6 voor eigen gemeentelijke banenplannen rekening te houden met dit aspect. Misschien kan ook hier een soort voorkeursbehandeling worden toegepast voor vrouwen en leden uit et nische groepen. Bovendien nodigen wij het college uit te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met het GAB een banenplan op te zetten dat een grotere betrokken heid van vrouwen garandeert. Te denken valt daarbij aan een banenplan ten behoeve van de kinderopvangvoorzieningen in Leeuwarden. Onderzoek heeft aangetoond dat het nauwelijks lukt vrouwen voor technische beroe pen aan te trekken. Een van de oorzaken die daarvoor wordt genoemd is het terughou dende beleid van de GAB's terzake. Onze fractie is dan ook ingenomen met de toezegging van de wethouder van werkgelegenheid binnenkort overleg te voeren met het GAB over genoemde problematiek. Wij zijn benieuwd naar de reacties. Na uitvoerig stil te hebben gestaan bij het werkgelegenheidsbeleid (een hoofdprioriteit binnen het collegeprogramma) ga ik over tot het tweede hoofdthema van deze algemene beschouwingen: De maatschappelijke ongelijkheid. Daarbij gaat het ons uiteraard om die groepen die daarvan dagelijks het slachtoffer zijn. Veel landelijke politici van CDA en VVD wekken de indruk dat in het kielzog van een zeker economisch herstel de problemen van huishoudens met een minimumuitkering vanzelf zullen verminderen. Hoe schrijnend anders is de werkelijkheid. Een paar maanden geleden werd het vervolgrapport op Minima zonder marge uit 1983 gepubliceerd. Ons land telt ruim 800.000 inwoners met een minumuminkomen. Wie daar de inwoners bij optelt die over een vrijwel gelijk besteedbaar inkomen beschikken, komt op een totaal van 1,5 miljoen mensen. Dit betekent dat 11% van de bevolking te kampen heeft met armoede. Vertaald naar Leeuwarden spreken wij dan over minstens 9.000 a 10.000 mensen. Veel van deze mensen moeten zwaar bezuinigen op primaire levensbehoeften als eten, drinken, kleding en energiekosten. Nog maar 1 op de 5 gezinnen met een bijstands uitkering is op een krant geabonneerd, terwijl meer dan driekwart van deze gezinnen de laatste jaren niet meer op vakantie is geweest. Contributies van verenigingen zijn vaak te duur, terwijl op de telefoonkosten en zelfs op de uitgaven voor het bezoeken van familie en kennissen moet worden beknibbeld. Er is dus niet alleen sprake van een financieel, maar ook van een levensgroot sociaal probleem voor deze groepen. Vereenzaming en sociaal isolement zijn het gevolg. De televi sie vormt voor hen vaak nog een van de beperkte contacten met de samenleving om hen heen. Als je dan de minister van Financiën hoort zeggen dat „wij vroeger ook geen tv hadden", besef je pas goed hoe ver dit soort mensen buiten de sociale werkelijkheid van 1987 staat. Landelijk heeft de PvdA, bij monde van Wim Kok, voortdurend geprobeerd de koop kracht van deze groepen op zijn minst op peil te houden en zo mogelijk te herstellen. Voor die pleidooien blijken CDA en VVD doof. De koopkracht van de sociale minima daalde de afgelopen 6 jaar met 12%. Ondertussen zitten de gemeenten in de frontlijn van de sa menleving en ondervinden zij aan het loket van de sociale dienst de concrete gevolgen van dit rijksbeleid. Is het dan niet de dure plicht van de gemeente om alles te doen wat in haar vermogen ligt om de pijn voor deze groepen te verzachten? De VVD in Leeuwar den rekent zaken als een minimabeleid niet tot de zorg van de lokale overheid. Het zo simpel doorschuiven van de verantwoordelijkheid naar de landelijke overheid is een dood doener, zeker als blijkt dat die overheid het probleem als zodanig niet erkent, zelfs al te vaak ontkent. Voor ons moet het gemeentelijk minimabeleid de nodige prioriteit hebben, niet alleen omdat de problemen van de betrokken huishoudens uiterst serieus genomen moeten wor den, maar ook omdat de gemeenschap in Leeuwarden zich geen sociale scheuring kan ver oorloven. Wat staat ons nu als concreet beleid voor ogen? In de eerste plaats heeft de gemeente een signalerende functie naar het rijk toe. Wij moeten de rijksoverheid confron teren met de gevolgen van haar beleid voor de betrokken groepen in Leeuwarden. In dat kader stellen wij voor een tijdelijke commissie in het leven te roepen die de armoede in Leeuwarden als maatschappelijk verschijnsel zichtbaar maakt. Wij denken daarbij niet aan een zwaar wetenschappelijk onderzoek, maar aan een vertaling van het rapport Minima zonder marge naar de Leeuwarder situatie. Die commissie kan ook een voedende functie vervullen ten behoeve van de stuurgroep minimabeleid. Wij hebben in een motie deze wens vastgelegd en nodigen de andere fracties uit deze motie niet alleen te ondersteunen, maar ook in deze commissie zitting te nemen. Motie 2 „De raad van de gemeente Leeuwarden in vergadering bijeen op 14 en 15 december 1987, overwegende dat: - uit verschillende landelijke onderzoeken blijkt dat de omvang en ernst van de armoede in Nederland toenemen; - ondanks deze onderzoeken de regering de nieuwe armoede sys tematisch ontkent of bagatelliseert, 7 spreekt uit dat: - de gemeente bij uitstek een signalerende functie heeft om ar moede als maatschappelijk verschijnsel in Leeuwarden zichtbaar te maken; - de gemeente met voortvarendheid verder vorm wil geven aan haar minimabeleid, nodigt het college uit om een tijdelijke onderzoekscommissie in te stellen met als taak: - het zichtbaar maken van de armoede in Leeuwarden; - ideeën aan te dragen voor de stuurgroep minimabeleid, en gaat over tot de orde van de dag." De motie is mede-ondertekend door de heer Herrema. (De Voorzitter: De motie is voldoen de ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.) Vooral door de regelgeving van het rijk zijn de mogelijkheden van de gemeente om gestalte te geven aan het individualiseringsprincipe in de Algemene Bijstandswet beperkt. Toch zal de gemeente de toepassing van dit beginsel maximaal moeten „oprekken". Dat wil zeggen dat er in de individuele gevallen wel incidenteel bijstand kan worden verleend ten aanzien van kosten die als regel uit de norm moeten worden opgebracht (bijvoorbeeld stookkosten) Wij weten allemaal dat een algemeen beleid, gericht op lastenverlichting, in de huidige Leeuwarder financiële situatie niet reëel is. Een specifiek beleid, dat wil zeggen gericht op de laagste inkomens, is wel een, zij het beperkte, mogelijkheid. Daarom wil mijn frac tie er bij de stuurgroep minimabeleid op aandringen, de mogelijkheid van een gemeentelijk energiebesparingssubsidie voor de minima te onderzoeken. In de nota van de PvdA-Leeu- warden Maximaal verzet tegen minimaal beleid, hebben wij vorig jaar gepleit voor de in stelling van een noodfonds ter leniging van de vaak forse schuldenproblematiek van men sen uit de laagste inkomensgroepen. Wij zijn het college dan ook erkentelijk dat wij bin nenkort een afgerond voorstel tegemoet kunnen zien. Verder verzoeken wij het college na te gaan of er in Leeuwarden een algemene kortingskaart voor diverse voorzieningen moet komen. Tenslotte is een gerichte doelgroepenbenadering op alle relevante beleidsterreinen van blijvend belang. Ik doel vooral op groepen met vaak dubbele achterstanden, zoals vrou wen, jongeren, etnische groepen en langdurig werklozen. Ten behoeve van die laatste groep moet met kracht de samenwerking tussen GSD en GAB worden geïntensiveerd, ter wijl ook de invoering van het jeugdwerkgarantieplan en de zogenaamde heroriëntatiege- sprekken voor langdurig werklozen veel inspanning zullen vergen. Het verdient aanbeve ling de stuurgroep Tijdelijke Voorziening Gemeentelijke Werkgelegenheidsinitiatieven (TVJ) uit te bouwen tot een projectgroep langdurig werklozen. Deze projectgroep zou vorm moe ten geven aan de hierboven genoemde ontwikkelingen en voorstellen formuleren voor het verruimen van werk- en scholingsmogelijkheden voor werklozen. Naast de twee hoofdthema's werkgelegenheid en sociale ongelijkheid, wil ik een aantal concrete beleidsterreinen doorlopen om aan te geven waar de komende jaren vooral aan gewerkt moet worden en op welke manier. Daaraan voorafgaand wil ik eerst een aantal al gemene opmerkingen wijden aan het emancipatiebeleid. Meer specifieke opmerkingen over dit beleidsterrein zijn elders opgenomen in deze algemene beschouwingen. Twee stellingen worden de laatste tijd regelmatig vol vuur verdedigd, meestal door mensen die niet erg warm lopen voor de emancipatie van vrouwen. De eerste stelling luidt dat de emancipatie zo langzamerhand te ver doorschiet. De tweede stelling luidt dat de interesse voor emancipatie weg is en dat de vrouwenbeweging op een dood spoor zit. Bei de stellingen zijn onzes inziens onterecht. Dat wij zo langzamerhand toe zijn aan ingrijpende beslissingen, die daadwerkelijk tor nen aan de macht van de meerderheid, in dit geval mannen, is juist. Ik denk bijvoor beeld aan de beslissing tot het benoemen van een vrouw bij gelijke geschiktheid. Dat dergelijke beslissingen bedreigend zijn is niet verwonderlijk, maar ze zijn wel rechtvaar dig en heeft dus niets te maken met „doorschieten". Het klopt dat bepaalde activiteiten van en voor vrouwen of groepen vrouwen niet meer worden georganiseerd. Het gevolg daarvan is dat de gemeentelijke subsidiepot voor emaneipatieaktiviteiten nog niet leeg is, hoewel de laatste tijd zich daar ook gelukkig nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het is echter onjuist om uit die afname van emancipatieactiviteiten af te leiden dat de vrouwenbeweging in het slop zit. Voor een deel is immers gebeurd waar de vrouwenbeweging voor geknokt heeft: vrouwen zijn weer gaan studeren, zijn in grotere getale betaalde arbeid gaan verrichten en zijn doorgestroomd naar raden en staten. Al die vrouwen zijn bezig met activiteiten waarvoor geen beroep op de gemeentelijke subsidiepot wordt gedaan. Zij zijn in andere posities bezig met daadwer kelijke veranderingen. Wij hopen van harte dat laatstgenoemde ontwikkeling zich in de toekomst zal doorzetten. Daartoe blijft echter ook de steun van de gemeente hard nodig.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 4