10 dagen aan de raad mee te delen waaruit die be hoefte heeft kunnen blijken moet kunnen worden voldaan. Het tweede verzoek luidt: „daarbij aan te geven waarom bij de thans toegepaste ver deling geen rekening is gehouden met eerdere aanvragen..." Dat aspect heeft natuurlijk wel een rol gespeeld. Er waren vier aanvragers. Op basis van gegevens en overleg bin nen de Taxiadviescommissie kan een aantal vergunningen worden toegewezen. In de dis cussie in het college - ik kom dan bij de opmerking van de heer Van der Wal - heeft een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 5