4
hebben - aan het GPC ten goede te laten komen?
Tenslotte het gelijkheidsbeginsel. Ik ben het met de vorige spreker eens dat dit aspekt
in de verdere behandeling van de zaak - dat zal in Den Haag zijn - waarschijnlijk geen stand
zal houden.
Mevrouw De Haan-Laagland en de heer Van Olffen zijn inmiddels ter vergadering geko
men.
De heer Keuning: Zoals ook geconstateerd is in het advies gaat het hier om een beslissing
die volledig gebaseerd is op beleid. Een aantal leden van de commissie is de mening toege
daan'dat het niet de taak is van de commissie om op de stoel van de raad te gaan zitten. Het
beleid van de raad dient slechts te worden getoetst op punten die naar de mening van de
commissie de toets der kritiek niet kunnen doorstaan, bijvoorbeeld omdat het raadsbesluit in
strijd is met de wet of met andere voorschriften c.q. alle vormen van redelijkheid. Dat bete
kent naar mijn mening dat de taak van de commissie in dit geval was een enigszins beperkte
toetsing te hanteren. Op dit punt is een opmerking met betrekking tot het gelijkheidsbegin
sel gemaakt. Mijns inziens is voldoende in het advies toegelicht dat het gelijkheidsbeginsel,
dat inderdaad wel een rol kan spelen, hier geen rol speelt. Eén door de heer Rozema gegeven
oordeel kan ik met hem delen, namelijk dat het argument van het verdwijnen van de koppel
subsidie maar een beperkte betekenis heeft. Dat heeft overigens ook in de overwegingen van
de commissie geen grote rol gespeeld. Wel heeft de wijziging van de wettelijke omstandighe
den een rol gespeeld, namelijk het in werking treden van een bepaalde wet waaraan de nood
zaak werd gekoppeld om eventueel een langdurig subsidie te verlenen. Tevens kunnen bud
gettaire overwegingen volkomen legitiem zijn en tot een bepaald besluit leiden.
Het is uiteraard niet mijn bedoeling hier discussies die binnen de commissie aan de orde
zijn gesteld te herhalen. Ik ga slechts in op een enkel punt waarvan toetsing door de commis
sie naar mijn mening wel heeft plaatsgevonden. Verder is er eigenlijk niets nieuws aange
voerd dat binnen de commissie niet aan de orde is geweest. Er is dus voor mij geen reden
het advies van de commissie verder te verdedigen.
De heer Rozema: Het lijkt mij nauwelijks zinvol, ook gelet op hetgeen de voorzitter zo
juist naar voren heeft gebracht, in te gaan op allerlei argumenten die reeds genoemd zijn of
op papier staan. (De Voorzitter: U hoeft zich mijn opmerkingen niet aan te trekken. Waar het
mij om gaat is dat iemand, die lid is van de commissie en hier het woord voert als lid van de
commissie, iets doet dat eigenlijk niet moet, want daar is iedere keer de voorzitter van de
commissie voor aanwezig. Anders konden wij alle leden van de commissie aan het woord laten.
Ik heb echter zojuist al gezegd dat dit onverlet laat het recht van iedere fractie om over dat
gene wat de commissie adviseert namens zijn fractie het woord te voeren.) Dank u.
Het gaat mijns inziens hierom en dan noem ik de hoofdzaken. Het college meent alle scho
len te kunnen bedienen door middel van het GCO. Sommige schoolbesturen menen dat dat niet
kan en willen gebruik maken van een eigen erkende schoolbegeleidingsdienst. Het college
meent echter zeker te weten wat passend is voor elke school. En wil je het produkt niet, dan
maar zelf betalen. Je zou kunnen zeggen: De winkelier bepaalt wel wat de klant nodig heeft.
Dit doet denken aan de toestand na 1848 toen de vrijheid van onderwijs werd ingevoerd. Wan
neer een aantal ouders een bijzondere school wilde starten, goed, maar dan wel zelf de kos
ten opbrengen. Hetzelfde principe zien wij nu terugkeren: Een eigen schoolbegeleidingsdienst,
goed, maar dan wel zelf betalen. Afgezien van alle juridische voor's en tegen's, die wel uit
gebreid aan de orde zullen komen tijdens een Arob-procedureblijft de vraag: Is het juist
dat een aantal ouders in Leeuwarden moet betalen voor schoolbegeleiding en dat andere ou
ders gebruik kunnen maken van een gesubsidieerde instelling? Ik doe een beroep op de raad
er voor te zorgen dat alle leerlingen gebruik kunnen blijven maken van een gesubsidieerde
schoolbegeleidingsdienst naar hun keuze.
De Voorzitter: Ik constateer dat de heer Keuning geen reden ziet een slotwoord uit te
spreken. Ik ga dan nu over tot stemming.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het advies van de Raadsadviescommissie voor de
Beroep- en Bezwaarschriften, met aantekening dat van de fractie van het CDA de heren
Bilker, Boelens, Koopmans, Krol, Stassen en Sijbesma alsmede de GPV/RPF/SGP-fractie wen
sen te worden geacht tegen te hebben gestemd.
De heer Keuning verlaat hierna de vergadering.
5
Punt 4.
Rondgezonden mededelingen.
Sub 4.
De berichten worden voor kennisgeving aangenomen.
Sub B en C.
De verzoeken en de brief worden in handen gesteld van b. en w. om preadvies.
Sub D.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 5 oktober 1987 van administratiekantoor T.F.
Piso te Wijk bij Duurstede, waarbij een verzoek wordt gedaan tot subsidiëring van de lande
lijke Stichting Appèl Bestrijding Criminaliteit.
De heer Dubbelboer: De naam van de in de aan de orde zijnde brief genoemde stichting
heeft een heel erg actuele invalshoek. Ik hoef de Leeuwarder Courant van vandaag maar
open te slaan en ik lees dat de bestrijding van criminaliteit alom in de belangstelling staat en
helaas alom nodig is. Wat dat betreft zouden wij tegen het college willen zeggen: doe daar
iets aan. Op dit moment - en op het gevaar af dat ik door u, mijnheer de voorzitter, tot de
orde wordt geroepen - is dat aspect evenwel niet aan de orde, maar ik wilde het toch even
kwijt.
Een landelijke stichting vraagt subsidie aan de gemeente. Onze fractie voert daarin altijd
een consistent beleid. Het college doet dat gelukkig ook, want in het antwoord op de brief
genoemd onder punt G van de mededelingen - het gaat daar ook om een verzoek van een lan
delijke stichting om subsidie - staat dat de gemeente om die reden geen subsidie wil geven.
Het college stelt bij het thans aan de orde zijnde punt echter voor om de brief in handen te
stellen van b. en w. om preadvies. Volgens mijn fractie had het antwoord op deze brief in
hoofdzaak zo kunnen luiden als het antwoord op de brief genoemd onder punt G, namelijk: er
is sprake van een landelijke stichting en daar geven wij geen subsidie aan. Dat had twee
voordelen gehad. In de eerste plaats hadden wij er nu en misschien ook een volgende keer
niet over hoeven te praten. In de tweede plaats had briefschrijver, die op 5 oktober een
brief heeft geschreven, na ongeveer een maand al antwoord gekregen.
Mefrou Westra: Ik haw hjir stean dat wy it wol iens binne mei de proseduere en ik wol dat
ek wol steande halde. Wy soenen it op priis stelle dat it kolleezje it fersyk net allinne formeel
beoardielet - üs ferwachting is ek dat it antwurd dan wêze sil dat it om in lanlike stichting
giet en dat subsidiearring dus neat wurdt -, mar dêrneist ek in ynhaldlike beoardieling jout
fan dizze stichting. Want foarsafier wy op de hichte binne mei de doelstelling en de tinkwize
fan dizze stichting, fait fan har aktiviteiten no net dalik in positive bydrage oan kriminali-
teitsbestriding te ferwachtsjen. As dat feit by de öfwizing troch it kolleezje ek in rol spilet,
dan mei de stichting dat wat üs oanbelanget wol witte yn stee fan in formeel antwurd dat mis
kien suggerearret dat subsidiearring formeel net kin mar dat it him oars miskien wol wurden
hie.
De Voorzitter: Ik meen mij te herinneren dat ik al een keer een concept-preadvies onder
ogen heb gehad dat inderdaad in de richting gaat zoals de heer Dubbelboer heeft aangegeven.
Wat dat betreft kan hij in alle gemoedsrust het preadvies dat wij de raad voorstellen te doen
uitbrengen afwachten. (De heer Dubbelboer: Daar gaat het mij natuurlijk niet om. Ik meen
mij te herinneren dat de lijn van het college en de raad is om landelijke stichtingen niet te
subsidiëren. Mijn suggestie is om dan niet eerst het college een preadvies te vragen - ik
neem aan dat b. en w. werk genoeg hebben - waardoor bovendien briefschrijver onnodig
lang op antwoord moet wachten, maar de zaak gewoon formeel af te doen. Ik wil met mevrouw
Westra nog wel eens discussiëren over haar inhoudelijke opmerking. Ik denk dat wij het snel
eens zijn.U kon uit de aanloop van mijn verhaal al afleiden dat ik zelf ook niet helemaal be
grijp waarom wij iets op de mededelingenlijst zetten met het voorstel om het om preadvies in
handen van b. en w. te stellen, terwijl een dergelijk preadvies mij en ik dacht ook de rest
van het college al een keer is gepasseerd. Je kunt je dan in gemoede afvragen of een en an
der niet in elkaar geschoven moet worden. U moet deze gang van zaken echter maar zien als
een gering bedrijfsongeval dat zich van tijd tot tijd voordoet. Overigens heeft dat gelukkig
niet tot desastreuze gevolgen geleid. Wij zullen deze zaak nog wel eens nader bekijken.
Mevrouw Westra zegt dat wij het subsidieverzoek niet alleen formeel moeten beoordelen.
Wij kunnen natuurlijk niet om de door de raad vastgestelde Algemene Subsidieverordening
heen. De formele beoordeling zal dus aan de orde gesteld moeten worden. Ik weet niet of je